ECLI:NL:TAHVD:2024:75 Hof van Discipline 's Gravenhage 230092D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:75
Datum uitspraak: 15-03-2024
Datum publicatie: 22-03-2024
Zaaknummer(s): 230092D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad op dekenbezwaar. Verweerder heeft zijn kerntaak als rechtsbijstandverlener in een alimentatiezaak ernstig veronachtzaamd en onvoldoende medewerking verleend aan het dekentoezicht door niet (tijdig) te voldoen aan de verzoeken van de deken om stukken aan te leveren en geconstateerde tekortkomingen te herstellen. Ook is de dossieropbouw en dus de kwaliteit van de dienstverlening ondermaats gebleken. Het beroep van verweerder op met name moeilijke persoonlijke omstandigheden faalt. Schorsing 12 weken, waarvan 8 voorwaardelijk.

Beslissing van 15 maart 2024

in de zaak 230092D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1    INLEIDING

1.1    Het betreft een dekenbezwaar, een klacht ingediend door de deken tegen verweerder. Aanleiding was een melding die de deken ontving van een advocaat-wederpartij van verweerder. Naar aanleiding van het daarop volgende kantoorbezoek heeft de deken verweerder opgedragen te zorgen voor een geheimhoudingsverklaring voor zijn broer die de administratie voor verweerder doet, de fysieke ruimte van verweerder waarin ook zijn broer een administratiekantoor houdt, te splitsen, te zorgen voor een standaard brief ter afsluiting van dossiers, en de financiën op orde te brengen (jaarstukken 2021 en 2022 en begroting 2023/2024 inclusief voorziening voor een schuld aan de belastingdienst). Verweerder heeft daar niet binnen de gestelde termijnen aan voldaan, aldus de deken. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  


2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen deken en verweerder (zaaknummer: 22-776/DB/LI/D) een beslissing gewezen op 6 maart 2023. 

2.2    In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel opgelegd van schorsing voor de duur van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De raad heeft als bijzondere voorwaarde gesteld dat verweerder binnen vier weken na deze beslissing alsnog de gevraagde bescheiden bij de deken zal aanleveren. De in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn is verkort tot 2 jaar. Verweerder is voorts veroordeeld tot betaling van de proceskosten. 

2.3    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:27 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.4    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 4 april 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.5    Verder bevat het dossier van het hof:


-    de stukken van de raad; 
-    de brief van de deken met bijlagen van 11 mei 2023;
-    de e-mail van verweerder met bijlagen van 2 oktober 2023;
-    de e-mail van de deken met bijlage van 12 oktober 2023;
-    de e-mail van verweerder met bijlagen van 25 oktober 2023;
-    de e-mails van verweerder van 28 december 2023 en 29 januari 2024;
-    de e-mail van verweerder van 19 februari 2024 met de pleitnota;
-    de e-mail van verweerder van 21 februari 2024 met bijlage.
  


2.6    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 23 februari 2024. Daar zijn de deken, mr. V, met de stafjurist van het Bureau van de Orde, mr. P, en verweerder verschenen.  Partijen hebben hun standpunten toegelicht, verweerder aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 


3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.


3.2    Op 9 december 2021 heeft de deken een signaal ontvangen, afkomstig van de advocaat van een wederpartij van een cliënt van verweerder (hierna: de advocaat). Het signaal had betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder in een bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aanhangige procedure betreffende nihilstelling alimentatie. De advocaat maakte melding van feitelijke onjuistheden in het door verweerder opgestelde inleidende verzoek, het verzuim van verweerder om processtukken die hij naar het gerechtshof had gestuurd gelijktijdig toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij, het niet overleggen van noodzakelijke inkomensgegevens ter onderbouwing van het verzoek nihilstelling alimentatie, het uit het roljournaal blijkende verzuim om tijdig volledige en leesbare stukken in te dienen. Ook maakte hij melding van een door verweerder in het kader van een mondelinge behandeling vervaardigde pleitnota waarin verweerder een betoog heeft gehouden waarom het hem als gevolg van de coronapandemie en een aantal gebeurtenissen in zijn persoonlijke leven niet was gelukt om tijdig stukken in te dienen, maar waarin hij niet dan wel nauwelijks inhoudelijk was ingegaan op de zaak van zijn cliënt.


3.3    Op 15 juni 2022 heeft een kantoorbezoek aan verweerders kantoor plaatsgevonden waarbij de deken en verweerder aanwezig waren. Het kantoorbezoek was aanvankelijk met inachtneming van de door verweerder opgegeven verhinderdata gepland op 15 november 2021, maar heeft na inwilliging van zes uitstelverzoeken van verweerder uiteindelijk plaatsgevonden op 15 juni 2022.


