ECLI:NL:TAHVD:2024:88 Hof van Discipline 's Gravenhage 230140

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:88
Datum uitspraak: 18-03-2024
Datum publicatie: 28-03-2024
Zaaknummer(s): 230140
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat.  Beroep verweerder slaagt. Klacht in zijn geheel ongegrond. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerder niet kan worden verweten dat hij de zaak van klager onvoldoende voortvarend heeft behandeld en dat hij onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd over de voortgang van de zaak of zaken die de voortgang belemmerden. Vernietiging beslissing raad en proceskostenveroordeling. Bekrachtiging beslissing raad voor het overige. 

Beslissing van 18 maart 2024 in de zaak 230140

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager


1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 24 april 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort -’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-839/DB/OB). In deze beslissing is de klacht van klager deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:44 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 


2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift met producties van verweerder tegen de beslissing is op 16 mei 2023 ontvangen door de griffie van het hof. Het hoger beroepschrift met bijlagen van klager is op 23 mei 2023 ontvangen. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad; 
-    de reactie met bijlagen van verweerder op het beroepschrift van klager;
-    de reactie met bijlagen van klager op het beroepschrift van verweerder; 
-    de nagekomen stukken van klager van 11 januari 2024. 
  
2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 22 januari 2024. Daar zijn partijen verschenen. Zij hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 


