ECLI:NL:TAHVD:2024:9 Hof van Discipline 's Gravenhage 230063

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:9
Datum uitspraak: 12-01-2024
Datum publicatie: 16-01-2024
Zaaknummer(s): 230063
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Nieuwe verwijten worden in hoger beroep buiten beschouwing gelaten. Verweerder heeft niet in strijd met gedragsregel 16 lid 2 gehandeld. De voorwaarden van de afspraak met de wederpartij zijn voldoende doorgenomen. De belangenbehartiging is tijdig en niet op een ongelegen moment opgezegd. Niet is komen vast te staan dat verweerder buitenproportioneel heeft gedeclareerd.  Voor het overige wordt aangesloten bij de overwegingen van de raad.

Beslissing van 12 januari 2024

in de zaak 230063

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 6 februari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-847/AL/GLD). In deze beslissing is de klacht van klager deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:24 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 6 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

​​​​​​​2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van verweerder.

  ​​​​​​​2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 november 2023. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Klager was verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Tot de huwelijkse gemeenschap van goederen behoorde onder andere een gezamenlijke woning. In mei 2017 heeft klager verweerder verzocht om hem bij te staan. In de door klager op 15 juni 2017 ondertekende opdrachtbevestiging stond onder andere:

“(…) U heeft mij opdracht gegeven terzake het verlenen van rechtsbijstand in een tweetal zaken tegen uw voormalige echtgenote. Het betreft het voeren van verweer in de door uw gewezen echtgenote tegen u opgestarte kort geding procedure waarvan de zitting plaatsvindt bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, op donderdag 15 juni a.s. om 15:00 uur alsmede het voeren van een hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof inzake uw echtscheiding. (…)”

3.2 Klager heeft tevens op 12 juni 2017 een schuldbekentenis getekend, waarin is opgenomen dat de declaraties van verweerder worden voldaan uit de opbrengst van de woning.

3.3 De advocaat van de ex-echtgenote heeft bij e-mail van 14 juni 2017 namens zijn cliënte aan verweerder ter voorkoming van het kort geding een eindvoorstel gedaan omtrent de in de echtscheidingsprocedure spelende geschilpunten, waaronder de wijze waarop de woning verkocht zou worden. In dit voorstel is onder andere het volgende opgenomen:

“- In geval van akkoord heeft de meest gerede partij het recht correspondentie waaruit de afspraken blijken te overleggen aan de rechter.”

3.4 Verweerder heeft klager bij e-mail van 14 juni 2017 om 15:27 uur als volgt bericht:

“Onderstaand het voorstel van de wederpartij, zoals wij zojuist telefonisch hebben besproken. Graag verneem ik zo spoedig mogelijk of je met dit voorstel akkoord kan gaan.”   

3.5 Klager heeft hierop in zijn e-mail van 14 juni 2017 om 16:09 uur als volgt geantwoord:

“Er is nog een dingetje, hoeft niet opgenomen te worden in deze lijst, maar ik wil ook graag een gesprek met de SNS bank en mevrouw hebben op een neutrale locatie over de lopende hypotheken. De SNS heeft aangegeven dat onder bepaalde condities ook het spaarbedrag van de spaarhypotheek voortijdig beschikbaar kan komen. Ik denk wel aan die condities te voldoen.”

3.6 Verweerder heeft in zijn e-mail van 14 juni 2017 om 16.14 uur aan de advocaat van de ex-echtgenote, cc aan klager, het volgende geschreven:

“Cliënt kan akkoord gaan met het onderstaand voorstel van uw cliënte met dien verstande dat in overleg met en na goedkeuring van de makelaar de lijst van 12 juni jl. zonodig aangepast kan worden. (…)”

3.7 Op 24 augustus 2017 heeft toch een kort geding plaatsgevonden over de wijze en het tijdstip waarop de voormalige echtelijke woning diende te worden verkocht. De advocaat van de ex-echtgenote heeft in het kader van deze procedure de tussen partijen gemaakte afspraken, zoals vastgelegd in de e-mail van 14 juni 2017, aan de rechtbank overgelegd.

