ECLI:NL:TAHVD:2024:52 Hof van Discipline 's Gravenhage 220331 220332

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:52
Datum uitspraak: 12-02-2024
Datum publicatie: 21-02-2024
Zaaknummer(s):
  • 220331
  • 220332
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bestuurders stichting derdengelden. Advocaten hebben in hun hoedanigheid van bestuurder van de stichting derdengelden een verrekening van een declaratie met derdengelden,  waarvoor door de cliënt geen toestemming was verleend, geaccordeerd. Op basis van het kantoorbeleid mochten verweerders er niet van uitgaan dat de instemming voor verrekening door klaagster was gegeven. Bij gebrek aan een controlemechanisme in de huidige werkwijze, mocht van verweerders worden verwacht dat zij voordat zij de verrekening van de declaratie van klaagster met de derdengeldrekening accordeerden, controleerden of  in dit dossier expliciete toestemming voor verrekening was gegeven en ook niet was ingetrokken. Bestuurders hebben een eigen verantwoordelijkheid om geen medewerking te verlenen aan handelingen die strijdig zijn met de bepalingen van afdeling 6.5 Voda. Verweerders hebben gehandeld in strijd met artikelen 6.19 lid 4 en 6.23 Verordening op de advocatuur. Het hof bekrachtigd de beslissing van de raad.

Beslissing van 12 februari 2024

in de zaken 220331 en 220332

naar aanleiding van het hoger beroep van:

en

gemachtigde: (…)

verweerders

tegen:

klaagster

gemachtigde: (…)

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 21 november 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-017 en 22-018/DB/OB). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerders is de maatregel van berisping opgelegd. Verder zijn verweerders veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:162 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 


2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerders tegen de beslissing is op 20 december 2022 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:


-    de stukken van de raad;
-    de e-mail van 7 februari 2023 waarin (de gemachtigde van) klaagster aangeeft af te zien van het indienen van een verweerschrift en van het horen op de klacht.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 december 2023. Daar is mr. O verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van verweerders. Verweerders  hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

3.1    Het hof gaat uit van de volgende feiten.

3.2    Klaagster heeft zich in september 2020 tot het kantoor van verweerders gewend inzake de incasso van openstaande vorderingen op A. De zaak is behandeling genomen door mr. X. 

3.3    Bij e-mail van 22 september 2020 heeft mr. X aan een medewerker van klaagster bevestigd dat hij de kwestie A telefonisch heeft besproken. Vanwege de betwisting door A heeft het dossier geen puur incassokarakter. Desondanks is mr. X bereid incassowerkzaamheden te verrichten op basis van het incassobeleid van zijn kantoor van No Win No Fee. In de e-mail verwijst mr. X naar een link. Graag verneemt hij of klaagster hiermee kan instemmen. Bij e-mail van dezelfde dag heeft de medewerker van klaagster laten weten graag gebruik te willen maken van de diensten van mr. X conform het aanbod.

3.4    Mr. X heeft vervolgens bij brieven van 24, 25 en 29 september en 1 oktober 2020 A gesommeerd tot betaling van de openstaande vorderingen van klaagster, vermeerderd met rente en kosten over te gaan. A heeft eind september 2020 een bedrag van € 158.965,53 rechtstreeks aan klaagster betaald en op 1 oktober 2020 een bedrag van € 238.398,46 overgemaakt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerders. A heeft op 2 oktober 2020 aan mr. X bericht niet tot betaling van de rente en incassokosten te zullen overgaan.

3.5    Het kantoor van verweerders heeft bij brief van 9 oktober 2020 de ontvangst van voormelde betaling op de derdengeldenrekening van het kantoor aan klaagster bevestigd en heeft klaagster bericht hiervan een bedrag van € 190.000 aan klaagster te zullen doorbetalen. Klaagster heeft per email van 9 oktober 2020 aan mr. X om uitleg gevraagd waarom niet het gehele ten behoeve van klaagster op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder betaalde bedrag aan klaagster werd doorbetaald. Mr. X heeft per e-mail van 13 oktober 2020 toegelicht dat de inhouding was bedoeld voor betaling of verrekening met (voorschot)declaraties, fee en kosten.