3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Klager heeft zich in oktober 2020 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand in een geschil met T Woningstichting (hierna: “de Woningstichting”). 
3.3    Bij brief d.d. 14 oktober 2020 heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij om rechtsbijstand heeft verzocht in de relatie met zijn verhuurder, die niet bereid was om klager een positieve verhuurdersverklaring te verlenen. Klager heeft de opdrachtbevestiging op 26 oktober 2020 ondertekend. Verweerder heeft klager bijgestaan op basis van een toevoeging. 
3.4    Vervolgens heeft een bespreking op het kantoor van verweerder plaatsgevonden. In die bespreking is ook aan de orde gekomen dat klager overlast ervoer van omwonenden. 
3.5    Bij e-mail van 7 december 2020 heeft klager bij verweerder geïnformeerd naar de voortgang. Bij e-mail d.d. 8 december 2020 heeft verweerder klager bericht dat hij nog niet aan klagers dossier was toegekomen en dat hij de door klager genoemde usb-stick met gegevens graag tegemoet zag. 
3.6    Op 7 januari 2021 heeft verweerder een concept sommatiebrief aan de Woningstichting aan klager gestuurd. 
3.7    Bij brief van 19 januari 2021 heeft verweerder de Woningstichting verzocht om een einde te maken aan de door klager ervaren overlast. Bij e-mail d.d. 26 januari 2021 heeft mr. S  verweerder gemeld dat hij optrad voor de Woningstichting en namens de Woningstichting betwist dat sprake was van overlast. 
3.8    Op 14 januari 2021 heeft klager aan verweerder aantekeningen en een usb-stick overhandigd met daarop 337 geluids- en videofragmenten. Klager heeft aan verweerder medegedeeld dat hiermee de overlast kon worden aangetoond. 
3.9    Bij e-mail van 17 februari 2021 heeft verweerder aan mr. S bevestigd dat zij elkaar die middag telefonisch hadden gesproken en aan mr. S medegedeeld dat klager vanwege de ervaren overlast graag zou willen verhuizen en daarvoor een positieve verhuurdersverklaring nodig had en gevraagd “of hier een mouw aan te passen was”. 
3.10      Verweerder en een medewerker van verweerders kantoor hebben kennis genomen van de door klager gemaakte aantekeningen en geluids- en videofragmenten en zijn tot de conclusie gekomen dat geen sprake was van enige onduldbare overlast, hetgeen verweerder bij e-mail d.d. 19 februari 2021 aan klager heeft medegedeeld. In diezelfde e-mail heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij mr. S had gebeld met de vraag of hij kon bewerkstelligen dat aan klager een positieve verhuurdersverklaring zou worden verstrekt. Ook liet verweerder aan klager in die e-mail weten dat mr. S niets wist van een gedragscode.
3.11     Bij e-mail van 22 februari 2021 heeft mr. S aan verweerder een verhuurdersverklaring gestuurd. Verweerder heeft die vrijwel onmiddellijk doorgestuurd naar klager. 
3.12     Bij e-mail d.d. 30 maart 2021 heeft verweerder gevraagd om een goedkeurende verhuurdersverklaring en in die e-mail ook aangegeven dat een woningruil niet is doorgegaan vanwege het ontbreken van een goedkeurende verhuurdersverklaring. Bij e-mail van 14 april 2021 heeft mr. S weersproken dat de woningruil niet is doorgegaan door het ontbreken van een verhuurdersverklaring. 
3.13      Bij e-mail van 14 mei 2021 heeft verweerder mr. S wederom verzocht om een positieve verhuurdersverklaring af te geven. Klager wilde graag verhuizen wegens de ervaren overlast en had om die reden een gunstige verhuurdersverklaring nodig. 
3.14     Op 2 juni 2021 heeft de Woningstichting een positieve verhuurdersverklaring verstrekt. 
3.15     Verweerder heeft deze verklaring op 2 juni 2021 aan klager doorgestuurd, waarbij hij heeft voorgesteld om het dossier te sluiten. Klager was het echter niet eens met een passage in de verklaring en wilde om die reden dat de verklaring zou worden aangepast. 
3.16     Verweerder heeft aangegeven dat hij vanwege drukte nog niet verder kon met klagers zaak. Klager en verweerder hebben een afspraak ingepland voor 13 augustus 2021. 
3.17     Op 3 september 2021 heeft verweerder een conceptbrief aan klager gestuurd. 
3.18     Bij e-mail d.d. 15 september 2021 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat naar zijn mening de juridische basis voor een vordering tot schadevergoeding te fragiel was om een redelijke kans op succes te hebben en dat hij, omdat klager zich niet in verweerders visie kon vinden, de samenwerking wilde beëindigen. Klager heeft daarop aangegeven dat hij zijn dossier terug wilde en heeft aangekondigd een klacht tegen verweerder in te dienen. 
3.19      De definitieve versie van de conceptbrief van 3 september 2021 is op 24 september 2021 aan mr. S gestuurd. In deze brief heeft verweerder mr. S verzocht om de klager onwelgevallige passage in de verhuurdersverklaring te schrappen en tevens de Woningstichting verzocht om een einde te maken aan de inbreuken op het woongenot van klager. Aan het slot van deze brief deelde verweerder mee dat een reactie rechtstreeks aan klager kon worden gestuurd omdat zijn bemoeienissen met de zaak hiermee waren geëindigd.  De Woningstichting was niet bereid de afgegeven verklaring aan te passen. 
3.20     Verweerder heeft vervolgens het dossier aan klager gestuurd. Op 30 september 2021 heeft klager een onaangekondigd bezoek gebracht aan verweerders kantoor om volgens hem nog ontbrekende stukken op te halen. Verweerders secretaresse heeft klager de toegang tot het kantoor geweigerd. 
3.21     Bij e-mail d.d. 1 oktober 2021 heeft klager verweerder bericht dat hij niet het complete dossier van verweerder had teruggekregen. Bij e-mail d.d. 6 oktober 2021 heeft verweerder klager bericht dat alle originelen reeds aan klager waren teruggestuurd. 
3.22     Bij e-mail van 5 november 2021 heeft klager bij de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor een klacht ingediend. Op 23 december 2021 heeft op kantoor een bespreking van de klacht plaatsgevonden tussen de klachtenfunctionaris en klager. 
3.23     Op 7 februari 2022 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken. 
3.24     Bij brief d.d. 16 februari 2022 heeft de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor gemotiveerd aan klager medegedeeld dat in zijn visie de klacht van klager ongegrond was.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager niet adequaat heeft bijgestaan in het geschil met de Woningstichting. 