3.8 Bij vonnis van 14 september 2017 heeft de voorzieningenrechter klager onder andere bevolen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. Tevens is klager veroordeeld om onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de door de makelaar te verrichten werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3.9 Klager heeft verweerder bij e-mail van 11 oktober 2017, om 10:04 uur, onder andere bericht dat hij afzag van het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 14 september 2017.

3.10 Verweerder heeft bij e-mail van 11 oktober 2017, om 15:29 uur, aan klager vanwege diens houding en opstelling de overeenkomst van opdracht opgezegd. Hij heeft klager onder meer geschreven:

“Ik bevestig hiermee nog dat ik geen hoger beroep in zal stellen tegen het kort geding vonnis van 14 september jl. en dat de hoger beroepstermijn morgen en derhalve op 12 oktober a.s. eindigt. (…)”

3.11 Op dezelfde dag heeft verweerder aan klager zijn einddeclaratie met urenspecificatie gezonden.

3.12 Op 27 november 2017 heeft verweerder klager en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bericht dat hij zich onttrekt als advocaat in de daar lopende procedures.

3.13 De rechtbank Midden-Nederland heeft bij uitspraak van 2 maart 2018 klager bij verstek veroordeeld tot betaling van de facturen van verweerder. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

3.14 Klager heeft op 13 juni 2018 bij de deken van het arrondissement Midden-Nederland een klacht ingediend tegen de advocaat van zijn ex-echtgenote, onder andere omdat hij in strijd met gedragsregel 12 (oud) zou hebben gehandeld door zonder toestemming de confraternele correspondentie in te brengen in de procedure in kort geding.

3.15 Bij e-mail van 10 juli 2018 heeft verweerder desgevraagd aan klager het volgende geschreven:

“Ik heb nooit expliciet of uitdrukkelijk toestemming gegeven. Het is de vraag of er sprake is van stilzwijgend (omdat ik er niets over vermeld heb) akkoord gaan en zo ja, of dat dan voldoende is.”

3.16 De raad heeft bij beslissing van 20 januari 2020 onder andere als volgt geoordeeld:

“De raad stelt vast dat uit tussen klager en zijn ex-echtgenote op 14 juni 2017 gemaakte afspraken (zie 2.4) blijkt dat de correspondentie waaruit deze afspraken blijken aan de rechter mocht worden overgelegd. Hieruit volgt naar het oordeel van de raad dat verweerder de confraternele correspondentie van 14 juni 2017 in de kortgedingprocedure mocht overleggen. Toestemming van klagers advocaat was voor deze handelwijze, anders dan klager meent, dan ook niet meer vereist.”

3.17 Het hof heeft bij beslissing van 21 augustus 2020 voornoemde beslissing van de raad bekrachtigd.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door

a) klager niet te informeren op het moment dat hij een fout had gemaakt.
Toelichting
Verweerder heeft in juni 2017 ten onrechte impliciet ingestemd met de voorwaarde in het eindvoorstel van de wederpartij over het gebruik van onderhandelingsinformatie als bewijsmateriaal in een procedure bij de rechtbank. Zelfs toen verweerder ermee bekend was dat klager de advocaat van de wederpartij tuchtrechtelijk zou aanspreken op het ongeoorloofd overleggen van confraternele correspondentie heeft verweerder zowel mondeling als schriftelijk aan klager bevestigd dat dit niet was toegestaan in plaats van te erkennen dat hij destijds foutief toestemming had gegeven om de tussen partijen gemaakte afspraken over te leggen aan de rechter. Hiermee heeft verweerder in strijd met gedragsregel 16  lid 2 gehandeld.

b)op een ongelegen moment de belangenbehartiging van klager op te zeggen.
Toelichting
Eind september 2017 heeft klager een arbeidscontract getekend, waardoor voor hem de mogelijkheid ontstond om de voormalige echtelijke woning over te nemen. Begin oktober 2017 werd klager echter duidelijk dat zijn ex-echtgenote niet bereid was om over een andere oplossing dan verkoop van de woning te praten. Gelet hierop was hoger beroep tegen het vonnis in kort geding van 14 september 2017 de meest aangewezen weg om uit de impasse te komen. Verweerder heeft tot de laatste dag van de appeltermijn gewacht om de belangenbehartiging van klager eenzijdig op te zeggen. Dat was een dermate ongelukkig moment, dat verweerder daarmee in strijd met gedragsregel 14 lid 3 heeft gehandeld.

