ECLI:NL:TAHVD:2024:94 Hof van Discipline 's Gravenhage 230038

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:94
Datum uitspraak: 22-03-2024
Datum publicatie: 29-03-2024
Zaaknummer(s): 230038
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over dienstverlening door eigen advocaat. De raad heeft twee klachtonderdelen gegrond bevonden met oplegging waarschuwing. In het hoger beroep van klager tegen de ongegrond verklaarde klachtonderdelen verklaart het hof nog een klachtonderdeel gegrond. Verweerder heeft klager te lang en te veel beloftes gedaan die hij niet kon nakomen over toezending van een concept-memorie. De gegrond verklaarde klachtonderdelen vertonen zodanige samenhang dat het hof de opgelegde waarschuwing handhaaft. Voor het overige volgt bekrachtiging.

Beslissing van 22 maart 2024

in de zaak 230038

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager                                     

tegen:                                  

verweerder

gemachtigde: mr. M.R. Lauxtermann

  1. DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
    1.  Het hof verwijst naar de beslissing van 9 januari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 22-662/A/A). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen j) en l) gegrond verklaard en is de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
    1. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:5 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
  1. De Procedure bij het hof
    1. Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 7 februari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
    1. Verder bevat het dossier van het hof:
  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift.

  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 januari 2024. Daar zijn klager met zijn echtgenote (…) en verweerder met zijn gemachtigden mr. M.R. Lauxtermann en mr. (…) verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

  1. FEITEN
    1. Voor zover in hoger beroep nog van belang stelt het hof de volgende feiten vast.
    1. Klager heeft in 2016 een franchiseovereenkomst, een koopovereenkomst en een huurovereenkomst getekend met K(…) (formeel F(…) B.V.), uit hoofde waarvan hij sinds april 2016 franchisenemer is geworden van een K(…)-vestiging in B(…). Ten tijde van de totstandkoming van deze overeenkomsten is door K(...) aan klager een omzetprognose verstrekt, die neerkwam op een startomzet van € 550.000,- in het eerste jaar, die zou oplopen naar een omzet van € 645.000,- in het derde jaar na opening. De betreffende prognose is voor K(...) opgesteld door (…), een bedrijf dat hierin gespecialiseerd is.
    1. Kort na de opening bleek dat de prognoses met betrekking tot de omzet niet konden worden gehaald. De omzetten bleven in 2016 en 2017 steken tussen een bedrag van € 200.000,- en € 250.000,- op jaarbasis. Het gevolg hiervan was dat klager enorme verliezen leed en uiteindelijk in het voorjaar van 2018 via zijn toenmalige advocaat mr. S de franchiseovereenkomst met K(...) heeft vernietigd. De winkel is gesloten en verkocht en klager heeft vervolgens zowel K(...) als (…) in een bodemprocedure gedagvaard.
    1. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 20 mei 2020 een vonnis gewezen waarbij alle vorderingen van klager zijn afgewezen en de tegenvorderingen van K(...) grotendeels zijn toegewezen. Klager is daarnaast in de proceskosten veroordeeld van ruim € 41.000,-.
    1. Klager heeft verweerder gevraagd een procesadvies uit te brengen. Na een eerste telefonisch advies, gebaseerd op het vonnis van 20 mei 2020, heeft verweerder klager 29 juni 2020 een opdrachtbevestiging toegezonden voor procesadvies/second opinion voor een vaste prijs van € 7.500,- exclusief BTW.
    1. In dezelfde periode had K(...) al aangekondigd dat zij tot executie van het vonnis van 20 mei 2020 zou overgaan door executoriaal beslag te leggen op het woonhuis van klager.
    1. Op 28 juli 2020 heeft verweerder een schriftelijk advies aan klager uitgebracht. Het procesadvies was (deels) voorzichtig positief en besloten is hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 20 mei 2020.
    1. Verweerder en klager hebben eind augustus 2020 een afspraak gemaakt over kosten voor de behandeling van het hoger beroep. Vanwege klagers financiële situatie is verweerder klager tegemoetgekomen met een uurtarief van € 150,- per uur exclusief BTW. Indien en voor zover het hoger beroep met succes zou worden afgesloten zou klager alsnog het gebruikelijke tarief van verweerder (destijds € 300,- per uur exclusief BTW) voor de door verweerder bestede uren verschuldigd zijn. Dit heeft verweerder klager bij e-mail van 25 augustus 2020 bevestigd. Tevens heeft verweerder klager daarbij het volgende meegedeeld:

“Als ik dit soort afspraken maak, dan werk ik altijd met een zogenaamde knipkaart: ik factureer van tevoren een bepaald aantal uren vooruit en stuur maandelijks een overzicht van de bestede uren en van de uren die nog op de knipkaart overblijven. Zo kun je gemakkelijk overzicht houden. Ik stel voor om je een knipkaartfactuur te sturen van 50 uur à €150,-, dus van €7.500,-, exclusief btw, zodat de eerstkomende maanden zijn gedekt en jij zeker weet dat je belangen goed worden behartigd.”

    1. Bij e-mail van 25 augustus 2020 is klager akkoord gegaan met het voorstel, waarna verweerder klager heeft laten weten dat hij hem een knipkaartfactuur zou toezenden. 
    1.  Gelijktijdig heeft verweerder klager geadviseerd om in te zetten op een mediationtraject met [F(…) B.V.]. In november en december 2020 heeft de mediation plaatsgevonden, maar die heeft niet geleid tot de gewenste oplossing. In januari 2021 waren de mediationgesprekken definitief vastgelopen. Wel had de mediation meegebracht dat K(...) de executie hangende het hoger beroep zou opschorten. 
    1.  Daarnaast heeft verweerder klager in contact gebracht met de advocaat mr. B teneinde de mogelijkheden te onderzoeken van het aanspannen van een beroepsaansprakelijkheidsprocedure tegen het kantoor van de voormalig advocaat van klager (mr. S). In het voorjaar van 2021 heeft mr. B hiervoor een bodemprocedure opgestart.
    1.  In november 2020 heeft verweerder een aanvang gemaakt met het opstellen van de memorie van grieven in de procedure tegen K(...). Verweerder is hierin ook bijgestaan door zijn stagiaire. Oorspronkelijk stond de zaak voor grieven op 23 februari 2021. Verweerder heeft hiervoor eerst een uitstel van 6 weken gekregen (tot 6 april 2021) en nadien nog een uitstel van twee weken (tot 20 april 2021).
    1.  In november 2020 hebben partijen de afspraak gemaakt dat verweerder voor de hele zaak in hoger beroep een vaste prijs zou rekenen van € 22.500,- exclusief BTW en kosten. Daarvan was op dat moment reeds € 15.000,- door klager betaald (€ 7.500,- voor het procesadvies en € 7.500,-, zijnde het bedrag van één knipkaart) Op 24 november 2020 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd voor het resterende bedrag (inclusief verschotten) van € 9.953,92 inclusief BTW. Tevens heeft verweerder een urenoverzicht gestuurd waarin op dat moment door verweerder 21,6 uur was geschreven voor het opstellen van de memorie van grieven.  
    1.  Omdat verweerder in maart 2021 kampte met overbelasting, heeft hij klager eind maart voorgesteld om mr. B te vragen een eerste concept te maken van de memorie van grieven. Daarbij heeft verweerder klager voorgesteld om het verschil tussen het uurtarief van mr. B (€ 200,-) en zijn uurtarief in deze zaak (€ 150,-) voor zijn rekening te nemen. Klager heeft hierop aangegeven dit niet te kunnen betalen.
    1.  Bij e-mail van 2 april 2021 (10:59 uur) met als onderwerp: ‘ 2 voor 12! ’ heeft klager verweerder, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd over het uitblijven van een concept-memorie van grieven:

