ECLI:NL:TAHVD:2024:97 Hof van Discipline 's Gravenhage 230250

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:97
Datum uitspraak: 05-04-2024
Datum publicatie: 05-04-2024
Zaaknummer(s): 230250
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad over klacht tegen advocaat wederpartij. Opheffing beslag tegenover zekerstelling van een geldbedrag op de derdengeldenrekening van verweerder. Klager verwijt verweerder ten onrechte te weigeren na uitbetaling van een gedeelte van het depot aan verweerders cliënte het restant van het depot aan klager uit te betalen. De klacht is gegrond. De gemaakte afspraken zijn duidelijk en laten geen ruimte om het restant niet aan klager uit te betalen. Dat de cliënte van verweerder niet wilde dat hij tot uitbetaling overging, doet daaraan niet af. Partijen moeten erop kunnen vertrouwen dat advocaten de door hen gemaakte afspraken nakomen. Niet nakoming raakt aan kernwaarde integriteit. Bij twijfel niet voor eigen rechter spelen, maar de deken om advies vragen. Berisping.


Beslissing van 5 april 2024 in de zaak 230250

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager
gemachtigde: mr. M. Schuring

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 14 augustus 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 23-031/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:198 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 6 september 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van klager
-    de e-mail van 4 december 2023 van de gemachtigde van klager.
  
2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 9 februari 2024. Daar zijn verweerder en zijn kantoorgenoot (…) verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Tussen klager en een kunsthandel is een geschil ontstaan over de verkoop van een schilderij door klager aan de kunsthandel, de cliënte van verweerder. Klager is aanvankelijk bijgestaan door mr. M. Na het overlijden van mr. M in oktober 2022 is klager verder bijgestaan door zijn gemachtigde in deze procedure. 

3.3    Verweerder heeft namens zijn cliënte conservatoir beslag gelegd op een aandeel van klager in een nalatenschap, onder meer bestaande uit een woning, voor een toegestaan bedrag van € 75.000,-. Daarna heeft verweerder klager en een derde namens zijn cliënte gedagvaard voor de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen (hierna: de rechtbank). 

3.4    Op 5 augustus 2021 heeft mr. M verweerder gesommeerd het beslag op te heffen, waarop verweerder mr. M op 6 augustus 2021 heeft laten weten dit te willen overwegen als door klager zekerheid zou worden gesteld. Klager wilde de opheffing van het op zijn aandeel in de woning gelegde beslag bewerkstelligen, omdat de woning was verkocht. 

3.5    Op 25 augustus 2021 is de vakantie van verweerder begonnen. Daarna heeft zijn kantoorgenoot mr. L voor hem waargenomen en onderhandeld met mr. M over de wijze van garantstelling door klager. Deze correspondentie, hierna voor zover relevant weergegeven, is standaard aan verweerder gestuurd. 

3.6    In zijn e-mail van 1 september 2021 om 15:18 uur heeft mr. M aan mr. L geschreven: 
Dank voor uw bericht. Dezerzijds is er akkoord op uw voorstel met twee kleine aantekeningen. Ik voeg er twee dingen aan toe: 1 aan de volgende zin: Het bedrag wordt alsdan aldaar gereserveerd en onherroepelijk en onvoorwaardelijk uitgekeerd aan de rechthebbende [toevoeging: cliënte verweerder], zodra een uitvoerbaar verklaard vonnis of een in kracht van gewijsde gegaan vonnis voorhanden is, toevoeging: zulks ter hoogte van het veroordeelde vonnis, het restant zal direct teruggestort worden op de derdenrekening van [advocatenkantoor mr. M]. 
(…) 
Mag ik akkoord van u vernemen. Het geld zal gestort worden na uw akkoordbevinding en ik ontvang graag per ommegaande bevestiging van opheffing en doorhaling beslag. 