c)buitenproportioneel veel uren te declareren en daarnaast te weigeren om zijn werkzaamheden en resultaten te specificeren.

d)te gaan voor verkoop van de woning, terwijl klager met verweerder had besproken dat hij zijn ex-echtgenote wilde uitkopen, zodat klager de woning voor eigen gebruik kon behouden.
Toelichting
Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 2 lid 2 gehandeld door een ander belang - namelijk alleen de verkoop van de woning - te behartigen dan het met klager afgesproken belang om zijn ex-echtgenote uit te kopen en de voormalige echtelijke woning voor eigen gebruik te behouden.

5 BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1 De raad heeft, samengevat, het volgende overwogen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager akkoord is gegaan met de op 14 juni 2017 gemailde lijst met voorwaarden van de advocaat van de wederpartij en met het gehele eindvoorstel van de wederpartij, inclusief het overleggen van confraternele correspondentie aan de rechter. Klager heeft verweerder dus toestemming gegeven voor het gebruik van de onderhandelingsinformatie, zodat klachtonderdeel a) ongegrond is. Dat geldt ook voor klachtonderdeel b). Verweerder heeft op 11 oktober 2017 om 15:30 uur zijn opdracht neergelegd, nadat klager op diezelfde dag in de ochtend had aangegeven dat hij afzag van het instellen van hoger beroep tegen het kort geding vonnis van 14 september 2017. Gelet op het feit dat klager derhalve eerder had aangegeven niet in hoger beroep te willen gaan tegen het kort gedingvonnis, is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat verweerder zich vanwege het verstrijken van de appeltermijn van het kort gedingvonnis op een ongelegen moment heeft onttrokken. Daarnaast heeft verweerder klager in de beroepsprocedure in de echtscheidingszaak ruim de tijd gegeven om een andere advocaat te zoeken. Tot slot is niet komen vast te staan dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Verweerder heeft een urenspecificatie naar klager gestuurd en de rechtbank Midden-Nederland heeft klager bij vonnis van 2 maart 2018 veroordeeld tot betaling van de declaraties aan verweerder. Van onzorgvuldig handelen is dus niet gebleken, zodat ook klachtonderdeel c) ongegrond is verklaard. Klachtonderdeel d) ten slotte is niet tijdig ingediend en is om deze reden niet-ontvankelijk verklaard.

Beroepsgronden

5.2 Klager is in beroep gekomen en heeft het volgende aangevoerd:

Klager betwist dat hij akkoord is gegaan met de lijst van eisen van de wederpartij en stelt dat hij heeft aangedrongen op het vooraf afgesproken plan van aanpak met een noodvoorziening voor beide partijen door het beschikbaar maken van het spaargedeelte uit de hypotheek en een uitgestelde uitkoop van zijn ex-partner. Klager kreeg de lijst voor het eerst te zien op 14 juni 2017. Voorafgaand heeft verweerder niets gemeld, laat staan overleg gevoerd over onderhandelingen met de wederpartij.

Gelet op het feitenrelaas heeft de raad niet geoordeeld over het eenzijdig en ongemotiveerd afbreken van een lopende hoger beroep zaak waaraan verweerder zich gecommitteerd had.

Klager betwist dat er geen juridische plicht bestaat om een declaratie anders dan in uren te specificeren. Voor zover het oordeel van de raad juist is, is het niet specificeren van werkzaamheden in tuchtrechtelijke zin laakbaar. Te meer daar in de procedure onder andere, maar niet uitsluitend, vast is komen te staan dat klager alle processtukken zelf heeft geschreven en verweerder zijn teksten letterlijk, nagenoeg zonder aanpassingen of aanvullingen, heeft overgenomen en ingediend.

Volgens klager is sprake van belangenverstrengeling, zeker nadat verweerder zelf erkend heeft dat hij willens en wetens klager heeft misleid.