“(…)

Afgelopen dinsdag bel je mij op en geef je aan dat het je niet lukt. Dat je je er een tijdje tegen hebt verzet, maar het ging niet meer.

(…) Zoals ik je meteen heb gezegd: Gezondheid boven alles en ben blij dat je het onderkent, had het alleen veel prettiger gevonden als je dat veel eerder had aangegeven (…). Vervolgens krijg ik een telefoontje van [mr. B] met de zakelijke mededeling dat zij, normaliter € 250,- vragen, bereid zijn om dit te doen voor € 200,- en dat ze daarvan € 50,- aan jou factureren en € 150,- aan mij. Naar aanleiding daarvan heb ik jou gisteren een mail gestuurd, waarna jij mij belde toen ik in de auto zat. (…) Gisterenmorgen word ik gebeld door [mr. B]. Zij heeft niks gehoord van jou, is nog steeds niet in bezit van de door haar gevraagde documenten dus maak ik me nog meer zorgen.

(…)

Op 8 februari vraag ik voor eerste keer naar concept memorie van grieven. Je antwoord:

Paar dagen uitgevallen wegens ziekte (…), wordt dus helaas later. Ben er volop mee bezig hoor!

Op 4 maart vraag ik er nogmaals naar, waar vervolgens 5 dagen niet op gereageerd wordt, waarna ik de vraag op 9 maart nogmaals herhaal. Je antwoord: Morgen (…), ik ben jullie niet vergeten hoor! Bel je straks, heb nu zitting.

Op 17 maart stel ik de vraag nog een keer, geen antwoord.

Op 19 maart stuur ik dit: Hoop dat het allemaal lukt.... aangezien jij vorige week zei: "Begin volgende week heb je het concept" en ik nog niks gezien/gehoord heb. Laat je aub even iets weten? (…). Was inmiddels alweer ruim een week na dat jij beloofd had dat het concept klaar zou zijn. Je antwoord: Jazeker lukt het (…) Het is alleen veel meer werk dan gedacht en daarom kost het meer tijd. Ik doe even geen voorspelling meer, maar je krijgt zeker voldoende tijd om alles nog tijdig voor 6 april rustig door te nemen en met mij door te spreken (…)!

Tussendoor is er ook nog 2x uitgebreid over de stand van zaken gebeld en ik wil daar toch graag wat korte uitspraken van opnoemen, allereerst gesprek van 22 februari jl:

  • “moet de memorie deze week afmaken ..."
  • "ik moet 'm flink stuk comprimeren, nu zo'n 42 bladzijden maar wil naar max 35"

(…)
Gesprek 9 maart jl:

  • "ik snap dat het voor jullie niet leuk is. maar dit is zo'n leuke zaak",
  • "ik heb zo'n zin in deze zaak”,
  • ''kan niet wachten op deze zaak, want het is gewoon juridisch fout”

(…)

En dan op 30 maart komt er een telefoontje waaruit blijkt dat er nog nauwelijks iets is. Ik zat bijna twee maanden te wachten op een concept en er is nog niks.

(…)

Ik wil je dan ook even de volgende concrete vragen stellen: 

  • Uiterlijk vandaag 15.00 uur wil ik van jou graag een schriftelijk voorstel hoe we het nu gaan doen, al dan niet met een strakke tijdslijn.
  • Ik vraag je (zodra jij deze mail gelezen hebt) toestemming om deze mail ook door te sturen naar (…) en [mr. B].
  • Complete duidelijkheid vandaag over hoe het traject eruit gaat zien tot aan 20 april as.

(…)

    1.  Bij e-mail van 2 april 2021 (11:48 uur) heeft verweerder klager (en mr. B in cc) het volgende geschreven:

“Voor de goede orde bevestig ik jullie hierbij dat ik zal zorgen dat er aan het einde van de volgende week (met een uitloop naar maandag 12 april) een concept memorie zal liggen die door mij is opgesteld. Ik heb daarvoor vanaf woensdag as. mijn agenda volledig geschoond. Wij hebben afgesproken om aan het einde van iedere dag even contact te hebben over de voortgang. Ik zal de voortgang met jullie delen, zodat jullie mee kunnen lezen. Als de memorie in concept klaar is, zal ik deze aan [mr. B] sturen, zodat zij er van haar kant nog doorheen kan lezen om ervoor te zorgen dat de memorie zo veel als mogelijk in lijn is met de dagvaarding in de (…) zaak [RvD: de beroepsaansprakelijkheidsprocedure die mr. B tegen de voormalig advocaat van klager was gestart]. Wij hebben dan nog ruim een week om de laatste aanpassingen in het document aan te brengen.”

    1.  Op 9 april 2021 heeft verweerder klager een gedeelte van de concept-memorie van grieven toegezonden en op 14 april 2021 heeft verweerder klager een eerste volledige conceptmemorie van grieven toegezonden. Hij schrijft klager in dat verband:

“(…) volgens mij staat het als een huis, zij het dat wij morgen de fundering nog wat gaan versterken door de rapportages (…). Ook wacht ik nog op de reactie van [mr. B]. Ik hoor graag of je op- of aanmerkingen hebt.”