3.4    De deken heeft van het kantoorbezoek een verslag opgemaakt dat op 23 juni 2022 aan verweerder is toegezonden. In het verslag wordt onder meer melding gemaakt van de volgende constateringen tijdens het kantoorbezoek:


-     Verweerder en zijn broer, die een administratiekantoor heeft, houden kantoor in een en dezelfde ruimte, zodat dossiers voor verweerders broer toegankelijk zijn en door verweerder gevoerde telefoongesprekken voor verweerders broer hoorbaar zijn. De deken heeft verweerder verzocht om deze situatie binnen twee maanden te beëindigen en ten bewijze daarvan een ondertekende huurovereenkomst over te leggen;


-     Verweerders broer verzorgt de administratie van verweerders advocatenpraktijk, zonder dat verweerders broer een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend. De deken heeft verweerder verzocht om binnen twee weken een ondertekende geheimhoudingsverklaring over te leggen;


-     De deken heeft verweerder verzocht om binnen twee weken een modelbrief ter afsluiting van zijn dossiers over te leggen;


-  Verweerder had de jaarrekeningen 2020 en 2021 niet gereed. De deken heeft verweerder verzocht om binnen twee weken de jaarrekeningen 2020 en 2021 en een liquiditeitsbegroting over de periode 1 juli 2022 tot en met 31 december 2023, met een voorziening voor de afbetaling van een schuld aan de Belastingdienst, over te leggen;


-     Uit een steekproef in bij verweerder in behandeling zijnde dossiers bleek dat de dossiervorming ondermaats was. De onderzochte dossiers waren ongeordend en onoverzichtelijk. Relevante stukken ontbraken, waaronder de opdrachtbevestiging en schriftelijke stukken waaruit bleek van een door verweerder met de cliënten besproken strategie en risico analyse. De deken heeft verweerder verzocht om binnen twee weken de volledige inventarislijst van de bij hem in behandeling zijnde en in de voorbije twee jaar gearchiveerde dossiers voor nader onderzoek aan de deken toe te zenden.


3.5    Bij e-mail van 1 juli 2022 heeft de deken verweerder verzocht om voor of uiterlijk op 31 augustus 2022 de financiële kengetallen van het boekjaar 2021 te verstrekken.


3.6    Verweerder heeft bij e-mail van 5 juli 2022 gereageerd op het verslag van het kantoorbezoek, waarbij hij de bevindingen van de deken niet heeft weersproken. Wel heeft verweerder aan de deken medegedeeld dat hij de mening van de advocaat en de deken, dat het bij het gerechtshof gehouden pleidooi ondermaats was, niet deelde. Verder meldde verweerder onder meer het volgende:


“(…) Naar aanleiding van dit kantoorbezoek (en de rest van de omstandigheden) heb ik zoals ook besproken een en ander overdacht. Ik heb besloten om mijn praktijk af te bouwen door middel van het niet meer aannemen van nieuwe zaken en het afwikkelen van de oude. Ik ben daar al mee begonnen inmiddels.
Gedurende het afbouwen zal ik dan bezien of ik nog de gedachte krijg om toch nogmaals zaken ga aannemen of dat ik definitief stop met de advocatuur.(…) ”


3.7    De deken heeft bij e-mail van 19 juli 2022 aan verweerder bevestigd dat verweerder nog niet aan alle bij gelegenheid van het kantoorbezoek door de deken geformuleerde actiepunten gevolg had gegeven. De deken heeft verweerder voorts opgeroepen voor een nader onderhoud op 27 juli 2022. Na een wederom door de deken gehonoreerd uitstelverzoek van verweerder heeft dit gesprek uiteindelijk plaatsgevonden op 9 augustus 2022. Tijdens dit gesprek heeft verweerder aan de deken medegedeeld dat hij de jaarstukken 2020 en 2021 nog niet gereed had en dat hij nog twijfelde over het al dan niet voortzetten van zijn praktijk. Tijdens dit gesprek heeft de deken aan verweerder medegedeeld dat hij, nu de eerder geconstateerde tekortkomingen nog altijd niet waren hersteld, voornemens was een dekenbezwaar in dienen. De deken heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om voor of uiterlijk op 1 september 2022 op het voornemen van de deken te reageren. De deken heeft echter niets meer van verweerder vernomen, zodat de deken op 29 september 2022 het dekenbezwaar heeft ingediend. Bij e-mail van 22 november 2022 aan de deken heeft verweerder op het dekenbezwaar gereageerd en een met zijn broer gesloten huurovereenkomst aan de deken toegestuurd.