3.6    Klaagster heeft op 6 november 2020 in een brief aan mr. X en aan de  directie van het kantoor van mr. X de opdracht aan mr. X ingetrokken en te kennen gegeven dat geen toestemming was gegeven om betalingen via derdengelden te voldoen en ook verzocht om de achtergehouden/geïncasseerde gelden over te maken naar klaagster. Verweerder heeft zijn werkzaamheden op 6 november 2020 beëindigd en aan klaagster een bedrag ad € 37.972,89 (excl. BTW) aan honorarium in rekening gebracht. Het kantoor van verweerders heeft het, na aftrek van voormelde declaratie, op de derdengeldenrekening nog resterende bedrag ad € 2.451,26, op de bankrekening van klaagster overgemaakt. Het bedrag ter grootte van de declaratie van mr. X is van de derdengeldrekening van het kantoor van verweerders naar hun eigen kantoorrekening overgemaakt.

3.7     Klaagster heeft per e-mail van 10 november 2020 aan mr. X bericht niet in te stemmen met de declaratie van 6 november 2020. De advocaat van klaagster heeft zich op 10 november 2020 tot de deken gewend met een verzoek tot bemiddeling. De deken heeft geen aanleiding gezien om tot bemiddeling over te gaan.

3.8    Bij brief van 11 november 2020 heeft verweerder 1 namens de directie van het kantoor gereageerd op de brief van 6 november 2020 van klaagster. 

3.9      Mr. X heeft op 29 januari 2021 overleg met de deken gevoerd over het leggen van conservatoir beslag op de stichting derdengelden van zijn kantoor.

3.10      De advocaat van klaagster heeft op 6 april 2021 mr. X en verweerders in hun hoedanigheid van bestuurder van de stichting derdengelden, aansprakelijk gesteld voor het bedrag van 
€ 46.947,20 incl. BTW, vanwege vermeende wanprestatie en onrechtmatig handelen en rechtsmaatregelen aangekondigd. Het kantoor van verweerders heeft daarom voormeld bedrag overgemaakt naar haar derdengeldenrekening en op 13 april 2021 bij de voorzieningenrechter een verzoek tot het verkrijgen van verlof voor conservatoir derdenbeslag onder de Stichting Derdengelden van het kantoor ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 14 april 2021 het verzochte verlof verleend. Het kantoor van verweerders heeft hierna conservatoir beslag gelegd onder de stichting derdengelden.

3.9    Bij vonnis van 9 maart 2022  heeft de rechtbank Gelderland de vordering van het kantoor van verweerders op klaagster toegewezen en klaagster veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 45.947,20 te vermeerderen met de wettelijke rente en kort gezegd de proceskosten, waaronder de kosten van het beslag. 

3.10 Bij beslissing van 22 november 2022 heeft de raad van discipline ’s Hertogenbosch aan mr. X de maatregel van berisping opgelegd. Mr. X heeft in die beslissing berust. 

4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij in hun hoedanigheid van bestuurders van de stichting derdengelden niet integer hebben gehandeld door hun financiële positie veilig te stellen door de declaratie van mr. X te betalen uit het op de derdengeldrekening gestorte bedrag althans door de gelden op de derdengeldrekening achter te houden.

5    BEOORDELING

Omvang hoger beroep


    
5.1    Het door verweerders ingediende hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de raad en de door de raad opgelegde maatregel van berisping. 