3.7    E-mailwisseling van 2 september 2021: 
- om 10:35 uur heeft mr. L aan mr. M geschreven: 
U noteert twee aantekeningen, welke ik zal door leiden naar cliënte. Deze dient daarmee immers ook in te (kunnen) stemmen. Ik merk daarbij het volgende op: aan uw eerste opmerking, welke ik goeddeels kan billijken, dient nog toegevoegd te worden dat tevens al de kosten (proceskostenveroordeling, griffiegelden, beslagkosten van al de gelegde beslagen etc) eveneens, derhalve naast een toegewezen hoofdsom - ten laste van het in depot gehouden bedrag zullen worden gebracht en aan [cliënte verweerder] worden voldaan – dit overigens ongeacht of de zaak wordt afgedaan door middel van een (veroordelend) vonnis of een minnelijke regeling. 
- om 15:47 uur heeft mr. M aan mr. L geschreven: 
Samenvattend leg ik op uw verzoek de afspraken vast die wij maakten. 
(…) 
Het bedrag wordt aldaar gereserveerd en onherroepelijk en onvoorwaardelijk uitgekeerd aan [cliënte verweerder] zodra een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis of in kracht van gewijsde gegaan vonnis voorhanden is en tot het bedrag waartoe [klager] veroordeeld zal worden. Indien er geen veroordeling is of lager is dan het depot zal het depot of het eventueel meerdere aanstonds teruggestort worden op de derdenrekening van mr. [M]. 
- om 16:10 uur heeft mr. L aan mr. M geschreven: 
Van het vastleggen van afspraken is eerst sprake indien en nadat cliënte akkoord is met hetgeen u heeft verwoord. 

3.8     E-mailwisseling van 3 september 2021: 
- om 11.21 uur heeft mr. L aan mr. M geschreven: 
Het bedrag wordt op de derdenrekening van [advocatenkantoor verweerder] gereserveerd en mag onherroepelijk en onvoorwaardelijk worden uitgekeerd aan [cliënte verweerder] zodra een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis voorhanden is en wel tot het bedrag, inclusief kosten en rente, waartoe [klager] veroordeeld zal worden. Het depot strekt er tevens toe de kosten (proceskosten, griffiegelden, beslagkosten van al de gelegde beslagen) te voldoen aan [cliënte verweerder] indien de procedure wordt afgedaan door middel van een minnelijke regeling. Indien er geen veroordeling volgt of indien veroordeling van [klager] - hoofdsom inclusief kosten en rente - lager uitvalt dan het in depot gehouden bedrag hoog is, zal het meerdere teruggestort worden op de derdenrekening van mr. [M]. 
- om 13:27 uur heeft mr. M aan mr. L laten weten dat hij akkoord is, ook met de gevraagde garanties; - om 14:32 uur heeft mr. L aan mr. M laten weten dat hij van zijn cliënte akkoord heeft verkregen. 

3.9     Na de storting van een bedrag van € 75.000,- door klager op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder heeft mr. L namens de kunsthandel het op de woning van klager gelegde beslag laten doorhalen. 

3.10     Bij vonnis van 1 december 2021 heeft de rechtbank klager veroordeeld om aan de kunsthandel een geldbedrag en een proceskostenvergoeding te betalen. Op 8 december 2021 heeft verweerder aan klager bevestigd dat het door klager op grond van het vonnis aan de kunsthandel verschuldigde bedrag vanuit het depotbedrag op zijn derdengeldenrekening door zijn kantoor zal worden voldaan aan zijn cliënte. 

3.11     In de periode daarna is tussen mr. M en verweerder gecorrespondeerd over het restantbedrag dat nog in depot stond op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Verweerder heeft geweigerd om dat restantbedrag aan klager door te storten. 

3.12     E-mailwisseling van 16 februari 2022: 
- om 10:39 uur heeft verweerder aan mr. M geschreven: 
In bovenvermelde kwestie heb ik de door u met mijn kantoorgenoot mr. [L] gemaakte afspraken betreffende het depot nog eens doorgenomen. Vaststaat dat de opheffing van het beslag op de onroerende zaak op verzoek van uw cliënt heeft plaatsgevonden (…). Op zich is het juist, dat de hoofdsom van het vonnis d.d. 1 december 2021, alsmede de kosten inmiddels uit het depot aan cliënte zijn voldaan. Feit is echter, dat cliënte geen toestemming geeft voor uitbetaling van het restantbedrag voordat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Naar mijn mening is het standpunt van cliënte juist, gelet op de inhoud van artikel 704 lid 2 Rv., waarin is vastgelegd dat een beslag pas vervalt indien een vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Vanuit de media heb ik vernomen, dat u hebt aangegeven dat u namens uw cliënt hoger beroep zult instellen van het vonnis. Als dat het geval is, zal cliënte het depot in verband met een eventuele proceskosten veroordeling in hoger beroep onder zich houden omdat dit naar haar mening en naar analogie van genoemd wetsartikel onder het beslag valt. Indien u namens uw cliënte aan cliënt bevestigt dat geen hoger beroep zal worden ingesteld van het vonnis d.d. 1 december 2021, dan zal ik met cliënte bespreken of voortijdig tot uitbetaling van het depotbedrag mag worden overgegaan. 
- om 10:51 uur heeft mr. M aan verweerder geschreven: 
De HB dagvaarding is onderweg. U moet verder geen onzin verkopen. Beslag is vervallen, dat weet u toch? Bij de opheffing van het beslag is zekerheid gesteld voor hetgeen uit het vonnis zou komen; niet meer en niet minder. Ik ontvang graag vandaag het restant op mijn rekening. U hoeft niks met uw cliënte te bespreken, u moet zich gewoon behoorlijk gedragen. 