3.8    Verweerder heeft de deken een liquiditeitsbegroting en een bewijs van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering toegezonden.


3.9    De mondelinge behandeling bij de raad heeft op 16 januari 2023 plaatsgevonden. Verweerder heeft op 31 januari 2023 een e-mail aan de raad gestuurd met de volgende tekst:


“Geachte griffier,
In casu heb ik de besproken stukken naar de Deken gestuurd.
Vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”


Bij deze e-mail waren geen bijlagen gevoegd.

4    BEZWAAR

4.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.     hij zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig heeft veronachtzaamd;


2.     hij niet dan wel op gebrekkige wijze zijn medewerking heeft verleend aan het dekentoezicht;


3.     hij onzorgvuldig heeft gehandeld doordat bij hem in behandeling zijnde dossiers toegankelijk zijn voor een niet-geheimhouder;


4.     in meerdere dossiers de dossieropbouw en dus de kwaliteit van de dienstverlening ondermaats zijn gebleken.

Hiermee heeft verweerder de kernwaarden kwaliteit en vertrouwelijkheid geschonden en gehandeld in strijd met gedragsregel 29 en de artikelen 6.5 lid 1 sub b, 7.5, 7.11 en 7.12 Voda.


5    BEOORDELING RAAD

Ontvankelijkheid dekenbezwaar


5.1    Verweerder heeft betoogd dat de deken niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn bezwaar, omdat de deken “zonder verdere correspondentie” en onder schending van het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn overgegaan tot indiening van het dekenbezwaar. De raad heeft verweerder niet gevolgd in dit verweer en daarbij het volgende overwogen. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de deken voorafgaand aan de indiening van het dekenbezwaar meermaals met verweerder heeft gesproken en dat verweerder meermaals in de gelegenheid is gesteld om zijn visie kenbaar te maken en de gevraagde stukken alsnog aan te leveren. Anders dan verweerder heeft gesteld is hij door de deken wel degelijk in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde tekortkomingen te herstellen. 


Door de raad gehanteerd toetsingskader  


5.2    Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).


5.3    Een advocaat is op grond van gedragsregel 29 jo. artikel 5:20 Awb verplicht om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen (HvD 21 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:145). 


5.4    Een deken is op grond van het bepaalde in artikel 45a Advocatenwet bevoegd om aan advocaten een informatieverzoek om financiële kengetallen van het kantoor te doen. Om zijn taak als toezichthouder te kunnen uitoefenen, heeft de deken de beschikking over de instrumenten die Titel 5.2 van de Awb biedt. De uitvraag van kengetallen betreft een redelijk verzoek dan wel vordering om inlichtingen in het kader van de toezichthoudende taak van de deken, waaraan een advocaat behoort te voldoen.  (HVD 15 november 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:214).


5.5    Een advocaat is gelet op de administratieplicht uit artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda verplicht om binnen zes maanden na afloop van een boekjaar een jaarrekening of balans en staat van baten en lasten vast te stellen.


5.6    Ingevolge gedragsregel 16 is een advocaat gehouden een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 7.5 Voda.


5.7    Een advocaat is op grond van artikel 10a lid 1 aanhef en sub e Advocatenwet jo. gedragsregel 3 verplicht tot geheimhouding; zo dient de advocaat te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen en dient hij passende maatregelen te nemen ter handhaving van de vertrouwelijkheid en de communicatie met de cliënt of derden.


Overwegingen raad


5.8    De raad heeft overwogen te begrijpen dat de gebeurtenissen in verweerders persoonlijke leven, die hij uitvoerig heeft toegelicht, verweerder zwaar zijn gevallen. Maar die gebeurtenissen ontslaan verweerder niet van de naleving van de op hem in zijn hoedanigheid van advocaat rustende verplichtingen en die gebeurtenissen vormen evenmin een rechtvaardiging voor de door de deken geconstateerde en aan het dekenbezwaar ten grondslag gelegde tekortkomingen in verweerders praktijkvoering, kantoororganisatie en financiële administratie, aldus de raad.


5.9    Onderdeel 1 van het dekenbezwaar (veronachtzaming kerntaak rechtsbijstandsverlener) betreft het van de advocaat ontvangen signaal. De raad heeft overwogen dat in het midden kan blijven of de inhoud van de door verweerder in de procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voorgedragen pleitnota ondermaats was. Immers, als niet door verweerder weersproken staat in ieder geval vast dat in diezelfde procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch sprake was van (1) feitelijke onjuistheden in het door verweerder opgestelde inleidende verzoek, (2) het verzuim van verweerder om processtukken die hij naar het gerechtshof had gestuurd gelijktijdig toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij, (3) het niet overleggen van noodzakelijke inkomensgegevens ter onderbouwing van het verzoek nihilstelling alimentatie en (4) het uit het roljournaal blijkende verzuim om tijdig volledige en leesbare stukken in te dienen. De raad heeft geoordeeld dat hieruit reeds genoegzaam is gebleken dat verweerder zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig heeft veronachtzaamd.