Overwegingen raad

5.2     De raad heeft – kort samengevat – overwogen dat de hoedanigheid van bestuurder van een stichting beheer derdengelden onverbrekelijk samenhangt met de verplichtingen die verweerders als advocaat in acht moeten nemen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.23 van de Verordening op de Advocatuur (Voda) zijn verweerders als advocaten die tevens bestuurder zijn van een stichting derdengelden gehouden de bepalingen van afdeling 6.5 (artikelen 6.18 tot en met 6.23) van deze verordening na te leven en mogen zij geen medewerking verlenen aan handelingen die strijdig zijn met de bepalingen van deze afdeling. Een advocaat dient er op toe te zien dat derdengelden door de stichting derdengelden worden overgemaakt naar de rechthebbende zodra de gelegenheid zich daartoe voordoet (artikel 6.19 lid 2 Voda). Met de cliënt kan echter schriftelijk worden overeengekomen dat derdengelden worden aangewend ter voldoening van de eigen declaratie (artikel 6.19 lid 4). Uit de toelichting op artikel 19 lid 4 Voda volgt dat de cliënt hier expliciet  mee moet instemmen en dat dit schriftelijk moet zijn vastgelegd. Ook staat er dat deze expliciete instemming niet op grond van de algemene voorwaarden kan worden verondersteld. Uit de beoordeling van de raad van onderdeel c van de klacht van klaagster tegen mr. X, kantoorgenoot van verweerders, (bij de raad bekend onder nummer 22-015/DB/OB), volgt dat mr. X zijn declaratie, zonder toestemming van klaagster, met aan klaagster toekomende gelden op de derdengeldenrekening heeft verrekend en het bedrag van die declaratie op de kantoorrekening heeft laten overmaken. Verweerders hebben in hun hoedanigheid van bestuurder van de stichting derdengelden deze betaling geaccordeerd. Verweerders hebben daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 6.23 van de Verordening op de advocatuur gehandeld, wat hen tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De klacht tegen verweerders is daarom gegrond, aldus de raad.


 
5.3     De raad heeft de maatregel van berisping passend en geboden geacht. 

Beroepsgronden

5.4     Verweerders handhaven in hun beroepschrift hun standpunt dat er wel sprake was van (expliciete) schriftelijke toestemming van klaagster voor het aanwenden van  de derdengelden ter voldoening van de declaratie van mr. X. Deze toestemming is door klaagster gegeven nadat de werkwijze van het kantoor telefonisch met een medewerker van klaagster was doorgenomen. Vervolgens heeft mr. X in een e-mail van 22 september 2020 gewezen op het feit hij bereid is de werkzaamheden te verrichten op basis van het incassobeleid van No Win No Fee, waarbij klaagster door op de in de e-mail opgenomen link te klikken dit incassobeleid “Tarieven nationale incasso” nogmaals kon inzien. Mr. X heeft in de e-mail gevraagd of klaagster hiermee kon instemmen. De medewerker van klaagster heeft hierop eveneens bij e-mail van 22 september 2020 geantwoord dat klaagster graag gebruik wil maken van de diensten van mr. X conform onderstaand aanbod. Volgens verweerders heeft klaagster hiermee ingestemd met de in het incassobeleid onder “voorwaarden” opgenomen bepaling: “Door het verstrekken van de incasso-opdracht aan B. Incasso Advocaten geeft u toestemming om de door uw debiteur betaalde gelden op de derdengelden rekening te gebruiken voor betaling van of verrekening met (voorschot)declaraties, honorarium en kosten”. Volgens verweerders is hier geen sprake van een algemene voorwaarde maar van een kernbeding. Zelfs als dit wel een algemene voorwaarde zou zijn, maakt dit niet dat de toestemming van cliënten daarmee niet controleerbaar zou zijn. Deze werkwijze van totstandkoming van de toestemming voor verrekening van derdengelden is gebruikelijk bij dit kantoor en ook bij nagenoeg alle andere advocatenkantoren met incasso als specialisatie. Verweerders verzoeken het hof om zich, ook als dit voor het oordeel in deze kwestie niet relevant zou zijn, op dit punt een oordeel te vormen.