3.13     Op 22 februari 2022 heeft verweerder daarop per e-mail gereageerd richting mr. M en daarin verwezen naar de e-mail van mr. L van 3 september 2021 om 11:21 uur: 
Ik wijs u in het bijzonder op het feit, dat in voornoemd citaat is aangegeven dat het depot tevens ertoe strekt de proceskosten te voldoen. Daarnaast wordt er gesproken over "de procedure" tussen [klager] en [cliënte]. Door toedoen van uw cliënt, hij heeft immers hoger beroep ingesteld, is deze procedure nog steeds niet geëindigd en is het in de ogen van cliënte uiterst waarschijnlijk dat uw cliënt ook in hoger beroep een groot risico loopt om in de kosten van de procedure te worden veroordeeld. Dit is nu juist waarvoor dit depot ook strekt. 
(…) 
Uitsluitend indien uw cliënt dit hoger beroep onherroepelijk intrekt, is cliënte bereid mij opdracht te geven het depot aan uw cliënt uit te keren middels storting op uw derdenrekening. 

3.14     Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

3.15     Verweerder heeft het resterende depotbedrag omstreeks juli/augustus 2023 aan (de gemachtigde van) klager uitbetaald. 


4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in strijd met daarover gemaakte afspraken te weigeren het restant van het door klager op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder gedeponeerde bedrag aan klager te betalen.


5    BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1    De raad heeft overwogen dat uit de e-mails van 2 en 3 september 2021 duidelijk volgt welke afspraak door mr. L en mr. M namens hun cliënten is gemaakt. Daarin is telkens door beide advocaten met dezelfde terminologie aangegeven welk bedrag op welk moment - na het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis of in geval van een minnelijke regeling - door verweerder vanaf zijn derdengeldenrekening aan wie - aan zijn cliënte of aan klager - zou moeten worden doorbetaald. Uit de correspondentie is de raad niet gebleken dat toen óók was bedoeld om eventuele proceskosten in een hoger beroep onder de op 3 september 2021 gemaakte afspraken te laten vallen. Het wordt nergens in de correspondentie genoemd. De raad is van oordeel dat verweerder na het op 1 december 2021 uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis zowel het op basis van het vonnis aan zijn cliënte toekomende bedrag als ook het restantbedrag aan klager had moeten betalen. Verweerder kan zich daarbij niet verschuilen achter de opdracht van zijn cliënte om het restantbedrag niet aan klager uit te betalen totdat uitspraak in hoger beroep is gedaan. Die advocaat - cliëntverhouding kan in de hiervoor geschetste omstandigheden, waarin duidelijke afspraken tussen advocaten zijn gemaakt die nagekomen moeten worden, niet op klager worden afgewenteld. Door het restantbedrag uit het depot niet meteen en ook niet na verzoeken daartoe aan klager over te maken, heeft verweerder de belangen van klager onnodig en onevenredig geschaad zonder doel. Ook de integriteit van de beroepsgroep is daarmee in het geding gekomen nu de vaker gebruikte constructie van een depot van gelden op de derdenrekening van een advocatenkantoor onbetrouwbaar bleek te zijn. Partijen moeten erop kunnen vertrouwen dat de door hun advocaten gemaakte afspraken, zeker in het geval een van de advocaten gelden in depot heeft en als enige opdracht tot uitbetaling daarvan moet geven, worden nagekomen. Verweerder miskent naar het oordeel van de raad zijn eigen verantwoordelijkheid. Hij heeft mr. L naar voren geschoven als zijn zaakwaarnemer tijdens zijn vakantie. In die vakantie is verweerder op de hoogte gehouden van de inhoud van de door mr. L en mr. M gevoerde onderhandelingen door contact met mr. L en de ontvangst van alle onderhandelingscorrespondentie. Het had toen op de weg van verweerder gelegen om in te grijpen bij eventuele onduidelijkheid. Verweerder heeft op onjuiste gronden geweigerd tot uitbetaling van het depot over te gaan. Daarmee heeft hij als advocaat niet betamelijk en niet integer gehandeld. Daarom heeft de raad de maatregel van een berisping aan verweerder opgelegd.
Beroepsgronden

5.2    De beroepsgronden die verweerder heeft aangevoerd tegen de door de raad vastgestelde feiten behoeven geen behandeling meer, nu het hof de feiten zelfstandig opnieuw heeft vastgesteld.