5.10     Onderdeel 2 van het dekenbezwaar betreft het niet dan wel op gebrekkige wijze medewerking verlenen aan dekentoezicht. De raad heeft overwogen dat het kantoorbezoek – aanvankelijk met inachtneming van door verweerder opgegeven verhinderdata gepland op 15 november 2021 – pas  na inwilliging van zes uitstelverzoeken van verweerder heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Tijdens dat bezoek zijn diverse actiepunten geformuleerd en afspraken gemaakt over tekortkomingen die door verweerder moesten worden hersteld en stukken die hij ten bewijze van dat herstel aan de deken zou toesturen. Verweerder heeft uiteindelijk voldaan aan het verzoek van de deken om een bewijs van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering te verstrekken. Verweerder is de gemaakte afspraken voor het overige niet (volledig) is nagekomen. Zo bestaat nog altijd onduidelijkheid over de door verweerder en zijn broer gesloten huurovereenkomst en is verweerder in gebreke gebleven met de toezending aan de deken van een volledige inventarislijst van de bij hem in behandeling zijnde en in de voorbije twee jaar gearchiveerde dossiers. Op grond hiervan is volgens de raad reeds sprake van het frustreren van het dekentoezicht.


5.11     Met betrekking tot de financiële situatie en administratie heeft de raad overwogen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda door de jaarrekeningen over de jaren 2020 en 2021 niet tijdig gereed te hebben. Ook heeft verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van de deken, nagelaten de door de deken gevraagde bescheiden aan te leveren, met uitzondering van de liquiditeitsbegroting. Verweerder had op grond van artikel 46 Advocatenwet (en gedragsregel 29) onverkort aan het verzoek van de deken moeten voldoen, omdat de deken bevoegd was om de financiële bescheiden op te vragen en deze uitvraag naar het oordeel van de raad ook redelijk was, had. Door dat na te laten heeft verweerder het toezicht van de deken belemmerd. De raad heeft verder overwogen dat de e-mail van 31 januari 2023 van verweerder aan de raad hieraan niet afdoet, nog los van het feit dat uit die e-mail niet kan worden afgeleid over welke stukken verweerder het daarin heeft. Feit blijft immers dat verweerder langdurig in gebreke is (gebleven) aan de op hem rustende verplichtingen te voldoen.   


5.12     Met betrekking tot onderdeel 3 van het dekenbezwaar (toegankelijkheid dossiers voor niet-geheimhouder) heeft de raad overwogen dat de door de deken bij gelegenheid van het kantoorbezoek geconstateerde situatie in strijd komt met de op grond van artikel 10a lid 1 aanhef en sub e Advocatenwet jo. gedragsregel 3 op verweerder rustende verplichting tot geheimhouding en schending oplevert van de kernwaarde vertrouwelijkheid. De deken heeft verweerder verzocht om binnen een termijn van twee maanden een einde te maken aan de tijdens het kantoorbezoek geconstateerde situatie. Onduidelijk is of verweerder dit heeft gedaan. Verweerder heeft, ook desgevraagd ter zitting van de raad, hierover geen duidelijkheid gegeven.


5.13     Met betrekking tot het vierde onderdeel van het dekenbezwaar (dossieropbouw en kwaliteit van de dienstverlening)  heeft de raad overwogen dat verweerder niet heeft voldaan aan het verzoek van de deken om binnen twee weken de volledige inventarislijst van de bij hem in behandeling zijnde en in de voorbije twee jaar gearchiveerde dossiers voor nader onderzoek aan de deken toe te zenden. Een behoorlijke dossieropbouw is in het belang van de rechtzoekenden en vormt onderdeel van een behoorlijke praktijkvoering. De geconstateerde gebreken in de dossiervorming komen in strijd met de kernwaarde kwaliteit en deze tekortkoming in de praktijkvoering moet verweerder tuchtrechtelijk worden aangerekend.

5.14     Concluderend heeft de raad het bezwaar van de deken in alle onderdelen gegrond bevonden. Mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en gezien de aard, ernst en lange duur van het tekortschieten van verweerder, heeft de raad verweerder een schorsing van twaalf weken, waarvan acht weken voorwaardelijk, opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na de beslissing alsnog de gevraagde bescheiden bij de deken zal aanleveren. 


