ECLI:NL:TAHVD:2024:82 Hof van Discipline 's Gravenhage 240080

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:82
Datum uitspraak: 21-03-2024
Datum publicatie: 22-03-2024
Zaaknummer(s): 240080
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een voormalig deken niet voor onderzoek verwezen.

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 21 maart 2024

in de zaak 240080

naar aanleiding van de klacht van:

klager 
    

gemachtigde: (…)

tegen:

verweerder

1    HET VERZOEK EN DE KLACHT

1.1    De voorzitter van het hof verwijst naar het e-mailbericht van 1 maart 2024 van klager. Hiermee heeft klager een klacht ingediend over verweerder en verzocht deze voor onderzoek te verwijzen naar een andere deken, omdat verweerder de Deken van de Orde van Advocaten is geweest in het arrondissement Amsterdam waar hij zelf advocaat is.

1.2    De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mails van 17 maart 2024 van de zijde van klager. 

2    DE FEITEN EN DE KLACHT

2.1    Uit de klacht blijkt dat klager bij verweerder een klacht heeft ingediend tegen mr. V. Tijdens het onderzoek naar die klacht heeft mr. K opgetreden voor mr. V. Verweerder heeft het onderzoek naar de klacht tegen mr. V afgesloten met zijn brief van 8 oktober 2019. In deze brief heeft verweerder klager erop gewezen dat hij tijdig griffierecht moet betalen wanneer hij wenst dat de klacht tegen mr. V wordt doorgestuurd naar de raad van discipline. 

2.2    Volgens klager heeft verweerder in een e-mail van 26 november 2019 laten weten dat het griffiegeld niet was bijgeschreven en dat daarom het dossier niet kon worden voorgelegd aan de raad van discipline. 

2.3    Klager stelt dat het voor verweerder van meet af duidelijk was dat het de bedoeling was van klager de zaak bij de raad van discipline aanhangig te maken. Dat dit niet is gebeurd is volgens klager te wijten aan tekortschieten van verweerder bij de behandeling van de klacht. Verweerder wist ook dat klager niet in staat was om het griffierecht te voldoen. 

2.4    Klager verwijt verweerder verder dat hij is tekortgeschoten bij het onderzoek naar de klacht. Verweerder heeft het onderzoek overgelaten aan een medewerker die op de automatische piloot handelde. Verweerder heeft daarnaast de verweren die mr. K namens mr. V heeft gevoerd klakkeloos overgenomen, waardoor ernstige tekortkomingen van mr. V niet aan het licht zijn gekomen. Verweerder heeft verzuimd om klager erop te wijzen dat hij zijn klacht rechtstreeks bij de raad had kunnen indienen. 

3    DE BEOORDELING

3.1    Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal hiertoe echter niet beslissen en licht dit als volgt toe.

3.2    Een klacht tegen een deken is geen middel om de inhoud van een dekenvisie over de klacht tegen een andere advocaat of de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd ter discussie te stellen. Een klager kan de klacht tegen de andere advocaat, na tijdige betaling van het griffierecht, immers voorleggen aan de raad van discipline en laten beoordelen door de tuchtrechter. Binnen de kaders van de procedure bij de raad van discipline kan een klager naar voren brengen op welke punten de visie van de deken niet deugt en dat de tuchtrechter tot een andere conclusie zou moeten komen dan de deken. 

3.3    Tot een procedure bij de raad is het echter niet gekomen. Dit is te wijten aan de omstandigheid dat klager het verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig heeft voldaan. Het niet (tijdig) betalen van griffierecht is echter geen omstandigheid waarvan verweerder een verwijt valt te maken.

3.4    Met zijn stelling dat verweerder heeft verzuimd erop te wijzen dat de klacht onmiddellijk aan bij de raad ingediend had kunnen worden, gaat klager eraan voorbij dat hiermee onmiddellijk na het onderzoek door de deken wordt bedoeld (zie Hof van Discipline, 3 februari 2014 ECLI:NL:TAHVD:2014:69) en dat dit niet wegneemt dat griffierecht verschuldigd is. 

3.5    De voorzitter voegt hier nog aan toe dat op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a een vervaltermijn geldt van drie jaren voor het indienen van een klacht. Klager heeft zijn klacht echter pas ruim vier jaar na de laatste brief van verweerder ingediend. 



4    BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

4.1    wijst het verzoek tot verwijzing af.


Deze beslissing is gewezen op 21 maart 2024 door mr. J.C.A.T. Frima, plaatsvervangend voorzitter.


voorzitter

De beslissing is verzonden op 21 maart 2024.