Verweer in beroep

5.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van nieuwe verwijten en nieuwe klachten, die geen betrekking hebben op de oorspronkelijk ingediende klachten, zodat verweerder hierop niet inhoudelijk reageert. Verweerder betwist alle stellingen van klager en verwijst naar de inhoud van alle eerdere door hem bij de raad overgelegde stukken en naar de inhoud van alle van de raad afkomstige stukken.

Overwegingen hof

Omvang hoger beroep

5.4 De beoordeling in hoger beroep is beperkt tot de klachtomschrijving, voor zover die aan de raad is voorgelegd in eerste aanleg, en partijen beroep instellen tegen het oordeel van de raad daarover. Nieuwe verwijten en klachten over verweerder moeten eerst worden ingediend bij de deken (artikel 46c lid 1 Advocatenwet), zodat de deken onderzoek daarnaar kan doen voordat de klacht aan de tuchtrechter wordt voorgelegd. Dit betekent dat het hof nieuwe verwijten van klager – zoals de stelling dat verweerder summier mededeling heeft gedaan dat hij voor zichzelf was begonnen – buiten beschouwing laat.

Inhoudelijke beoordeling klacht

5.5 Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het beroep van klager. Het hof ziet echter op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad, neemt die over en voegt daar het volgende aan toe. 

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft verweerder tijdens de zitting verklaard dat hij de op 14 juni 2017 gemailde lijst met voorwaarden uitgebreid heeft doorgenomen met klager. Een en ander is in overeenstemming met het e-mailbericht van verweerder aan klager van 14 juni 2017 (15:27 uur). Klager heeft zulks niet weersproken. In tegendeel, kort na het ontvangen van de e-mail van verweerder heeft klager hierop gereageerd, waarbij klager op geen enkele wijze heeft aangegeven dat hij het met de voorwaarden oneens was. Hij heeft slechts een enkele aanvulling gegeven, maar deze behoefde niet te worden toegevoegd aan de lijst. Dat klager de voorwaarden niet had begrepen, blijkt nergens uit. Vervolgens heeft verweerder aan de advocaat van de wederpartij, en in kopie aan klager, bericht dat klager akkoord was met het voorstel. Hiermee is voldoende komen vast te staan dat klager toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de confraternele correspondentie. Verweerder heeft dan ook niet gehandeld in strijd met artikel 16 lid 2 van de gedragsregels.

5.7 Het hof acht het moment van het opzeggen van de relatie met klager door verweerder niet ontijdig. Verweerder heeft op 11 oktober 2017 in de middag aangegeven dat hij klager niet langer wilde bijstaan, nadat klager hem die ochtend had bericht dat hij afzag van het instellen van hoger beroep tegen het kort gedingvonnis van 14 september 2017. Op dat moment resteerden nog acht weken tot de zitting bij het gerechtshof in het hoger beroep van de echtscheidingsprocedure. Het beroepschrift was door verweerder al ingediend. Verweerder heeft zes weken later, op 27 november 2017, het gerechtshof laten weten dat hij zich onttrok. Toen resteerden dus nog twee weken tot aan de zitting. Klager had in die periode een andere advocaat kunnen benaderen en – indien nodig - bij het gerechtshof om aanhouding kunnen verzoeken. Gesteld noch gebleken is dat klager van deze mogelijkheden gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft zich dus niet op een ongelegen moment onttrokken aan de zaak van klager.

5.8 Tot slot klachtonderdeel c). Ook ten aanzien hiervan sluit het hof zich aan bij de beoordeling van de raad. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voldoende gespecificeerd. Bovendien is de vordering tot betaling van de facturen toegewezen bij vonnis van 2 maart 2018 van de rechtbank Midden-Nederland.

5.9 Voor het overige heeft klager niets aangevoerd dat kan leiden tot een andere beoordeling. Hoewel klager door de breuk met zijn ex-echtgenote door een moeilijke periode is gegaan en daar nu nog steeds de gevolgen van ervaart, is dat niet aan verweerder te wijten. Het hof verwerpt dan ook het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 6 februari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-847/AL/GLD.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 12 januari 2024 .