6    BEROEPSGRONDEN

6.1    Het hof heeft de beroepsgronden van verweerder samengevat als volgt.

1.    Ontvankelijkheidsverweren / niet hoeven meewerken aan eigen veroordeling


Op veel argumenten van verweerder is door de raad niet beslist, onder meer op de ontvankelijkheidsverweren zoals de onschuldpresumptie en de regel dat niemand hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Bij een normale klacht is er een voortraject met hoor en wederhoor en bemiddeling door de deken. Hier heeft de deken zonder verdere correspondentie besloten tot een bezwaar en verweerder een kans ontnomen er enkele kwesties uit te filteren. Daarom moet niet-ontvankelijkheid volgen. De gang van zaken is in strijd met het EVRM, in het bijzonder de artikelen 6 en 8. Een kantoorbezoek is hiermee in strijd. Zonder mogelijkheid tot verweer moet alles open gelegd worden. Verweerder verwijst naar de discussie over de kengetallen. De opvraag van kengetallen moet via het bestuursrecht gaan, dat is er juridisch traject met rechtsbescherming. De tuchtrechtelijke weg is niet aangewezen. Verweerder heeft meegewerkt aan het kantoorbezoek, maar hem had de cautie gegeven moeten worden. 

2.    Ten onrechte dekenbezwaar, mede gelet op persoonlijke omstandigheden 


De deken had er ook voor kunnen kiezen het signaal niet als dekenbezwaar te behandelen. De deken had verweerder ook nog een (extra) mogelijkheid kunnen geven om eventueel ontbrekende stukken in te dienen. Verweerder heeft privé het nodige voor de kiezen gehad, waaronder alle corona beperkingen, de geboorte van een kind, het overlijden van een ouder en ziekte van de andere ouder. Hij vindt het teleurstellend dat hier door de deken en de raad geen enkele rekening mee is gehouden. Het gaat niet aan de omstandigheden waarin men moet werken te bemoeilijken en toch dezelfde kwaliteit van de werkzaamheden te verlangen. Er had voor gekozen kunnen worden de zaak niet zo op de spits te drijven. Verweerder maakt als ieder mens fouten, maar niet elke fout is meteen klachtwaardig. De klachtprocedure is belastend in een periode, die zonder meer al belastend voor verweerder was. Het ontgaat verweerder waarom de deken heeft gekozen voor een dekenbezwaar, terwijl het ook anders opgelost had kunnen worden. 

Het vorige kantoorbezoek in 2014/2015 werd uitgevoerd door de Financiële Unit. Dat zou nu ook een optie zijn geweest in plaats van het deken onderzoek/bezwaar. Als elk jaar 10% van de kantoren wordt bezocht, zou verweerder pas in 2024 of 2025 aan de beurt zijn geweest. Overigens is er met het kantoor van verweerder financieel niets aan de hand. Verweerder was met stomheid geslagen toen het bezwaar werd aangekondigd. Het was ook niet duidelijk waar het bezwaar over zou gaan. Er is geen opheldering gevraagd, er zijn geen aanvullende of ontbrekende stukken gevraagd. Er is geen oplossing gezocht. 

3.    Dekenbezwaar prematuur, dossiers voldoen wel


De ontbrekende bescheiden in de dossiers zoals opdrachtbevestigingen waren wel digitaal aanwezig. Het niet hebben van submappen is niet verplicht en zeker niet klachtwaardig. Verweerder diende aanvullend nog tien dossiers aan te leveren en daarnaast nog wat informatie. Verweerder heeft de boodschap begrepen en de vastlegging in zijn dossiers verbeterd. De dossiers hadden een logische opbouw en waren niet ongeordend en overzichtelijk. 

4.    Conclusies kantoorbezoek niet terecht


Voor het kantoorbezoek is steeds het gevraagde uitstel verleend. Dan moet daarover niet later een klacht ingediend worden. Het gevraagde uitstel hield bovendien verband met corona en de ernstige gezondheidssituatie van verweerders vader. De dossiers lagen niet open en bloot, maar keurig op stapeltjes in verband met het kantoorbezoek. Normaal liggen de dossiers netjes in kasten. Het dekenbezwaar was al geïnitieerd voor de termijn verstreken was voor het regelen van nieuwe kantoorruimte. De geheimhouding is niet geschonden. Verweerders broer zit niet meer op kantoor en heeft nooit een dossier ingezien of kunnen inzien. Jaarrekeningen lagen gewoon klaar en waren aanwezig. Baten en lasten zijn te kennen uit de financiële kengetallen en die zijn altijd gewoon aangeleverd. Nergens staat dat het verplicht is om jaarrekeningen in te leveren. 