    1.  Bij e-mail van 16 april 2021 heeft mr. B verweerder (met klager in cc) een e-mail gestuurd met haar opmerkingen bij het concept.
    1.  Bij e-mail van 17 april 2021 heeft verweerder klager (met zijn stagiaire en mr. B in cc) de laatste versie van de memorie van grieven gestuurd, waarin hij – zo liet hij weten – de laatste opmerkingen van mr. B had verwerkt. 
    1.  Bij e-mail van 19 april 2021 heeft mr. B verweerder (met klager in cc) het volgende geschreven.

“(…) Ik zie dat niet al mijn suggesties zijn overgenomen. Voor de [beroepsaansprakelijkheidsprocedure] was dat wel fijn geweest. Ik heb het definitieve stuk niet volledig gelezen, maar mij viel op dat in het petitum in het kader van dwaling wordt gevraagd om een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Volgens mij wordt geen schade gevorderd maar terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen dus mogelijk is het verstandig de eis in dat opzicht te wijzigen. Teneinde de wederpartijen in de gelegenheid te stellen daarop te reageren zou ik hier niet te lang mee wachten, vooral om te voorkomen dat het hof die eiswijziging niet toestaat vanwege strijd met de goede procesorde. (…)”

    1. Nadat verweerder de memorie van grieven had genomen bleek verweerder dat hij één van de vier ingestelde vorderingen niet helemaal juist had geformuleerd. In overleg met klager heeft verweerder besloten om bij akte een eiswijziging in te dienen bij het gerechtshof Den Bosch (hierna het hof). In de akte eiswijziging heeft verweerder naast de correctie voor wat betreft de schadestaatprocedure de vorderingen anders gerangschikt in primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen. Daarbij had verweerder echter iets over het hoofd gezien. Omdat de vorderingen anders waren gerangschikt, kon de schade die het gevolg is van de eventuele vernietiging wegens dwaling (dus het gevolg van de toewijzing van de primaire vordering) niet meer in deze hoger beroepsprocedure worden gevorderd en zou bij toewijzing van de primaire vordering nog een tweede procedure moeten worden gevoerd om deze schade in rechte vastgesteld te krijgen. Dat zou mogelijk tijdverlies en extra kosten opleveren. 
    1.  Op 14 juli 2021 heeft verweerder klager in verband met het voorgaande het volgende geschreven:
      “Zoals toegezegd heb ik van mijn kant nog eens goed gekeken naar de gang van zaken rond de eiswijziging en heb ik er ook extern naar laten kijken. Naar aanleiding daarvan wil ik je graag hierbij uitnodigen om bij mij op kantoor te komen om hierover van gedachten te wisselen en je uit te leggen wat het resultaat is geweest van mijn bevindingen. Ook kunnen wij dan met elkaar de voortgang van deze zaak bespreken, waaronder de hoofdlijnen van de te nemen memorie van antwoord in incidenteel appel. Tenslotte wil ik graag een open gesprek met je voeren over de vraag of er nog wel voldoende vertrouwen bij jou is om deze zaak met mij door te zetten. Wanneer ben jij/zijn jullie beschikbaar voor een dergelijk gesprek? (…)”
    1.  Op 21 juli 2021 heeft verweerder met klager een gesprek gevoerd op zijn kantoor. Dit gesprek is met instemming van verweerder opgenomen. Verweerder heeft klager in dit gesprek, onder meer, laten weten dat hij van het voorval een melding zou doen bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Bij e-mail van 16 juli 2021 heeft verweerder vervolgens bij zijn verzekeraar een melding gedaan van een mogelijke aansprakelijkheid van zijn kantoor. De verzekeraar heeft de melding in behandeling genomen.
    1.  De samenwerking tussen klager en verweerder is na dit incident voortgezet. Verweerder heeft op verzoek van klager in augustus 2021 nog een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep opgesteld. De mondelinge behandeling van het hoger beroep bij het gerechtshof Den Bosch werd gepland in februari 2023.
    1.  Bij e-mail van 29 november 2021 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld. Naast de kwestie over de mogelijke beroepsaansprakelijkheid, stelt klager ook andere zaken aan de orde, zoals de hoogte van de verzonden declaraties en de kwaliteit van verweerders werk. 
    1.  Bij e-mail van 17 december 2021 heeft verweerder klager de volgende reactie gestuurd:

“(…)

Naast de aansprakelijkstelling lees ik in jouw brief nog een hoop verwijten die zodanig zijn dat ik mij de afgelopen weken de vraag heb gesteld of ik nog wel de juiste persoon ben om nog langer als advocaat voor jou op te treden. Je brief bevat namelijk ook stevige inhoudelijke klachten over de kwaliteit van de memorie van grieven die ik niet deel en een verkapte aansprakelijkstelling voor het geval de procedure in hoger beroep onverhoopt niet zou worden gewonnen. (…) Niet alleen ben ik het inhoudelijk geheel niet met je eens (ik sta nog steeds achter de inhoud van het door mij opgestelde processtuk, behalve voor zover het betreft de formulering van de gewijzigde eis), ook ga je geheel voorbij aan het feit dat in iedere juridische procedure nu eenmaal procesrisico’s worden gelopen die maken dat een procedure kan worden verloren.

Daarnaast constateer ik dat je nu ook klaagt over de hoogte van de door mij gedeclareerde bedragen, terwijl jij als geen ander weet dat het procesdossier in deze zaak zo omvangrijk is (…) dat de door mij aan jou gedeclareerde bedragen aantoonbaar in geen verhouding staan tot de daadwerkelijk door mij bestede tijd. Daar komt bij dat ik je ook nog een zeer schappelijk financieel voorstel heb gedaan voor de behandeling van deze zaak tegen een veel lager uurtarief met een succesfee (…).

Al het bovenstaande maakt dat ik na ampel beraad de conclusie heb getrokken dat ik niet zie hoe ik nog langer geloofwaardig als jouw advocaat in deze zaak zou kunnen optreden zo lang als deze vertrouwensbreuk tussen ons niet wordt opgelost. Ik ben graag bereid om daarover het gesprek met je aan te gaan (…)”

Verweerder heeft voorgesteld om het gesprek te laten plaatsvinden in bijzijn van een mediator.  

    1.  Bij e-mail van 20 december 2021 heeft klager, voor zover relevant, het volgende geschreven:

 “(…) Flabbergasted, boos, verdrietig, teleurgesteld, vol onbegrip zijn een aantal van mijn primaire gevoelens na het lezen van jouw reactie.

(…)

 En ik ga zeker niet voorbij aan het feit dat elke procedure procesrisico's kent, maar ik citeer nu even letterlijk (…) wat je eigen woorden zijn geweest op 21 juli 2021: "Ik ga deze zaak gewoon winnen". Daarin hoor ik echt niks van enige vorm van procesrisico!