 
5.5    Verweerders hebben daarnaast aangevoerd dat zij het weliswaar eens zijn met het feit dat op grond van artikel 6:19 lid 4 Voda het recht vervalt om derdengelden aan te wenden ter voldoening van de declaratie indien de rechthebbende de declaratie binnen een redelijke termijn betwist, maar dat zij de brief van 6 november 2020 niet als een dergelijke betwisting hebben opgevat. Omdat klaagster in die brief de gehele opdracht heeft betwist, is aanvankelijk gedacht dat met een nadere uitleg over de totstandkoming van de opdracht en de wijze van instemming met het incassobeleid, de bezwaren van klaagster zijn komen te vervallen. Nadat bleek dat dit niet zo was en bleek dat de deken niet akkoord ging met het onder de deken storten van het bedrag (op grond van artikel 19 lid 3 van de gedragsregels), hebben verweerders het bedrag direct teruggestort op de derdengeldrekening, aldus verweerders. Bij de beoordeling van de klacht dient daarnaast te worden betrokken dat klaagster de factuur van mr. X volstrekt onterecht heeft betwist en dat zij misbruik heeft gemaakt van haar recht om de toestemming in te trekken. Zij had daarmee alleen het doel om korting te verkrijgen op de overeengekomen vergoeding. In de gevoerde civiele procedure was duidelijk dat als het kantoor van verweerders afstand zou doen van de overeengekomen tarieven, dat klaagster dan de tuchtklachten zou intrekken. 

5.6    Verweerders hebben tot slot aangevoerd dat bij advocaten in hun hoedanigheid van bestuurder van de stichting derdengelden slechts sprake is van tuchtrechtelijk onjuist handelen indien zij  medewerking verlenen aan tuchtrechtelijk onjuist handelen van de behandelend advocaat. Hierbij is doorslaggevend of zij op de hoogte waren van de gemaakte afspraak met betrekking tot de verrekening van de declaratie met de derdengelden en van het intrekken van die afspraak. Aan de bestuurders moet een persoonlijk verwijt kunnen worden gemaakt, aldus verweerders. 
Verweerder 2 is weliswaar bestuurder van de stichting derdengelden, maar geen directielid van het advocatenkantoor. Hij kende het dossier van klaagster in het geheel niet. Hij mocht ervan uitgaan dat de afspraak tot verrekening – conform het kantoorbeleid - daadwerkelijk was gemaakt en wist niet dat de declaratie was betwist. 
Verweerder 1 is wel bestuurder van de stichting derdengelden én directielid van het advocatenkantoor. In die hoedanigheid was hij omstreeks 10 november 2020 ook op de hoogte van de brief van klaagster van 6 november 2020. Hij heeft op 11 november 2020 op deze brief gereageerd. Nadat op 17 november 2020 bleek dat klaagster om dekenbemiddeling had gevraagd en de verrekening mogelijk strijdig kon zijn met de bepalingen uit de Voda, is door verweerder 1 direct aangeboden om het bedrag onder de deken te storten. Nadat enkele maanden daarna duidelijk werd dat de deken geen bemiddelende rol ging spelen, is het bedrag teruggestort op de derdengeldrekening. 
Verweerders hebben dan ook geen medewerking verleend aan de betaling aan de kantoorrekening zonder dat daarvoor toestemming was gegeven. Die toestemming was er aanvankelijk wel en verweerders waren niet op de hoogte van de intrekking daarvan. Zodra zij wel kennisnamen van de intrekking van de toestemming, hebben zij conform de bepalingen van de Voda en de gedragsregels gehandeld, aldus verweerders. Het vertrouwen in de advocatuur is door de accordering van de betaling niet geschaad. Tegen deze achtergrond is de maatregel van berisping te zwaar. 

Maatstaf

5.7     In deze zaak is aan de orde het optreden van verweerders in hun hoedanigheid van bestuurders van hun stichting derdengelden, welke hoedanigheid nauw verweven is met de uitoefening van de advocatenpraktijk.

5.8      Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Indien de advocaat zich bij de vervulling van een andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen (ook) sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De hoedanigheid van bestuurder van een stichting derdengelden hangt onverbrekelijk samen met de verplichtingen die verweerders als advocaat in acht moeten nemen. 