5.    Bezwaren tegen wijze waarop de deken signaal heeft opgepakt en raad dat heeft beoordeeld


Het probleem met betrekking tot het signaal had al voor het kantoorbezoek opgelost kunnen zijn als de deken dit na ontvangst daarvan in januari 2022 aan verweerder had doorgegeven. Als hierover een klacht zou zijn ingediend, had de deken bemiddeld en was het zonder de raad opgelost. Verweerder had best excuses aan de betreffende advocaat willen aanbieden, hoewel hem niet duidelijk is waarvoor. De cliënte van die advocaat heeft nergens last van gehad. Het pleidooi was niet inhoudelijk, maar een niet-ontvankelijkheidspleidooi. Het was functioneel. Een advocaat wederpartij heeft de deken een processtuk gestuurd. Er is geen klacht ingediend. Er is niet bemiddeld. In het belang van zijn cliënt heeft verweerder zijn eigen persoonlijke omstandigheden geschetst en het gerechtshof is daarin meegegaan, dus is de aanpak goed geweest. De advocaat is kennelijk een slechte verliezer. Het probleem had opgelost kunnen zijn, net als het probleem van verweerders broer. Die houdt nu niet meer bij verweerder kantoor.

Verweerder meent dat het probleem van het signaal en het probleem rond het kantoorbezoek twee verschillende zaken zijn, die apart behandeld moeten worden. De klacht over het signaal ziet op het pleidooi, maar de raad valt over andere punten waar de klacht niet op zag. Het is niet aan de raad om aanvullende punten te gaan onderzoeken waar de klacht niet op ziet. De deken noemt de pleitnota bedroevend, dat is onnodig grievend. De deken had kennelijk niet door dat het geen inhoudelijk pleidooi was. Met betrekking tot de overige punten merkt verweerder op: er is geen onjuiste bewindvoerder genoemd, er is wel domicilie gekozen bij de deurwaarder. De beschikking is twee dagen later toegevoegd. Een V-formulier is niet verplicht. 

6.    Deken heeft verweerder niet de kans gegeven om alsnog stukken in te dienen.


De deken gaf aan dat verweerder hem kon bellen als er iets was. Verweerder heeft daarvan gebruik gemaakt, maar toen werd niets besproken en direct een bezwaar ingediend. Verweerder is uitgenodigd voor een gesprek, dat niet is gebruikt om zaken te verhelderen. Er zijn slechts enkele bescheiden voor het gesprek gevraagd en daarna is geen kans meer geboden. De deken heeft toen zijn dekenbezwaar aangekondigd over het signaal. Het signaal is verweerder nog steeds onduidelijk. Daar kon verweerder niet meer op zeggen dan “ik hoor het u zeggen”. Hem is niets bekend van mogelijkheid om nog stukken aan te leveren tot 1 september 2022. Er is geen gelegenheid gegeven om  nog stukken over te leggen, in ieder geval heeft verweerder dat niet zo begrepen. Verweerder had de indruk dat het gesprek ging over het beëindigen van zijn praktijk. Niet over een dekenbezwaar. Het proces is niet zorgvuldig geweest. Het gebruik van de optie om contact op te nemen met de deken voor overleg over een andere oplossing heeft alleen maar tot grotere problemen geleid. Het ging toen echter snel over het signaal en het dekenbezwaar. Dat viel verweerder rauw op zijn dak.  Verweerder leest nu dat er nog bescheiden zouden ontbreken. Als dat zo is, waarom zijn die dan niet opgevraagd (in ieder geval niet nogmaals expliciet)? De procedure is niet zorgvuldig geweest.

7.    Maatregel en tuchtrechtelijk verleden


Verweerder is niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld en begrijpt de verwijzing door de raad naar het tuchtrechtelijk verleden niet. Het blanco verleden van verweerder rechtvaardigt geen onvoorwaardelijke schorsing. Er is geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De deken heeft inmiddels bevestigd dat alle stukken zijn ingediend. 


7    BEOORDELING HOF

Maatstaf


7.1    Het hof verwijst naar en neemt over de toetsingsmaatstaven zoals die door de raad zijn opgenomen (zie hiervoor 5.2 tot en met 5.7).