(…)

Allereerst klaag ik niet over de hoogte van de gedeclareerde bedragen. Waar ik over klaag is, is dat je op 24 november 2020 mij 25,6 uur declareert voor het schrijven aan de MvG. Hoe dan?? Begin april 2021 blijkt namelijk dat er nog helemaal NIKS is. Hoe kun je je cliënt iets declareren wat gewoonweg niet gedaan is?

(…)

Hoezo zou hier een mediator aan te pas moeten komen?

(…)”

    1.  Op 20 december 2021 heeft de beroepsverzekeraar zijn visie op de aansprakelijkstelling gegeven. Bij e-mail van 7 februari 2022 heeft klager verweerder laten weten een klacht over hem te hebben voorbereid, maar dat hij zou afzien van het indienen ervan tegen betaling van een bedrag van € 9.075,- (op uiterlijk op 16 juli 2022) en medewerking aan volledige overdracht van de zaak. 
    1.  Op 8 februari 2022 heeft verweerder een akte genomen in klagers procedure naar aanleiding van de door de advocaat van de wederpartij genomen akte in verband met het overlijden van een betrokken procespartij, waarna de procedure van rechtswege was geschorst. Verweerder heeft eveneens op 8 februari 2022 het volledige procesdossier in eerste en tweede instantie bij het hof gefourneerd. 
    1.  Bij e-mail van 9 februari 2022 heeft verweerder klagers voorstel van 7 februari 2022 aanvaard, met dien verstande dat hij voorstelde een bedrag van € 7.500,- inclusief BTW te betalen als tegemoetkoming voor de overstapkosten. Op 14 februari 2022 heeft klager verweerder schriftelijk bevestigd dat hij hiermee akkoord ging en schreef hij verweerder:

“Zodra ik een nieuwe advocaat heb gevonden, zal ik hem verzoeken met jou contact op te nemen voor de goede overdracht van mijn zaak. Ik wil je bij deze het allerbeste wensen, zowel zakelijk als privé.”

    1.  Bij e-mail van 17 februari 2022 heeft klager verweerder laten weten dat hij de betaling op 16 februari 2022 had willen ontvangen en niet op 16 juli 2022. Klagers e-mail bevatte op dit punt een typefout, zo schreef hij. 
    1. Bij e-mail van 18 februari 2022 heeft verweerder geantwoord dat hem dit bevreemdde, maar dat hij wel wilde meewerken aan een eerdere betaling dan op 16 juli 2022. Om verdere misverstanden te voorkomen, zou verweerder een vaststellingsovereenkomst opstellen en deze in concept aan klager toezenden. Klager heeft verweerder per e-mail van 5 maart 2022 bericht dat verweerder opnieuw zijn afspraken niet nakwam en dat hij zijn klacht bij de deken zou neerleggen. Verweerder heeft klager op 21 maart 2022 “ met excuses voor de opgetreden vertraging (veroorzaakt door ziekte) ” de conceptvaststellingsovereenkomst toegezonden. Hierop heeft klager verweerder bij e-mail van 22 maart 2022 laten weten dat hij zich had bedacht en inmiddels (op 12 maart 2022) een klacht over verweerder had ingediend. 
    1.  In de week van 21 maart 2022 heeft zich een nieuwe advocaat namens klager bij verweerder gemeld met het verzoek de zaak aan hem over te dragen. Hieraan heeft verweerder medewerking verleend.
    1.  Bij e-mail van 7 juni 2022 heeft de opvolgend advocaat klager voor zover relevant het volgende geschreven:

“(…) Voor wat betreft de memorie van grieven; Het vonnis van 20 mei 2020 behelst 21 pagina's; de beoordeling in het vonnis bestaat uit 40 rechtsoverwegingen. De ingediende memorie van grieven heeft maar 4 grieven, waarvan de laatste een 'veeggrief’ is dus feitelijk zijn het maar drie inhoudelijke grieven en één algemene grief die voor de rest van het vonnis moet worden aangemerkt. Het wordt allemaal wel heel kort opgesomd, maar de echte verdieping blijft wat uit. De grieven zijn onvoldoende concreet onderbouwd en er is nagelaten om producties die, volgens jou bij de advocaat in het bezit zijn, in het geding te brengen. (…)” 

    1.  Bij brief van 10 november 2022 heeft de gemachtigde van klager verweerder aansprakelijk gesteld voor het maken van beroepsfouten.   
    1.  Het gerechtshof Den Bosch heeft op 7 november 2023 arrest gewezen. Daarin heeft het gerechtshof aangegeven voornemens te zijn een deskundigenbericht te gelasten om de deugdelijkheid van het marktonderzoek van (…) en de uitgangspunten waarop dat berust nader te kunnen beoordelen.
  1. KLACHT
    1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder, voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende.
  1. Verweerder heeft veel aantoonbare onwaarheden verteld;
  2. Verweerder is veel afspraken niet nagekomen;
  3. Verweerder heeft geweigerd communicatie over de zaak met klager te delen;
  4. Verweerder heeft gefactureerd voor werk dat niet is gedaan;
  5. Verweerder heeft geweigerd essentiële input in te brengen;
  6. Verweerder heeft een zwaar ondermaatse memorie van grieven geschreven;
  7. Verweerder heeft een eiswijziging ondermaats gedaan;

(…);

  1. BEOORDELING

Omvang hoger beroep

    1. De omvang van het hoger beroep is beperkt tot de klachtonderdelen a tot en met g, nu klager alleen deze onderdelen in het beroep heeft betrokken.  

Overwegingen raad

    1. Klachtonderdeel a): veel aantoonbare onwaarheden.

De raad heeft overwogen dat op grond van het omvangrijke klachtdossier niet kan worden vastgesteld dat verweerder veelvuldig onwaarheden heeft verkondigd. Uit de stukken en het verweer van verweerder komt juist het beeld naar boven dat verweerder transparant heeft willen communiceren met klager en niet bewust onwaarheden heeft verkondigd. De voorbeelden van klager - over de communicatie ten aanzien van de concept-memorie van grieven en het uitstel vragen voor het indienen ervan - heeft verweerder gemotiveerd weerlegd. Voor klagers stelling dat verweerder anders dan in het procesadvies telefonisch zou hebben gezegd dat dwaling en onrechtmatige daad niet naast elkaar konden worden aangevoerd, biedt het dossier onvoldoende feitelijke grondslag. Verweerder heeft in ieder geval in overeenstemming met zijn procesadvies beide aspecten in zijn memorie van grieven opgenomen. Weliswaar heeft verweerder klager in de periode februari-maart 2021 over de voortgang van het opstellen van de memorie van grieven een rooskleuriger beeld geschetst dan het in werkelijkheid was, maar de drempel van klachtwaardig handelen is volgens de raad niet gehaald. Verweerder kampte met overbelasting en het lijkt er veeleer op dat verweerder in zijn communicatie naar klager toe destijds zelf nog niet onderkende dat zijn toezeggingen onhaalbaar bleken. Verweerder heeft echter eind maart 2021 openlijk met klager besproken dat hij overbelast was en met klager gezocht naar een oplossing om de memorie van grieven toch nog tijdig af te ronden.  