5.3    Verweerder heeft daarnaast de navolgende beroepsgronden tegen de beslissing van de raad aangevoerd:
1.    Ook de cliënte van verweerder dreigde met een klacht als verweerder zou uitbetalen. Daarom heeft hij mr. M voorgesteld het geschil aan de civiele rechter voor te leggen. Verweerder realiseert zich dat hij zelf moest beslissen en heeft zich niet verschuild achter zijn cliënt.
2.    Verweerder maakte zich ernstige zorgen over de verhaalbaarheid van de kosten. Klager heeft niet de Nederlandse nationaliteit. Verweerders cliënte wilde voorkomen dat de kosten niet verhaalbaar zouden zijn. De proceskostenveroordeling moest gegarandeerd zijn en alleen onder die voorwaarde is het beslag opgeheven. Het gaat om dezelfde voorwaarden als bij een bankgarantie, die ook geldt totdat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Uit de correspondentie blijkt dat verhaalbaarheid van alle kosten (ook proceskosten in hoger beroep) voor verweerders cliënte essentieel was, zie de e-mail van 2 september 2021. Anders dan de raad stelt is dit wel degelijk uit de correspondentie af te leiden. Verweerder ziet niet in waarom klager in betere positie moet komen dan ingeval een bankgarantie zou zijn afgegeven. 
3.    Verweerders cliënte heeft hem hier direct op gewezen toen klager hoger beroep aankondigde. Verweerder heeft een (onafhankelijk) oordeel over de correspondentie gegeven en dat was “bij twijfel niet inhalen”. Verweerder heeft gesproken met beide advocaten over het verschil in uitleg van de gemaakte afspraken. Voor beide standpunten viel iets te zeggen. Verweerder kon de keuze niet maken, want hij was niet betrokken geweest bij het maken van de afspraken. Verweerder kan alleen uitkeren als er geen twijfel bestaat over gehoudenheid daarvan. De raad heeft te weinig rekening gehouden met de omstandigheden: er lag beslag, dat vervalt pas als het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, dat geldt ook voor een bankgarantie, klager is een buitenlander, de uitleg van mr. L., het standpunt van verweerders cliënte, wederpartij wilde geen bemiddeling (bericht 11 maart 2022), terwijl bemiddeling door de deken uitkomst had kunnen bieden. Daarom moest verweerder een standpunt innemen. Hij heeft dat in alle eerlijkheid en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gedaan. 
4.    Subsidiair maakt verweerder bezwaar tegen de opgelegde maatregel. Verweerder heeft bij de raad wel degelijk gezegd dat hij degene is die beslist, niet zijn cliënte. Onjuist is ook dat verweerder op de hoogte is gehouden van de correspondentie. Verweerder heeft in 32 jaar nooit eerder een klacht gehad.

Verweer in beroep

5.4     Het depot is inderdaad uitbetaald. Verweerder heeft het verbod tot uitbetaling van zijn cliënte in zijn pleitnota bij de raad wel degelijk als reden voor zijn weigering genoemd. De overeenkomst is helder en verweerder heeft in strijd daarmee gehandeld. Het beroep op de regeling bij beslag is niet relevant, want partijen hebben een andere regeling afgesproken. Klager heeft de Nederlandse nationaliteit, maar dat is niet relevant. Verweerder heeft de verkeerde beslissing genomen. 

Maatstaf

5.5     De raad heeft terecht als uitgangspunt genomen dat een advocaat is gehouden tot een betamelijke beroepsuitoefening. Deze plicht geldt jegens alle betrokkenen bij de rechtspleging waaronder (de advocaat van) de wederpartij en de rechterlijke macht en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep. Deze kernwaarde brengt mee dat een advocaat kan worden vertrouwd op het nakomen van afspraken.