Overwegingen hof 

De Voda en derdengelden


5.9    Op grond van artikel 6.23 Voda zijn verweerders als advocaten die tevens bestuurder zijn van een stichting derdengelden gehouden de bepalingen van afdeling 6.5 (artikelen 6.18 tot en met 6.23) van deze verordening na te leven, mogen zij geen medewerking verlenen aan handelingen die strijdig zijn met de bepalingen van deze afdeling en dienen zij derdengelden onmiddellijk over te maken aan de rechthebbende, zodra door of namens de behandelend advocaat opdracht is gegeven. 

5.10       Artikel 19 lid 2 van de Voda bepaalt dat de advocaat die derdengelden onder zich heeft, de gelden zodra de gelegenheid zich voordoet, overmaakt naar de bankrekening van de rechthebbende. Een advocaat kan met de rechthebbende schriftelijk overeenkomen dat derdengelden worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie. Indien de rechthebbende de declaratie binnen een redelijke termijn betwist, vervalt het recht om derdengelden aan te wenden ter voldoening van deze declaratie (artikel 6:19 lid 4 Voda). Uit de toelichting bij artikel 6:19 lid 4 Voda volgt dat voor betaling van de eigen declaratie met ontvangen derdengelden voorwaarde is dat de cliënt hier expliciet mee instemt en dat de instemming schriftelijk is vastgelegd. Door de schriftelijke vastlegging kan de advocaat altijd aantonen dat hij met instemming van de cliënt gelden van de derdenrekening heeft gebruikt voor de eigen declaratie. De expliciete instemming kan plaatsvinden bij aanvang van de dienstverlening maar kan niet op grond van algemene voorwaarden van de advocaat of het kantoor worden verondersteld.

Toestemming tot verrekening?


5.11      Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad dat in dit geval geen sprake was van een expliciete schriftelijke toestemming van klaagster voor het aanwenden van  de derdengelden ter voldoening van de declaratie van mr. X. Verweerders stellen weliswaar dat mr. X tijdens een telefoongesprek de financiële afspraken en daarmee ook de toestemming voor verrekening heeft besproken met een medewerker van klaagster, maar deze instemming dient schriftelijk te worden vastgelegd. Uit de e-mail van 22 september 2020 van mr. X volgt niet dat klaagster tijdens het telefoongesprek toestemming voor verrekening heeft gegeven en  in de e-mail is ook niet expliciet om toestemming voor verrekening van derdengelden met de eigen declaratie gevraagd. In de e-mail wordt slechts middels toezending van een link verwezen naar het incassobeleid van No Win No Fee. Het hof volgt hier niet het standpunt van verweerders dat dit geen algemene voorwaarde betreft omdat het incassobeleid de kern van prestatie is. Uit de stukken blijkt dat de link verwijst naar een pdf-bestand waarin de (buiten)gerechtelijke incasso wordt omschreven en waarin onder een kopje voorwaarden – onder meer – staat vermeld dat “door het verstrekken van de incasso-opdracht aan [het kantoor van verweerders, hof] u toestemming geeft om de door de debiteur betaalde gelden op de derdengelden te gebruiken voor betaling van of verrekening met (voorschot)declaraties, honorarium en kosten”. Naar het oordeel van het hof is door de verwijzing naar die tekst niet voldaan aan de eisen die artikel 6:19 Voda stelt aan het vastleggen van de instemming van de cliënt met het verrekenen van derdengelden, omdat het hier enkel gaat om een algemene voorwaarde. Blijkens de toelichting op artikel 6:19 Voda volstaat dat niet. De strekking van de Voda is dat er expliciet toestemming moet worden gegeven voor verrekening. Het is immers een uitzondering op het uitgangspunt dat de derdengelden zodra de gelegenheid zich voordoet dienen te worden overgemaakt naar de rechthebbende. Door zonder toelichting te verwijzen naar een link waarin de toestemming tot verrekening min of meer verscholen staat vermeld en geacht wordt te zijn gegeven is daarvan geen sprake.   