    1. Klachtonderdeel b): veel afspraken niet nagekomen.

De raad heeft overwogen dat, ondanks periodes waarin verweerder vanwege overbelasting en andere ziekten niet optimaal heeft gefunctioneerd, niet is komen vast te staan dat verweerder verwijtbaar beloftes en afspraken niet is nagekomen. Verweerder heeft in maart 2021 open kaart gespeeld over zijn overbelasting. Hij heeft toen met klager aangepaste afspraken gemaakt over aanlevering van de conceptmemorie van grieven en zich aan deze afspraken gehouden. Verweerder heeft klagers aansprakelijkstelling direct aan de verzekeraar doorgeleid. Het is de raad niet gebleken dat verweerder klager belangrijke informatie over de voortgang hiervan heeft onthouden. Verweerder heeft terecht gesteld dat hij niet verantwoordelijk is voor het feit dat de verzekeraar uiteindelijk pas op 20 december 2021 een standpunt heeft ingenomen. Verweerder heeft het concept van de vaststellingsovereenkomst in februari/maart 2022 weliswaar door ziekte later dan toegezegd aan klager toegezonden, maar nu de afspraken al in de e-mailwisseling waren vastgelegd, maakt de raad verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt.  

    1. Klachtonderdeel c): geweigerd om communicatie over de zaak met klager te delen.

De raad heeft overwogen dat verweerder toereikend heeft aangevoerd dat hij alle communicatie met derden steeds gelijk aan klager heeft toegezonden en dat hij aan de opvolgend advocaat het volledige digitale dossier heeft overgedragen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het dossier alle correspondentie met derden en alle concepten van processtukken die voor extern gebruik zijn bedoeld bevat. Het gaat alleen nog over de 42 (concept)pagina’s van de memorie van grieven, waarvan verweerder in een gesprek van 22 februari 2021 had gezegd dat hij deze wilde comprimeren naar maximaal 25 pagina’s. Klager heeft hiernaar onder meer op 21 juli 2021 gevraagd. Verweerder heeft geantwoord dat hij geen stukken deelde die waren geschreven door zijn stagiaire. De raad heeft overwogen dat de cliënt als uitgangspunt recht heeft op door de advocaat geproduceerde (concept-)stukken waarvoor de cliënt heeft betaald (of gaat betalen), of waarvoor zekerheid is gesteld. Dit geldt zeker voor stukken die bruikbaar zijn voor de opvolgend advocaat. De raad heeft de 42 (concept)pagina’s van de memorie van grieven aangemerkt als een memo voor intern gebruik, dat de kantoorgenoot van verweerder had opgesteld ter voorbereiding van de memorie van grieven. Een dergelijk intern stuk hoefde verweerder niet met klager te delen. De concept-memorie van grieven die verweerder vervolgens begin april 2021 heeft afgerond, heeft hij wel gedeeld met klager. 

    1.  Klachtonderdeel d): excessief gedeclareerd.

De raad heeft overwogen dat de tuchtrechter niet oordeelt over declaratiegeschillen, maar wel beoordeelt of excessief is gedeclareerd. Gelet op de werkzaamheden die verweerder heeft verricht in een zeer omvangrijk dossier, waaronder het opstellen van een memorie van grieven en een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, naast de talrijke e-mails die verweerder klager over de inhoud van de zaak heeft gestuurd, heeft de raad geen grond gezien om te oordelen dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Verweerder heeft toereikend onderbouwd dat er in de periode waarop de urenspecificatie van eind november 2020 ziet door zijn kantoor voorbereidende werkzaamheden voor de memorie van grieven zijn verricht.

    1. Klachtonderdelen e), f) en g): essentiële input niet ingebracht ondermaatse processtukken (zoals de memorie van grieven en de akte eiswijziging) opgesteld.

Binnen de beroepsgroep geldt dat voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, zodat de raad heeft getoetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Het is de raad niet gebleken dat de memorie van grieven niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en kwaliteit die de professionele standaard veronderstelt. Niet is gebleken dat in het processtuk essentiële zaken onbesproken zijn gebleven. Klager heeft ook niet nader onderbouwd welke zaken dan onderbelicht zijn gebleven. Het enkele feit dat de memorie van grieven uiteindelijk minder grieven bevatte dan verweerder in eerste instantie had aangegeven, betekent niet dat de inhoud van die memorie kwalitatief ondermaats zou zijn. Verweerder was verder niet verplicht om de door mr. B voorgestelde wijzigingen in het processtuk over te nemen. Uit de reactie van mr. B blijkt bovendien dat zij het met name voor haar eigen aansprakelijkheidsprocedure onhandig vond dat verweerder niet al haar suggesties had overgenomen. Aan het feit dat de opvolgend advocaat kritisch is over de memorie van grieven, kan niet die waarde worden toegekend die klager eraan toekent. De opvolgend advocaat zou niet geheel belangeloos zijn opvatting over de memorie van grieven kunnen hebben gegeven. Voor wat betreft de akte eiswijzing heeft de raad overwogen dat verweerder heeft erkend een fout te hebben gemaakt in de eiswijziging. Die fout heeft hij direct aan klager en aan zijn verzekeraar gemeld. Inhoudelijk heeft verweerder over de gevolgen van zijn fout gesteld dat bij  toewijzing van de primaire vordering een tweede separate schadevergoedingsprocedure zou moeten worden gevoerd en dat dit mogelijk tijdsverlies en extra kosten zou meebrengen. Hoewel dit uiteraard teleurstellend is voor klager, levert deze fout, mede gelet op de adequate manier waarop verweerder op zijn fout heeft gereageerd, naar het oordeel van de raad onvoldoende grond op voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Beroepsgronden

    1.  Klager heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd.

Klachtonderdeel a) – onwaarheden

In een e-mail van 8 juli 2021 heeft verweerder geschreven: “(..) Als de dwaling niet wordt geaccepteerd, dan zeggen wij dat [wederpartijen] een onrechtmatige daad hebben gepleegd (,,,). Het is dus het één (dwaling) of het ander (onrechtmatige daad) en niet het een en het ander. Dat is wat daar staat”. Verweerder heeft in strijd met het procesadvies dus aangegeven dat dwaling en onrechtmatige daad niet naast elkaar konden worden aangevoerd.

