ECLI:NL:TAHVD:2024:59 Hof van Discipline 's Gravenhage 230088

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:59
Datum uitspraak: 16-02-2024
Datum publicatie: 26-02-2024
Zaaknummer(s): 230088
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Klaagster beklaagt zich onder meer over de manier waarop verweerder zich volgens haar heeft gedragen tijdens een bespreking en dat hij zijn werk niet goed heeft gedaan en ondeskundig is. De raad heeft de klachten ongegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad (verkorte bekrachtiging).

Beslissing van 16 februari 2024

in de zaak 230088

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

gemachtigde: (…)

tegen:

verweerder

gemachtigde: (…)

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 6 maart 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-720/DB/ZWB). In deze beslissing is de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond verklaard.  

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:30 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 


2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 3 april 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:


-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van verweerder.


  
2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 december 2023. Daar is namens klaagster mevrouw (…) verschenen, bijgestaan door de heer (…) en de gemachtigde. Verweerder is met zijn gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 


3    FEITEN

3.1    Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

3.2    Klaagster en de aan haar gelieerde ondernemingen houden zich voornamelijk bezig met de vervaardiging van en de handel in (aangepaste) kleding voor mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking. In 2017 wilde klaagster haar activiteiten uitbreiden naar Duitsland. Klaagsters voormalige accountant, de heer Z, (hierna: Z), werkzaam bij A, die een flinke groei berekende, heeft klaagster geadviseerd om C de groei te laten financieren.

3.3    Klaagster is van mening dat A diverse fouten heeft gemaakt en dat sprake is van  overkreditering. Klaagster heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die klaagster vanaf augustus 2017 heeft bijgestaan.

3.4    Op 21 november 2019 heeft verweerder A en C namens klaagster doen dagvaarden. 

3.5    Verweerder heeft klaagster gedurende de procedure bijgestaan als advocaat.

3.6    Op 11 mei 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden op verweerders kantoor waarbij klaagster, vertegenwoordigd door mevrouw V en vergezeld van de heer M, en verweerder aanwezig waren.

3.7    In een e-mail van 15 september 2021 van de heer M aan klaagster heeft de heer M een weergave gegeven van zijn visie op de wijze waarop verweerder zich tijdens de bespreking van 11 mei 2021 had gedragen. 

3.8    Bij vonnis van 20 oktober 2021 heeft de rechtbank klaagsters vorderingen afgewezen, de reconventionele vordering van A toegewezen en klaagster veroordeeld in de proceskosten.


4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij: 


1.    (...); 


2.    (...);


3.    (...);


4.    (...);


5.    (...); 


6.    zich onredelijk en op het onbeschofte af heeft gedragen; 


7.    onvoldoende deskundig is;  


8.    (...);


9.    (...);


10.    (...);

5    BEOORDELING

Omvang hoger beroep


    
5.1    Het hoger beroep van klaagster is uitsluitend gericht tegen de beslissing van de raad op klachtonderdelen 6 en 7. De overige klachtonderdelen zijn in hoger beroep niet meer aan de orde.

Overwegingen raad

5.2    De raad heeft klachtonderdelen 6 en 7 ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen, voor zover hier relevant: 

“5.4     Klachtonderdelen 4 en 6

De klachtonderdelen 4 en 6 zien op het optreden van verweerder tijdens de bespreking van 11 mei 2021 en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. (...) Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij zich tijdens het gesprek op 11 mei 2021 onredelijk en op het onbeschofte af heeft gedragen. Verweerder heeft dit alles uitdrukkelijk betwist. De raad stelt vast dat partijen twisten over hetgeen tijdens de bespreking van 11 mei 2021 is voorgevallen. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. De raad kan op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet vaststellen dat verweerder (...) zich onbeschoft heeft gedragen. De inhoud van de e-mail van de heer M d.d. 15 september 2021 maakt dit naar het oordeel van de raad niet anders. Uit de e-mail van de heer M blijkt weliswaar dat op 11 mei 2021 een stevig gesprek heeft plaatsgevonden tussen klaagster, vergezeld van de heer M, enerzijds en verweerder anderzijds, maar uit die e-mail blijkt niet van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag van verweerder. De klachtonderdelen 4 en 6 zijn derhalve ongegrond.

(...)

5.7     Klachtonderdeel 7 en 8

De klachtonderdelen 7 en 8 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt dat verweerder dat hij onvoldoende deskundig is gebleken (...) Uit de overgelegde opdrachtbevestiging en correspondentie en hetgeen ter zitting over en weer naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerder klaagster naar behoren heeft geadviseerd en geïnformeerd over de mogelijkheden, risico’s en kosten. Klaagster en verweerder hebben uitvoerig met elkaar gecorrespondeerd over de te voeren strategie, rekening houdend met de mogelijke risico’s en kosten. De te voeren strategie is steeds onderling afgestemd en verweerder heeft processtukken steeds in concept ter goedkeuring aan klaagster toegestuurd. Klaagster was kortom akkoord met de wijze waarop verweerder de zaak heeft aangepakt en indien en voor zover klaagster zich niet (meer) met verweerders aanpak kon verenigen, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden.