Ontvankelijkheid – beroepsgrond 1


7.2    De beroepsgronden van verweerder, die betrekking hebben op de (niet-)ontvankelijkheid van het dekenbezwaar falen. Wat verweerder heeft aangevoerd, geeft blijk van een onjuiste opvatting over de toezichthoudende rol van de deken, diens bevoegdheden om toezicht uit te oefenen en van de verplichting van verweerder om daar medewerking aan te verlenen (zie hiervoor in 5.3 en in de daar genoemde uitspraak van het hof). Met betrekking tot de kengetallen verwijst het hof naar hetgeen in 5.4 en de daar genoemde uitspraak is overwogen. Daarnaast miskent verweerder dat aan het dekenbezwaar wel degelijk een voortraject met hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft van de deken de gelegenheid gekregen om te reageren (en te reflecteren) op het signaal van de advocaat. Verweerder heeft ook de gelegenheid gekregen te reageren op de bevindingen naar aanleiding van het kantoorbezoek en in het bijzonder om aanvullende stukken aan te leveren en geconstateerde gebreken te herstellen. Ook nadat de deken zijn dekenbezwaar had aangekondigd had verweerder nog kunnen – en moeten – voldoen aan de verzoeken van de deken.


Het dekenbezwaar – beroepsgronden 2 en 6


7.3    Het hof is van oordeel dat de raad terecht heeft overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van verweerder, hoe ingrijpend deze ook voor hem zijn geweest, geen rechtvaardiging vormen voor het niet naleven van de op hem in zijn hoedanigheid van advocaat rustende verplichtingen. Dat geldt zowel voor de praktijkvoering als voor het voldoen aan de daarbij horende administratieve en andere verplichtingen. Het geldt uiteraard niet alleen voor verweerder, maar voor alle advocaten die in de coronatijd voor meer of minder problemen bij de uitvoering van hun werkzaamheden hebben gestaan. Voor zover de persoonlijke omstandigheden van verweerder een behoorlijke beroepsuitoefening in de weg stonden, had het op de weg van verweerder zelf gelegen om dit te constateren en in dat kader de nodige maatregelen te nemen voor de continuering van zijn praktijk. Zo had verweerder bijvoorbeeld de hulp van de deken kunnen inschakelen of zijn praktijk al dan niet gedeeltelijk en/of tijdelijk kunnen overdragen. Niet gebleken is dat verweerder iets heeft ondernomen om (de kwaliteit van) zijn praktijkvoering in of na de voor hem moeilijke periode te waarborgen. 

7.4    Onjuist is ook de stelling van verweerder dat hij (geen of) onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om alsnog stukken in te dienen. Tijdens het kantoorbezoek is al besproken welke stukken ontbraken. In het verslag van het bezoek van 23 juni 2022 is concreet aangegeven welke stukken verweerder op welke termijn diende aan te leveren. Ook nadien zijn nog stukken opgevraagd. Tijdens het gesprek met de deken op 9 augustus 2022 zijn onder meer de nog ontbrekende jaarstukken aan de orde geweest en heeft de deken verweerder nog tot 1 september 2022 de gelegenheid gegeven om stukken aan te leveren. Zelfs als die termijn niet gegeven was, ontsloeg dat verweerder niet van zijn verplichting om de opgevraagde stukken alsnog aan te leveren. Ook (de aankondiging van) het dekenbezwaar zelf ontsloeg verweerder niet van die verplichting. Verweerder heeft echter tot aan de uitspraak van de raad niet (volledig) aan de verzoeken van de deken voldaan, gevraagd of ongevraagd.  

Conclusies kantoorbezoek – beroepsgronden 3 en 4


7.5    De beroepsgronden 3 en 4 van verweerder komen er, kort weergegeven, op neer dat verweerder de door de deken bij het kantoorbezoek geconstateerde tekortkomingen in zijn praktijkvoering betwist. Verweerder heeft zijn stellingen ter zake evenwel niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Zo kan het hof bijvoorbeeld niet vaststellen dat verweerder, anders dan door de deken is vastgesteld, in de gecontroleerde dossiers wel over opdrachtbevestigingen beschikte. Onweersproken heeft de deken ter zitting aangevoerd dat tijdens het kantoorbezoek is gevraagd of deze bescheiden in verweerders computer waren opgeslagen, maar dat deze ook daar niet te vinden waren. Ook heeft verweerder niet toegelicht op welke wijze zijn dossiers, anders dan door de deken omschreven, wél geordend zouden zijn geweest. De stelling van verweerder dat zijn jaarrekeningen “gewoon” klaarlagen is zonder nadere toelichting onbegrijpelijk in het licht van hetgeen tijdens en na het kantoorbezoek tussen verweerder en de deken is besproken en schriftelijk vast ligt. 