Voorbeelden van onwaarheden zijn verder:

1.  de urenspecificatie van november 2020 toonde aan dat er al 5,40 uur aan het juridisch kader van de memorie was besteed, terwijl in het concept van 9 april 2021 geen juridisch kader was opgenomen. De genoteerde uren voor het feitencomplex (6,80) kunnen in twijfel worden getrokken, omdat in april pas twee A4-tjes hieraan waren besteed;

2.  op 22 februari 2021 zei verweerder telefonisch dat het concept al 42 pagina’s bedroeg en dat hij het moest gaan terugbrengen naar 35 pagina’s. In april waren er elf pagina’s, waarin slechts de partijen waren omschreven en een voorzichtig begin aan het feitencomplex was gemaakt. Het concept bevatte geen juridisch kader en geen grieven;

3.  op 12 januari 2021 schreef verweerder dat hij op 23 februari 2021 de memorie wilde nemen. Daarna is vier weken uitstel gekregen tot 23 maart 2021. Zonder overleg met klager heeft verweerder eerst uitstel tot 6 april en later tot 20 april 2021 verkregen;

4. pas op 30 maart 2021 meldde verweerder dat hij al twee maanden niets uit de vingers kreeg. Dat had hij al veel eerder moeten melden;

5. de vermeende overbelasting/blokkade van verweerder rijmt niet met het feit dat verweerder alsnog besloot de memorie zelf af te maken toen klager vroeg om het betaalde voorschot aan de andere advocaat over te boeken.

Klachtonderdeel b) – afspraken niet nagekomen

De belangrijkste hiervan is dat verweerder tijdig een deugdelijke memorie zou opleveren. Verweerder zei in het gesprek van 22 februari 2021: “ik moet ‘m gewoon deze week afmaken” en “Je moet ‘m echt deze week gaan krijgen”. Een ander voorbeeld was een telefoongesprek van 9 maart 2021, waarin verweerder sprak over “begin volgende week”. Op 9 april was nog slechts een ondergeschikt deel van de memorie klaar. Verweerder moet hebben geweten dat hij zijn toezeggingen onmogelijk na kon komen. De raad geeft verweerder te veel sympathie voor zijn vermeende overbelasting.

Klachtonderdeel c) – geweigerd communicatie te delen

Ten onrechte oordeelt de raad dat onweersproken is dat het complete digitale dossier is overgedragen en dat dit onderdeel gaat om de vermeende conceptversie van de memorie van 42 pagina’s. Onder meer de correspondentie met mr. Van Z. is niet met klager of zijn advocaat gedeeld. Over het verkregen uitstel voor de memorie tot 6 april 2021 is niets met klager gedeeld. Van het uitstel tot 20 april 2021 is slechts de correspondentie met de rolbewaarder achteraf overgelegd.

Ten onrechte volgt de raad verweerder in zijn betoog dat de concept memorie van 42 pagina’s slechts een intern memorandum betrof, dat het door de stagiaire van verweerder zou zijn opgesteld en dat verweerder het niet met klager hoefde te delen. Deze redenering klopt om de volgende redenen niet:

  • in het telefoongesprek had verweerder het over de memorie, niet over een intern stuk.
  • wat zou het nut van vermelden van de omvang zijn, als het ging om een memorandum?
  • waarom inkorten als het stuk niet voor de buitenwereld bedoeld was?
  • in november 2020 (urenspecificatie) was al meer dan 10 uur onder omschrijving “opstellen MvG” besteed door verweerder. De stagiaire heeft daarnaast zijn eigen uren geschreven. Voorbereidende werkzaamheden zijn apart genoteerd.

Verweerder heeft dus ofwel 42 pagina’s memorie geschreven en ten onrechte niet met klager gedeeld ofwel hij heeft voor meer dan 10 uur hiervoor geschreven zonder dat deze uren daadwerkelijk aan de memorie zijn besteed. In het tweede geval had dit evident tot gegrondverklaring van klachtonderdeel d) moeten leiden. Een derde lezing kan zijn dat verweerder in februari in strijd met de waarheid verklaarde dat er een stuk van 42 pagina’s lag (in welk geval klachtonderdeel a) gegrond verklaard had moeten worden. Niet valt in te zien waarom het document van 42 pagina’s in de klachtprocedure niet alsnog met klager en de raad is gedeeld.

Klachtonderdeel d) – gefactureerd voor werk dat niet is gedaan

In november 2020 is meer dan vijf uren geschreven voor “opstellen memorie van grieven (juridisch kader)” en in het concept van 9 april 2021 is geen letter gewijd aan het juridisch kader. Dat geldt ook voor 6,80 uur genoteerde feiten, terwijl in april pas twee pagina’s feiten waren opgesteld. Dat deze uren alleen zagen op interne/voorbereidende notities en stukken van kantoorgenoten is ongeloofwaardig, nu ook gewoon tijd is geschreven voor specifieke voorbereidende werkzaamheden. Het is aan verweerder dit te bewijzen. Verweerder stelt veel tijd nodig te hebben gehad om dossier te lezen en bestuderen, maar had al een procesadvies uitgebracht en kende het dossier.

Klachtonderdelen e), f) en g) – kwaliteit processtukken, niet opvolgen aanwijzingen

Belangrijke omstandigheden die door de raad worden miskend, zijn:

1.  het was de laatste mogelijkheid om alle belangrijke feiten in een cruciale procedure naar voren te brengen. “Less is more” is hier niet van toepassing;

2. de memorie is voor het overgrote deel (met name de grieven) in minder dan een week geschreven. Als verweerder eerder de tijd had genomen was er ook voldoende tijd geweest om te reflecteren op de inhoud en om ideeën en inzichten te verwerken die zich pas na een eerste lezing opwierpen. Het feit dat een beroepsfout (ook na eiswijziging) nog in het appel kon voorkomen spreekt boekdelen;

3.  uit de e-mails van mr. B blijkt dat verweerder cruciale door haar voorgestelde punten heeft laten liggen zonder enige uitleg. Mr. B had reden om zich voorzichtig uit te drukken in haar correspondentie, omdat verweerder haar patroon is geweest.