5.8 Uit de klacht blijkt dat klaagster teleurgesteld is over de inhoud van het vonnis d.d. 20 oktober 2021. Ofschoon voorstelbaar is dat klaagster teleurgesteld is over het resultaat van het gelegde beslag en de aanhang gemaakte bodemprocedure, overweegt de raad dat het enkele feit dat de civiele procedure niet tot een voor klaagster gunstig resultaat heeft geleid, niet maakt dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan en geadviseerd. Mogelijk had verweerder op het punt van de (toepasselijkheid van) algemene voorwaarden (art. 6:248 lid 2 BW) meer kunnen aanvoeren, maar dat is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat verweerder ondeskundig heeft gehandeld. In het algemeen moet overigens worden opgemerkt dat, zeker in het verbintenissenrecht, veelal meerdere juridische benaderingen mogelijk zijn, en dat het niet aan de raad is om te beoordelen of het ene alternatief beter is dan het andere, zolang de advocaat bij het maken van zijn keuzes maar blijft binnen hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. De raad is van oordeel dat de procesvoering zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Dat het teleurstellende resultaat van de procedure het gevolg is geweest van een ondermaats optreden van verweerder is noch uit het overgelegde vonnis van de rechtbank noch anderszins gebleken.

5.9 De raad is op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat de bijstand zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. De klachtonderdelen 7 en 8 zijn dan ook ongegrond.”

Beroepsgronden

5.3    Klaagster komt op tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen 6 en 7. 

5.4    Ten aanzien van klachtonderdeel 6 voert klaagster - kort samengevat - aan dat de verklaring van de heer M in de e-mail van 15 september 2021, die hij op de zitting bij de raad van 16 januari 2023 herhaald heeft bevestigd, tezamen met de verklaring van klaagster zwaarder zouden moeten wegen dan de betwisting van verweerder van hetgeen tijdens de bespreking op 11 mei 2021 is voorgevallen. Een advocaat die boos wordt, zijn pen op tafel smijt en een bespreking zomaar verlaat, zonder dat de bespreking op een correcte manier is beëindigd, handelt niet advocaatwaardig. Klaagster is van mening dat het handelen en het gedrag van verweerder tijdens de bespreking op 11 mei 2021 als tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag dient te worden aangemerkt. Dit gedrag is niet zoals het een advocaat betaamt. 

5.5    Ten aanzien van klachtonderdeel 7 voert klaagster aan dat in het vonnis van 20 oktober 2021 maar liefst zeventien keer eisen van klaagster zijn afgewezen met de motivering “niet gesteld of gebleken dat klaagster...”, “Klaagster had meer moeten aanvoeren...” of woorden van soortgelijke strekking. Volgens klaagster kan dit alleen maar erop wijzen dat verweerder zijn werk niet goed heeft gedaan en ondeskundig is. Weliswaar heeft klaagster de conceptstukken ontvangen en heeft zij daarop kunnen reageren, maar zij kan de stukken niet op juridische merites beoordelen en ook niet inschatten welke juridische implicaties bepaalde stellingen kunnen hebben. Daarvoor was nou juist verweerder ingeschakeld. De raad heeft zich te makkelijk afgemaakt van dit klachtonderdeel. Als voorbeeld van de ondeskundigheid van verweerder wijst klaagster op de discussie ter zitting van 2 april 2021 over de toepasselijkheid en vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. Op een vraag hierover van de rechter liet verweerder zijn kantoorgenoot antwoorden en deze heeft ter zitting geen enkele reden gegeven waarom de bepalingen onredelijke bezwarend zouden zijn en dus vernietigbaar. Ook liet verweerder ter zitting na te motiveren waarom klaagster geen grote professionele onderneming is. In het vonnis heeft de rechtbank de stellingen van klaagster vervolgens terzijde geschoven en geoordeeld dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen A en klaagster.    

Verweer in beroep

5.6    Ten aanzien van beroepsgrond 1, die ziet op de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 6, ontkent verweerder met klem dat hij zich onheus heeft gedragen in de bespreking van 11 mei 2021. Hij was niet boos, heeft niet met een pen gegooid en is niet uit de bespreking weg gelopen. Wel vond verweerder het een naar gesprek omdat hij onverwacht en op felle wijze door klaagster ter verantwoording werd geroepen. De raad heeft de klacht terecht ongegrond verklaard. 

5.7    Ten aanzien van beroepsgrond 2, die ziet op de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 7, voert verweerder aan dat hij de norm van de professionele standaard zeker heeft gehaald. In de herinnering van verweerder zijn de algemene voorwaarden, de toepasselijkheid daarvan en de vraag of de voorwaarden onredelijk bezwarend zijn, op de zitting voldoende aan de orde gekomen. De vorderingen van klaagster zijn ook op andere gronden afgewezen. Bovendien kan de vraag naar de deskundigheid van verweerder ook niet worden beoordeeld aan de hand van één enkele uitlating op zitting, maar moet dit bekeken worden in het licht van de gehele behandeling van het dossier. Verweerder heeft jarenlang zijn best gedaan voor klaagster en heeft ook het nodige voor haar bereikt.  

Maatstaf

5.8    De raad heeft bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen, indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de klacht beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (vgl. Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

Overwegingen hof 

klachtonderdeel 6.

5.9    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van dit klachtonderdeel te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Daaraan voegt het hof toe dat beide partijen het er over eens zijn dat het gesprek op 11 mei 2021 stevig is verlopen. Bij een kennelijk teleurgestelde cliënt had wellicht een andere, meer begripvolle en geduldige, aanpak van verweerder meer voor de hand gelegen, maar de gekozen aanpak op zichzelf is niet onbetamelijk. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.


klachtonderdeel 7.

5.10      Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep evenmin aanleiding om tot een andere beoordeling van dit klachtonderdeel te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Daaraan voegt het hof toe dat klaagster onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat de dienstverlening van verweerder niet voldoende was. Dit volgt in ieder geval niet uit de overgelegde stukken. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.  


6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 6 maart 2023 van de Raad van Discipline in het ressort 
‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-720/DB/ZWB. 


Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.J. Verschueren, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2024.


griffier                                                                                                                   voorzitter  

De beslissing is verzonden op 16 februari 2024.