5.6    Ook heeft de raad de juiste maatstaf aangelegd door de beoordeling van de klacht als een klacht tegen de advocaat van de wederpartij, te weten dat een advocaat een grote mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en mag hij de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Overwegingen hof 

5.7    Het hof is met de raad van oordeel dat de in september 2021 gemaakte afspraken helder in de gevoerde e-mailwisseling tussen mr. L en mr. M zijn vastgelegd en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn. In de correspondentie is nergens impliciet of expliciet een voorbehoud opgenomen met betrekking tot de uitbetaling van een mogelijk restantbedrag aan klager. Op 2 september 2021 is in de e-mailwisseling weliswaar gesproken over een vonnis dat ‘in kracht van gewijsde’ is gegaan, maar een dag later is dat eruit gehaald. De gemaakte afspraken lieten geen mogelijkheid open om, nadat het vonnis in eerste instantie was uitgesproken, het restantbedrag niet aan klager uit te betalen. 

5.8    Hetgeen verweerder in hoger beroep heeft aangevoerd, doet hieraan niet af. Terecht heeft de raad overwogen dat de advocaat-cliënt relatie in een geval als dit, waarin de gemaakte afspraken duidelijk zijn, niet aan de klager kan worden tegengeworpen. Dat verweerders cliënte met uitbetaling van het restant bedrag aan klager niet gelukkig was, ligt voor de hand. Dat kan en mag echter geen reden zijn om de tussen advocaten gemaakte afspraken niet na te komen, ook niet als de cliënte met een klacht dreigt. Door – ook in dit hoger beroep nog – de zorgen van zijn cliënte en haar dreiging met een klacht te benadrukken, miskent verweerder nog steeds zijn eigen verantwoordelijkheid om zijn schriftelijk vastgelegde verplichtingen uit hoofde van de door de advocaten gemaakte afspraken na te komen. 

5.9    Ook de verwijzing door verweerder naar de regeling, zoals die normaliter bij een beslag en bij een bankgarantie geldt (pas uitbetaling nadat er een uitspraak ligt die in kracht van gewijsde is gegaan) kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beslag is opgeheven en er is geen bankgarantie gesteld. De gemaakte afspraken zijn voor het beslag in de plaats gekomen en in die afspraken is (uiteindelijk) over kracht van gewijsde van een uitspraak niets vastgelegd. Het moge zo zijn dat mr. L en de cliënte van verweerder de bedoeling hadden om ook de proceskosten van een hoger beroep uit het depotbedrag te verhalen, maar dat is zo niet vastgelegd. 

5.10     Het hof volgt verweerder ook niet waar hij meent dat hij een min of meer ‘onafhankelijk’ oordeel kon gegeven over de gevoerde correspondentie, omdat deze tijdens zijn afwezigheid wegens vakantie heeft plaatsgevonden en verweerder daarbij niet betrokken is geweest. Ook voor zover verweerder bij de totstandkoming van de gemaakte afspraken niet betrokken is geweest, was hij tijdens zijn vakantie nog steeds de advocaat van zijn cliënte en heeft zijn kantoorgenoot mr. L (mede) namens hem die afspraken gemaakt. Voor zover verweerder meende dat de gemaakte afspraken wél voor tweeërlei uitleg vatbaar waren, had het op zijn weg gelegen om zelf naar de deken te gaan en deze om advies en/of bemiddeling te vragen. Ten onrechte heeft verweerder die verantwoordelijkheid bij de wederpartij neergelegd en zich erop beroepen dat de wederpartij geen bemiddeling door de deken wenste. Dat had hem er niet van hoeven weerhouden zich zelfstandig tot de deken te wenden. Ook hierin heeft verweerder zijn eigen rol en verantwoordelijkheid miskend. 

Maatregel

5.11     Conclusie uit het voorgaande is dat de beroepsgronden van verweerder met betrekking tot de overwegingen van de raad falen. Ook de beroepsgrond van verweerder tegen de opgelegde maatregel van berisping faalt. Terecht heeft de raad overwogen dat erop vertrouwd moet kunnen worden dat afspraken tussen advocaten worden nagekomen. Het niet nakomen van zo’n afspraak schaadt het vertrouwen in de advocatuur en raakt aan de kernwaarde integriteit. Als er al ruimte is om te twijfelen of sprake is van een afspraak die moet worden nagekomen, behoort een advocaat niet voor eigen rechter te spelen, maar uit zichzelf het initiatief te nemen om naar de deken te gaan voor advies daarover. 

5.12    Het hof zal daarom de uitspraak van de raad bekrachtigen.  

Proceskosten

5.13     Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:    
                                                                                                                              
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.14    Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van 14 augustus 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden met zaaknummer 23-031/AL/MN;

6.2    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. A.E.M. Röttgering en 
I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.