4.2    Ter toelichting heeft klager het volgende aangevoerd: 
door het optreden van verweerder is klagers situatie verergerd en verslechterd. Klager moest steeds heel lang wachten. Verweerder heeft klager een inventarisatie van alle correspondentie en overlast laten opstellen. Dit nam drie weken in beslag, was voor klager als Q-koorts patiënt een aanslag op zijn gezondheid en bleek achteraf onnodig te zijn geweest toen verweerder het verzamelde bewijs onvoldoende vond. Verweerder heeft verzuimd de usb-stick aan klager terug te geven. Verweerder was niet bereid om getuigen te benaderen. Er lijkt sprake te zijn van belangenverstrengeling tussen de verweerder en de Woningstichting.

5    BEOORDELING

Omvang hoger beroep

5.1    Zowel verweerder als klager zijn in beroep gegaan tegen de (on)gegrond verklaarde onderdelen van de klacht. De volledige klacht ligt derhalve voor aan het hof.  

5.2    In hoger beroep heeft klager nieuwe klachten over verweerder geformuleerd. Klager stelt dat verweerder in deze tuchtprocedure de raad maar ook het hof onjuist voorlicht.  Het hof wijst erop dat in hoger beroep geen nieuwe klachten kunnen worden toegevoegd. Het hof zal die dan ook buiten behandeling laten. 

Overwegingen raad

5.3    De raad is van oordeel dat verweerder te weinig actie heeft ondernomen in het dossier van klager in de periode van eind oktober 2020 tot begin januari 2021 en de periode van begin juni 2021 tot half augustus 2021, terwijl de zaak dit wel verlangde. Verweerder had de aan hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid moeten oppakken. Daarnaast mocht van verweerder worden verwacht dat hij klager op de hoogte zou houden van de voortgang van de zaak of van zaken die de voortgang belemmerden. Klager heeft aldus terecht erover geklaagd dat de zaak te lang heeft stilgelegen. De klacht is in zoverre gegrond, aldus de raad. 

5.4    De raad is verder van oordeel dat verweerder zich wel voldoende heeft ingespannen om een voor klager positieve verhuurdersverklaring te verkrijgen. Tevens heeft verweerder zich voldoende ingespannen om een voor klager onwelgevallige passage in de verhuurderverklaring te laten schrappen. Dat de Woningstichting hieraan geen medewerking heeft willen verlenen, betekent nog niet dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 

5.5    Ten aanzien van het procesadvies dat door verweerder is gegeven, merkt de raad op dat het begrijpelijk is dat klager teleurgesteld is over de uitkomst van dit advies, maar dat dit nog niet maakt dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft gemotiveerd bij klager aangegeven dat er geen juridische mogelijkheden waren om met succes tegen de Woningstichting te procederen. Kennelijk zag verweerder geen aanleiding gevolg te geven aan klagers wens om getuigen te benaderen. De raad weegt hier mee dat een advocaat een zekere vrijheid heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Verweerder is – met andere woorden - niet verplicht om gehoor te geven aan het verzoek van klager, indien verweerder van oordeel is dat de belangen van klager daarmee niet zijn gediend. Het stond klager bovendien vrij zich tot een andere advocaat te wenden. 

5.6    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder het verwijt van klager dat verweerder heeft verzuimd de USB-stick terug te geven, gemotiveerd weersproken. Dit klachtonderdeel is door de raad ongegrond verklaard; de raad heeft niet kunnen vaststellen wat feitelijk heeft plaatsgevonden. 

5.7    Ten aanzien van klagers’ verwijt dat sprake lijkt te zijn van een belangenverstrengeling tussen verweerder en de Woningstichting, merkt de raad op dat onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht om de juistheid van dit verwijt vast te stellen. Bovendien is het gebruikelijk dat advocaten van twee partijen met elkaar corresponderen en overleg plegen, zonder dat dit meteen een aanwijzing oplevert voor “vriendjespolitiek” of belangenverstrengeling. 

Beroepsgronden verweerder

5.8    Verweerder heeft aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat de zaak onvoldoende voortvarend is behandeld en onvoldoende met klager is gecommuniceerd over de voortgang van de zaak en zaken die de voortgang belemmerden. 