7.6    Met zijn stelling dat het dekenbezwaar al is geïnitieerd voordat de termijn voor het regelen van nieuwe kantoorruimte was verstreken, miskent verweerder dat er meer aan de hand was dan alleen de door hem en zijn broer gedeelde kantoorruimte. Termijnen voor het aanleveren van andere stukken waren inmiddels wel ongebruikt verstreken en het gesprek tussen verweerder en de deken van 9 augustus 2022 had de deken kennelijk onvoldoende aanknopingspunten gegeven om verweerder nog langer zonder (de aankondiging van een) dekenbezwaar de ruimte te geven om aan zijn verplichtingen te voldoen. 

7.7    Verweerder heeft op zich een punt waar hij stelt dat de deken heeft ingestemd met de door hem gedane uitstelverzoeken voor het kantoorbezoek en dat deze uitstelverzoeken dan bezwaarlijk aan het dekenbezwaar ten grondslag kunnen worden gelegd. Daar staat echter tegenover dat die uitstelverzoeken geen reden of aanleiding zijn geweest voor het indienen van het dekenbezwaar en ook geen zelfstandig onderdeel van het bezwaar vormen. Het hof is van oordeel dat de uitstelverzoeken passen in het patroon van het uitstelgedrag dat verweerder heeft laten zien na het kantoorbezoek van de deken en in die zin door de raad mochten worden meegewogen bij de beoordeling van het totale dekenbezwaar. 

Het signaal – beroepsgrond 5 


7.8    Ter zitting heeft de deken het van de advocaat ontvangen signaal toegelicht. Het was niet de bedoeling van de advocaat om tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens de advocaat aan de orde te stellen, maar om zorgen te uiten over de wijze waarop verweerder omging met de door hem behandelde alimentatieprocedure. Het behoort tot de taken van de deken om dergelijke signalen te beoordelen en zo nodig te bespreken met de advocaat over wie het signaal is binnengekomen. Het staat de deken vervolgens vrij om in vervolg op zo’n signaal een dekenbezwaar in te dienen als hij meent dat daartoe, mede gelet op de reactie van de advocaat, aanleiding bestaat. De stelling van verweerder dat het dekenbezwaar uitsluitend ziet op het pleidooi van verweerder en niet op de door de raad beoordeelde feiten moet berusten op een verkeerde lezing van het dekenbezwaar. Ook de feiten, zoals hiervoor in 3.2 weergegeven, maken onderdeel uit van dat bezwaar en zijn naar het oordeel van het hof door de raad op juiste wijze meegewogen. 

Slotsom en maatregel


7.9    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden 1 tot en met 6 van verweerder falen. Vast staat dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de zorg voor zijn cliënt in de alimentatieprocedure, alleen al door het verzoek nihilstelling niet deugdelijk te onderbouwen. Ook de overige door de raad genoemde punten worden door het hof onderschreven. Verweerder heeft voorts niet – tijdig en volledig – voldaan aan de verzoeken van de deken in vervolg op het kantoorbezoek, wat hem eveneens zwaar kan worden aangerekend. 

7.10    De opstelling van verweerder, zowel in de aanloop naar het dekenbezwaar als nadien, baart het hof ernstig zorgen. Het hof ziet in de houding van verweerder niet alleen een ontbreken van ieder (eigen of gevraagd) initiatief om zijn zaken op orde te brengen en te houden, maar ook een duidelijk gebrek aan reflectie op zijn handelen. Zowel In het beroepschrift als ter zitting overheerst het beroep van verweerder op zijn moeilijke persoonlijke omstandigheden en is een professionele benadering van hetgeen in verweerders praktijk niet goed is gegaan ver te zoeken. Voor zover verweerder al erkent dat zaken niet goed gegaan zijn, bagatelliseert hij ze. Daar komt nog bij dat verweerder er ook in beroep geen blijk van heeft gegeven inmiddels bekend te zijn met de toezichthoudende rol van de deken en diens bevoegdheden om toezicht uit te oefenen en met de verplichting van verweerder om daaraan medewerking te verlenen. 

7.11     Het hof ziet op grond van het voorgaande geen reden om de door de raad opgelegde maatregel te matigen. Verweerder heeft terecht aangegeven dat hij een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft. Het hof gaat ervan uit dat de raad bij het opleggen van de maatregel bedoeld heeft te zeggen dat de maatregel, gelet op het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden, passend en geboden was. Het hof deelt dit oordeel. Beroepsgrond 7 van verweerder faalt eveneens. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. 

8    PROCESKOSTEN

8.1     Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:    


                                                                                                                              
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.

8.2     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


9    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1     bekrachtigt de beslissing van 6 maart 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder 22-776/DB/LI/D;

9.2     bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 8 april 2024, met dien verstande dat:

- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;


    
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;


    
- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

9.3     veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en 
G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.

griffier                                                                                                               voorzitter             

De beslissing is verzonden op 15 maart 2024.