Ten onrechte slaat de raad ogenschijnlijk geen acht op de omvangrijke analyse van de opvolgend advocaat, omdat die ‘niet geheel belangeloos’ zou zijn. Ten onrechte zijn de volgende gezichtspunten buiten beschouwing gelaten:

1.  het feit dat klager een buitenstaander was op het gebied van franchise en de wederpartij dat wist. Dit is cruciaal voor een beroep op dwaling.

2.  het passeren als bewijs van een door de wederpartij uitgevoerd onderzoek met essentiële informatie.

3.  het passeren van het bewijsaanbod van klager in eerste aanleg omdat niet aan de stelplicht zou zijn voldaan.

4.  het wijzen op de schadebeperkingsplicht in het kader van de reconventionele vorderingen.

Verweer in beroep

    1.  Verweerder heeft in hoger beroep voor zover van belang het navolgende aangevoerd.

Klachtonderdeel a) – onwaarheden

  1. Verweerder meent stellig dat hij klager nooit gezegd heeft dat dwaling en onrechtmatige daad niet naast elkaar kunnen worden aangevoerd. De e-mail van verweerder van 8 juli 2021 wordt anders geïnterpreteerd dan wat er staat. Er staat dat toewijzing van beide gronden niet voor de hand ligt. In de memorie van grieven is bovendien zowel een beroep op dwaling als op onrechtmatige daad gedaan.
  2. Verweerder heeft geen onwaarheden verteld over de memorie van grieven, noch over de door hem geschreven uren op het dossier. Verweerder werkte samen met zijn stagiaire. Het dossier was zeer omvangrijk. Het procesadvies is niet geschreven op basis van het gehele dossier, maar op basis van de enkele op dat moment beschikbare stukken. Pas ruimschoots nadien heeft verweerder het gehele procesdossier ontvangen. Logischerwijs volgden na het lezen van het dossier het in kaart brengen van alle relevante omstandigheden, het verrichten van nader onderzoek en het controleren en uitvoeren van verschillende berekeningen. Het stuk van 42 pagina’s is geschreven door de stagiaire in samenwerking met verweerder. Dit stuk lag er wel degelijk in februari 2021, maar het voldeed niet aan de verwachtingen van verweerder en moest flink worden herschreven. Een dergelijk concept wordt niet met de cliënt gedeeld.
  3. Er is op de rol van 23 februari 2021 6 weken uitstel verleend, tot 6 april 2021. Het laatste uitstelverzoek is met goedkeuring van wederpartijen verleend. Klager en mr. B zijn daarvan op de hoogte gesteld.
  4. Verweerder heeft de periode van ziekte als zeer belastend ervaren. Dit is een persoonlijke kwestie waarvan hij vanzelfsprekend niet direct zijn cliënten op de hoogte stelde. Zodra verweerder zich realiseerde dat zijn overbelasting een probleem kon vormen bij de behandeling van de zaak van klager, heeft hij dit uiteraard direct met klager gedeeld.

Klachtonderdeel b) – afspraken niet nagekomen

Het enkele feit dat verweerder door persoonlijke omstandigheden zo nu en dan een deadline miste, maakt niet dat hij consequent zijn afspraken niet nakwam. De verwijten van klager zijn niet te rijmen met zijn houding tijdens de samenwerking. In het telefoongesprek van 22 februari zei klager “ik ga je niet lopen opjagen, we hebben nog tot 22 maart”. Vervolgens zei klager op 9 maart “prima man, helemaal top. Als het maar in jouw schema past. Doe rustig aan, let op jezelf”. Afspraken werden in goed overleg gemaakt. Dat klager in zijn belangen is geschaad is ook niet gebleken.

Klachtonderdeel c) – geweigerd communicatie te delen

Verweerder heeft altijd heel uitgebreid en open met klager gecommuniceerd. Het gehele procesdossier is aan de opvolgend advocaat overgedragen. Verweerder weet niet op welke correspondentie klager doelt met mr. Van Z., met wie nauwelijks (inhoudelijk) contact is geweest. Verweerder verwijst voor de 42 pagina’s en de uitstelverzoeken naar hetgeen hij bij klachtonderdeel a) heeft aangevoerd. Verweerder heeft het zich zeer persoonlijk aangetrokken dat klager zich genoodzaakt zag om een andere advocaat te zoeken. Hij heeft er alles aan gedaan om de relatie tussen hem en klager te herstellen, helaas zonder resultaat. Gedurende de gehele samenwerking is er veelvuldig contact geweest. Verweerder betwist dat er gebrekkig is gecommuniceerd.

Klachtonderdeel d) – gefactureerd voor werk dat niet is gedaan

Voor het procesadvies gold de vaste prijs van € 7.500,-. Oorspronkelijk is daarna gedeclareerd tegen een gereduceerd uurtarief van € 150,- per uur met een afspraak voor een succesfee. Later is een vaste prijs van € 22.500,- afgesproken, waarvan € 15.000,- voor alle werkzaamheden in hoger beroep naast de € 7.500,- voor het procesadvies. Verweerder heeft voor € 15.000,- een appeldagvaarding, een memorie van grieven en een memorie van antwoord in incidenteel appel geschreven, aktes genomen, besprekingen gehad, gecorrespondeerd met wederpartijen en uitvoerig overleg gepleegd met klager. Hij heeft niet gedeclareerd voor werk dat niet verricht is. Verweerder is ruimschoots onder het door hem ingeschatte bedrag (€ 25.000,- tot € 30.000,-) gebleven.

Klachtonderdelen e), f) en g) – kwaliteit processtukken, niet opvolgen aanwijzingen

Verweerder heeft zich steeds maximaal ingespannen voor deze zaak. Hij meent dan ook stellig dat er inhoudelijk niets valt aan te merken op de door hem opgestelde stukken. Verweerder geeft in zijn verweer puntsgewijs aan wat hij heeft gedaan met de opmerkingen en aanbevelingen van mr. B in haar e-mail van 16 april 2021 .  Ook op de commentaarpunten van de opvolgende advocaat gaat verweerder puntsgewijs in. Verweerder heeft wel degelijk essentiële input geleverd en heeft in de laatste twee weken voor de roldatum al zijn tijd vrijgemaakt om de memorie van grieven op te stellen. In de periode tussen 9 april en 17 april 2021 zijn maar liefst acht concepten naar klager gestuurd. In elk nieuw concept werden de opmerkingen van klager en mr. B verwerkt. Verweerder heeft zeer bewust bepaalde afwegingen gemaakt. Verweerder neemt geen bij voorbaat kansloze stellingen in namens zijn cliënt en ook geen stellingen die niet te bewijzen zijn.