Ten aanzien van de periode november 2020 - januari 2021 heeft verweerder toegelicht dat geen spoed aanwezig was. Een woningruil was eerder niet doorgegaan en klager wenste een positieve verhuurdersverklaring voor een voorgenomen verhuizing naar het oosten van het land. Verweerder had bij de intake al gezegd dat hij wegens drukte niet onmiddellijk aan de zaak van klager kon beginnen. Klager had daar begrip voor.

Ten aanzien van periode juni-augustus 2021 heeft verweerder toegelicht dat met het verkrijgen van de positieve verhuurdersverklaring de zaak geen concrete actie meer vereiste. Klager wenste echter dat verweerder nog een keer een brief stuurde naar de wederpartij. Daartoe is een bespreking gehouden en vervolgens is op 24 september 2021 een laatste brief verzonden. Van het ontbreken van voortvarendheid is geen sprake geweest, aldus verweerder. Verweerder heeft ter afsluiting aangevoerd dat hij de kostenveroordeling fors vindt vergeleken met de geringe vergoeding die hij vanuit de Raad van Rechtsbijstand heeft gekregen.

Beroepsgronden klager

5.9 Klager heeft het hof verzocht tot gegrondverklaring van alle klachtonderdelen en heeft daarbij – zakelijk  weergegeven - de volgende gronden aangevoerd. 
-    De opdracht was niet beperkt tot het verkrijgen van een positieve verhuurdersverklaring, maar omvatte meer onderwerpen waaronder ook de kwestie ‘overlast’. Hij heeft voor de overlast meer dan voldoende bewijs aangedragen. Verweerder heeft daarmee ten onrechte niks gedaan. De raad heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt valt maken van het niet aanhangig maken van een procedure en het niet willen gebruiken en inbrengen van het door hem aangedragen bewijs van de overlast. 
-    Verweerder heeft geen positieve verhuurdersverklaring gerealiseerd, eerder een verslechterde. Daarmee heeft hij de belangen van klager niet goed behartigd. 
-    Ten onrechte heeft de raad niet vastgesteld dat verweerder de USB stick en de registratielijst overlast 2018-2020 niet heeft teruggeven. Klager heeft ontkend dat hij op 13 augustus 2021 de USB stick van verweerder heeft teruggekregen.  

Maatstaf

5.10 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene dat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

De opdracht
5.11  Partijen verschillen van mening over de omvang van de opdracht. Volgens klager heeft hij verweerder benaderd voor bijstand in een geschil dat hij met zijn verhuurder had. Hij had overlast van omwonenden, hij wilde intrekking van een aan hem opgelegde gedragscode, hij wilde een positieve verhuurdersverklaring en excuses van de verhuurder alsmede huurverlaging wegens gederfd woongenot. Verweerder heeft gesteld dat klager hem (telefonisch) heeft benaderd voor het verkrijgen van een positieve verhuurdersverklaring nadat in augustus 2020 een woningruil was afgeketst op grond van een eerder afgegeven verhuurdersverklaring. In de brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder die opdracht bevestigd. Daarop heeft volgens verweerder op 9 november 2020 een bespreking plaatsgevonden, waarbij klager ook de overlastproblematiek aankaartte. Verweerder heeft toen op zich genomen ook voor de overlast voor klager op te treden. Verweerder heeft weersproken dat de opdracht meer omvatte. 

5.12   Uit de stukken en de toelichting van partijen ter zitting is gebleken dat partijen ook van mening verschillen over het moment, waarop een eerste bespreking heeft plaatsgevonden. Volgens klager was dat op 26 oktober 2021, toen heeft hij ook de opdrachtbevestiging getekend. Wat hiervan zij, onweersproken is dat verweerder de opdrachtbevestiging op 14 oktober 2020 aan klager heeft verzonden en dat klager daarna niet meer op inhoud van deze brief heeft gereageerd. Verweerder mocht dus ervan uitgaan dat hij (enkel) de opdracht had om zich in te zetten voor een positieve verhuurdersverklaring. Verder staat tussen partijen niet ter discussie dat tijdens de eerste bespreking ook de overlast is besproken en dat verweerder daarover een brief zou sturen aan de verhuurder. Aldus viel dat onderwerp ook onder de opdracht. 