Handelwijze verweerders als bestuurders van de stichting derdengelden


5.12       Uit de stukken en hetgeen ter zitting is gebleken, volgt dat de werkwijze van mr. X geen incident betreft, maar is gebaseerd op gangbaar beleid van verweerders kantoor.  Naar het oordeel van het hof mochten verweerders op basis van het kantoorbeleid er niet van uitgaan dat de instemming voor verrekening door klaagster daadwerkelijk was gegeven. Hierbij is van belang dat de huidige werkwijze van verweerders, waarbij zij een aantal keer per week een tekenlijst met betaalopdrachten ontvangen die zij enkel controleren op onregelmatigheden alvorens zij deze voor akkoord tekenen, ook niet voorziet in een controle of de toestemming voor verrekening is verkregen, dan wel deze toestemming niet is ingetrokken. Ter zitting is toegelicht dat voordat de bestuurders de tekenlijst krijgen deze al door de financiële administratie is geverifieerd en of de betaalinstructie conform de gemaakte afspraken is. Wat daarvan ook zij, niet is gebleken dat bij die controles ook kenbaar wordt gecontroleerd of er expliciete toestemming is van een client om derdengelden te verrekenen met declaraties. Bij gebrek aan een controlemechanisme in de huidige werkwijze, mocht van verweerders worden verwacht dat zij voordat zij de verrekening van de declaratie van klaagster met de derdengeldrekening accordeerden, controleerden of  in dit dossier expliciete toestemming voor verrekening was gegeven en ook niet was ingetrokken. Dat het controleren van de betaalopdrachten extra werkzaamheden meebrengt, leidt niet tot een ander oordeel. Het is immers de verantwoordelijkheid van de bestuurders van de stichting derdengelden om te handelen conform afdeling 6.5 van de Voda, in het bijzonder als er betalingen worden geaccordeerd van de derdengeldrekening naar de kantoorrekening.

5.13. De beroepsgronden slagen niet. De klacht is door de raad terecht gegrond verklaard. 

Maatregel 

5.14   Verweerders hebben, doordat zij – tegen de achtergrond van dit niet van voldoende waarborgen voorziene kantoorbeleid – in hun hoedanigheid van bestuurder van de stichting derdengelden de betaling hebben geaccordeerd, daarmee het risico genomen dat zij in strijd handelen met artikel 6.23 Voda, wat hen tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Zij hebben daarbij immers allebei een eigen verantwoordelijkheid om geen medewerking te verlenen aan handelingen die strijdig zijn met de bepalingen van afdeling 6.5 Voda. Verweerder 1 droeg bovendien kennis van de betwisting van de declaratie van 6 november 2020 door klager. Deze wetenschap kan verweerder 2 weliswaar niet worden aangerekend, maar voor hem geldt dat hij zijn controlerende taak als 2e bestuurder van de stichting derdengelden heeft veronachtzaamd. Daarbij komt dat er sprake is van schending van een kernwaarde, namelijk die van (financiële) integriteit en verweerders door hun handelen het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad. Dat zij nog getracht hebben hun handelwijze te herstellen door het bedrag terug te storten op de derdengeldrekening (en vervolgens er beslag op te leggen) kan hieraan niet afdoen. Uitgangspunt is immers dat derdengelden zodra de gelegenheid zich voordoet worden overgemaakt naar de rechthebbende. Vanwege het laakbare karakter van hun handelwijze acht ook het hof een maatregel van een berisping op zijn plaats.

Proceskosten

5.13     Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerders op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet tezamen, hoofdelijk, veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:  

 
                                                                                                                              
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.14     Verweerders moeten op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van 21 november 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummers 22-017 en 22-018/DB/OB;

6.2    veroordeelt verweerders hoofdelijk tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk, R. Verkijk, J.E. Soeharno en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
 

griffier                                                                                                                                    voorzitter        

De beslissing is verzonden op 12 februari 2024.