Verweerder heeft van meet af aan erkend dat hij bij het opstellen van de eiswijziging een fout heeft gemaakt. Verweerder is hierover altijd transparant geweest naar klager. Hij heeft zijn fout direct gemeld bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar en heeft zijn excuses aangeboden. Hiervan kan hem geenszins een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, mede omdat de fout geen onomkeerbare gevolgen heeft.

Algemeen

Verweerder heeft over de door de raad gegrond verklaarde klachtonderdelen nog opgemerkt dat hij geen urenspecificatie meer heeft gestuurd, omdat hij na het maken van de fixed fee afspraak ook geen declaraties meer stuurde en dat hij de akte van 8 februari 2022 heeft genomen ter behoud van de rechten van klager en daarmee geen ander belang diende dan dat van klager. De akte had een formeel karakter en had niets van doen had met de inhoudelijke behandeling van de zaak.  Verweerder meent dat een strafverzwaring niet voor de hand ligt als het hof een ander klachtonderdeel gegrond verklaart, omdat alle klachtonderdelen scharnieren rondom dezelfde omstandigheid, namelijk het spaak lopen van de samenwerking tussen klager en verweerder. Verweerder begrijpt de ontevredenheid van klager hierover, maar meent er alles aan te hebben gedaan om met klager op een lijn te blijven.

Maatstaf

    1.  Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof  

    1.  Het hof is van oordeel dat de door verweerder voor klager verrichte werkzaamheden inhoudelijk voldoen aan de daaraan te stellen eisen. H et hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep dan ook geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de hierop ziende klachtonderdelen (e, f en g) te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. De beroepsgronden van klager met betrekking tot deze klachtonderdelen worden verworpen.
    1.  Het hof verwerpt ook de beroepsgronden van klager tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel d. Niet kan worden vastgesteld dat is gefactureerd voor werk dat niet is gedaan. Vast staat dat verweerder een memorie van grieven heeft opgesteld, die aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Daarnaast heeft verweerder verschillende aktes genomen en zeer uitvoerig overleg met klager gevoerd, zowel mondeling als schriftelijk. Het voor deze werkzaamheden door verweerder in rekening gebrachte bedrag kan geenszins als excessief worden beschouwd.
    1.  Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt het hof dat uit het dossier blijkt dat verweerder op zijn eerste – vooraf met klager besproken – uitstelverzoek niet de gevraagde vier weken, maar zes weken uitstel heeft gekregen. Over het tweede uitstelverzoek had verweerder beter met klager vooraf kunnen overleggen, maar het hof acht dit nalaten niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu verweerder klager van het verkregen uitstel wel op de hoogte heeft gesteld. Welke correspondentie met mr. Z. niet door verweerder aan klager is verstrekt is niet duidelijk geworden. Met betrekking tot de concept-memorie van 42 pagina’s heeft verweerder ter zitting nog eens toegelicht dat dit stuk grotendeels door zijn stagiaire was geschreven, maar zodanig onder de maat bleek te zijn, dat verweerder dit stuk niet met klager kon delen. Het hof is met de raad van oordeel dat een dergelijk stuk moet worden gezien als intern en niet met de cliënt behoeft te worden gedeeld. Ook een eventueel opvolgend advocaat heeft daar niets aan. De beroepsgronden van klager met betrekking tot klachtonderdeel c falen eveneens.
    1.  Dan resteren nog de klachtonderdelen a en b over de communicatie tussen klager en verweerder. Het hof kan evenmin als de raad vaststellen dat verweerder klager – bewust – onwaarheden heeft verteld. Het hof sluit zich ook op klachtonderdeel a aan bij de beslissing van de raad en neemt de overwegingen van de raad over.
    1.  Met betrekking tot klachtonderdeel b slagen de beroepsgronden van klager echter wel. Het hof is van oordeel dat verweerder klager in de periode februari en maart 2021 te veel en te lang beloftes heeft gedaan over toezending van de concept memorie van grieven, die hij niet kon nakomen en niet is nagekomen. Verweerder wist dat er voor klager veel op het spel stond. Klager heeft ook herhaaldelijk gemeld hoe belangrijk de memorie van grieven voor hem was en naar de stand van zaken gevraagd, waarop verweerder hem steeds weer – naar eind maart 2021 bleek ten onrechte – heeft gerustgesteld en gesteld dat hij er druk mee bezig was. De schrik bij klager toen verweerder uiteindelijk openheid van zaken gaf moet groot geweest zijn, evenals diens angst dat de memorie niet meer op tijd gereed zou komen. Het hof is van oordeel dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor wat klager in deze periode heeft ervaren. Ook ter zitting van het hof heeft verweerder daar weinig blijk van gegeven. Deze ervaringen van klager zijn niet weggenomen door het feit dat de memorie uiteindelijk alsnog gereed is gekomen en bij het gerechtshof ingediend. De overspannenheid van verweerder ontslaat hem ook niet van zijn tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor de wijze waarop een en ander is gelopen.
    1.  De conclusie uit het voorgaande is dat de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel b niet in stand kan blijven. De beslissing wordt in zoverre vernietigd en klachtonderdeel b wordt alsnog gegrond verklaard. De overige beroepsgronden van klager falen.

Maatregel

    1.  Nu het hof in aanvulling op de twee door de raad gegrond verklaarde klachtonderdelen nog een derde klachtonderdeel gegrond heeft bevonden, dient te worden bepaald of dit moet leiden tot een verzwaring van de opgelegde maatregel van waarschuwing. Het hof is van oordeel dat de gegronde klachtonderdelen een drietal met elkaar samenhangende punten vormen, waarin verweerder in de communicatie naar klager is tekortgeschoten. De samenhang is zodanig dat het hof geen reden ziet om voor het geheel een zwaardere maatregel dan waarschuwing op te leggen.

Proceskosten

    1.  Omdat het hof nog een aanvullend klachtonderdeel gegrond acht en voor het overige een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

a) € 50,- kosten  van klager (forfaitair);

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 1.000,- kosten van de Staat.

    1.  Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
    1.  Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
  1. BESLISSING

Het Hof van Discipline:

    1. vernietigt de beslissing van 9 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam met zaaknummer 22-662/A/A, voor zover daarin klachtonderdeel b) ongegrond is verklaard;

en doet opnieuw recht:

    1. verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
    1. bekrachtigt de beslissing van 9 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 22-662/A/A, voor het overige;
    1. veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
    2.  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. mrs. A.M. Koene en H.H. Tan , leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.