5.13 Voor zover de klacht ook ziet op het niet oppakken van de overige door klager gestelde onderwerpen is die ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder daarvoor een opdracht heeft gekregen en/of heeft aanvaard. 

Voortvarende uitvoering van de opdracht?
5.14 Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, acht het hof aannemelijk dat verweerder bij de eerste bespreking heeft gezegd dat hij de zaak wegens zijn drukke praktijk niet terstond kon oppakken. Het hof betrekt hierbij de omstandigheid dat klager zich na de eerste bespreking op 26 oktober 2020 dan wel 9 november 2020 tegenover verweerder aanvankelijk stil heeft gehouden en niet (bij herhaling) heeft verzocht of verweerder al iets aan zaak had gedaan. Op 7 december 2020 heeft klager zich bij verweerder gemeld met de vraag of verweerder “onlangs nog in de gelegenheid [is] geweest [bent] om het dossier m.bt. [zijn] geschil met woningcorporatie T [..] te bestuderen?” Daarop heeft verweerder op 10 december 2020 gereageerd door te zeggen dat hij helaas nog niet in de gelegenheid was geweest om een begin te maken met de behandeling van  het dossier van klager wegens de ongelofelijk drukte de afgelopen weken. Klager heeft vervolgens op 10 december 2020 gereageerd alle begrip ervoor te hebben als verweerder pas aan het einde van de maand aan zijn dossier zou kunnen beginnen. Op 7 januari 2021 heeft verweerder een conceptbrief opgesteld over de door klager ervaren overlast. Die is vervolgens op 19 januari 2021, na enig e-mailverkeer tussen verweerder en klager, verzonden. 

5.15 Op grond van hetgeen in 5.14 is weergegeven, kan verweerder niet het verwijt worden gemaakt dat hij de zaak van klager niet voortvarend heeft opgepakt. Kennelijk is besproken dat verweerder nog niet aan zijn zaak toekwam. Evenwel toen klager informeerde of verweerder al aan zijn zaak was toegekomen, heeft verweerder de zaak met de nodige voortvarendheid opgepakt en klager op de hoogte gehouden van zijn voortgang en is er in overleg op 19 januari 2021 een sommatiebrief naar de advocaat van de verhuurder gestuurd. 

5.16 Het hof is van oordeel dat verweerder ook geen verwijt valt te maken van zijn handelwijze na de brief van 2 juni 2021 waarbij de definitieve verhuurdersverklaring is afgegeven. Verweerder heeft deze doorgestuurd aan klager. Daarbij heeft hij aangegeven dat volgens de verhuurder geen sprake is van overlast en dat hij zelfde filmpjes heeft bekeken en daarop geen noemenswaardige overlast heeft gezien of gehoord. Verweerder heeft de brief afgesloten, aldus dat volgens hem de afgegeven verklaring niet in de weg zal staan aan een eventuele woningruil en hij voorstelt het hierbij te laten en het dossier te sluiten. Uit een e-mail van 7 juni 2021 blijkt dat klager het daarmee niet eens was. In die e-mail heeft klager verweerder verzocht naar een brief te kijken die klager aan de advocaat van de wederpartij wilde sturen. Op heeft 9 juli 2021 heeft verweerder daarop gereageerd; hij zou komende week tijd maken voor het dossier. Vervolgens heeft verweerder op 20 juli 2021 als reactie op een e-mail van 12 juli 2021 aan klager meegedeeld nog niet aan de voortgezette behandeling van zijn zaak te zijn toegekomen. Op 13 augustus 2021 heeft vervolgens een bespreking plaatsgevonden, op grond waarvan uiteindelijk op 24 september 2021 nog een laatste brief door verweerder naar de wederpartij is gestuurd. 

5.17 Uit hetgeen in 5.16 is weergegeven kan naar het oordeel van het hof evenmin het verwijt worden gemaakt dat verweerder na 2 juni 2021 de zaak onvoldoende voortvarend heeft opgepakt. Er zijn geen spoedeisende kwesties gebleken. Anders dan klager heeft gesteld, kan ook niet worden aangenomen dat klager door verweerder een woningruil in augustus 2021 is misgelopen. Klager heeft dat ook niet onderbouwd. Verweerder heeft daarbij voldoende gecommuniceerd wat klager nog kon verwachten van verweerder. 

Tussenconclusie
5.18     Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerder niet kan worden verweten dat hij de zaak van klager onvoldoende voortvarend heeft behandeld en dat hij daarover onvoldoende heeft gecommuniceerd. Het beroep van verweerder slaagt. De klacht zal voor zover die gegrond is verklaard alsnog ongegrond worden verklaard. 

Inhoudelijk bijstand in het geschil met de woningstichting
5.19     Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om voor klager een positieve verhuurdersverklaring te verkrijgen. Er zijn diverse brieven geschreven en er is getracht de afgegeven verklaring aan te passen naar de wensen van klager, maar de Woningstichting was daartoe uiteindelijk niet (volledig) bereid. Dat laatste kan verweerder evenwel niet worden aangerekend. 

5.20     Verweerder heeft ook met de nodige aandacht gekeken naar de door klager ervaren overlast en in dat verband actie ondernomen. Verwezen wordt naar zijn brieven van 19 januari 2021 en van 24 september 2021, waarin is verzocht een einde te maken aan de overlast. Ook in de e-mail van 14 mei 2021 aan de wederpartij is gewezen op de overlast die klager ervaart en aangegeven dat zulks de reden is voor verhuizing. Verweerder heeft ook het aangeleverde materiaal bekeken. Hij heeft daaruit echter zelf geen noemenswaardige overlast kunnen afleiden. Hij heeft dat ook duidelijk aangegeven aan klager in de e-mails van 19 februari 2021, 2 juni 2021, 10 september 2021 en 15 september 2021. Dat klager het niet eens was met de bevindingen van verweerder betekent nog niet dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De raad heeft terecht erop gewezen dat een advocaat niet verplicht is gehoor te geven aan een verzoek van zijn cliënt, indien de advocaat van oordeel dat de belangen van de client daarmee niet zijn gediend. Evenmin kan van een advocaat worden verlangd dat hij een procedure begint die hij zelf niet kansrijk acht. Dat verweerder niets gedaan heeft met het door klager aangedragen bewijs van gestelde overlast is dan ook niet onzorgvuldig. 

5.21    Wat de usb-stick en de registratielijst overlast 2018-2020 betreft, ziet het hof geen aanleiding anders te oordelen dan de raad heeft gedaan. Het hof sluit zich dan ook aan bij de overwegingen van de raad en maakt die tot de zijne. Daarbij merkt het hof nog op dat ter zitting is gebleken dat klager kopieën van zijn bewijsmateriaal op de usb stick had gezet en nog steeds over zijn bewijsmateriaal beschikt. Aldus is hij hoe dan ook niet in zijn belangen geschaad. 

5.22     Tot slot overweegt het hof dat van enige belangenverstrengeling tussen verweerder en de Woningstichting niet is gebleken. Dat geldt ook voor de gestelde “vriendjespolitiek’ tussen verweerder en de advocaat van de Woningstichting.

Slotsom

5.23 De beroepsgronden van klager falen. Nu het beroep van verweerder slaagt dient de beslissing van de raad te worden vernietigd voor zover de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard. De klacht was voor het overige al ongegrond verklaard. Dat blijft in stand. Omdat de klacht daarmee geheel ongegrond is, zal ook de proceskostenveroordeling worden vernietigd. Voor het overige zal de beslissing van de raad worden bekrachtigd.  


6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 24 april 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s 
Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-839/DB/OB, voor zover de klacht gegrond is verklaard en aan verweerder een proceskostenveroordeling is opgelegd, 

en doet opnieuw recht:

6.2    verklaart de klacht ongegrond voor zover die ziet op het verwijt dat verweerder bij de behandeling van klagers zaak onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd over de voortgang van de zaak en zaken die de voortgang belemmerden;

6.3   bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-839/DB/OB, voor zover de klacht voor het overige ongegrond is verklaard. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.