ECLI:NL:TAHVD:2024:51 Hof van Discipline 's Gravenhage 220333

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:51
Datum uitspraak: 12-02-2024
Datum publicatie: 21-02-2024
Zaaknummer(s): 220333
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht(onderdeel a) over de eigen advocaat alsnog ongegrond.  Voor de beoordeling of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moeten eerst de daaraan ten grondslag gelegde feiten  worden vastgesteld. Het hof kan gelet op de tegenstelde verklaringen van klager en verweerder niet vaststellen wat er op 13 november 2020 is besproken en of de belastende  Whatsappberichten op dat moment zijn doorgenomen en/of vragen naar aanleiding van deze berichten zijn geoefend. Aan het woord van klager en dat van verweerder wordt evenveel geloof gehecht. Voor nadere bewijsvoering ziet het hof geen aanleiding. Verweerder had wel een strategie en heeft ook overeenkomstig de wens van klager voor vrijspraak gepleit. Dat klager achteraf niet tevreden was over deze strategie en hij deze achteraf niet bruikbaar vond omdat volgens hem de zitting desastreus was verlopen, leidt er niet toe dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Niet gebleken is dat verweerder de zaak evident onjuist heeft aangepakt en de belangen van klager heeft verwaarloosd.

Beslissing van 12 februari 2024

in de zaak 220333

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen: 

klager

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 21 november 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-204/DB/OB). In deze beslissing zijn van de klacht van klager klachtonderdelen b), c), d) e) en f) ongegrond en klachtonderdeel a) gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten van klager en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:159 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 


2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 21 december 2022 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:


-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van klager.


  
2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 december 2023. Daar zijn klager en verweerder  verschenen. Klager en verweerder hebben beide hun standpunten toegelicht, verweerder mede aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

3.1    Het hof gaat uit van de volgende feiten.

3.2      Klager is op 13 maart 2019 door de politie aangehouden op verdenking van aanranding van zijn ex-partner. Klager is op dezelfde dag door de politie verhoord, tijdens welk verhoor verweerder klager heeft bijgestaan. Het Openbaar Ministerie heeft klager bij brief van 28 oktober 2019 bericht dat hij een dagvaarding zou ontvangen om voor de meervoudige kamer van de rechtbank te verschijnen. Op 15 november 2019 heeft een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Besloten werd de broer van klager als getuige te laten horen. 

3.3     Op 14 januari 2020 heeft het verhoor van de broer van klager door de rechter-commissaris plaatsgevonden. 

3.4    Klager is gedagvaard voor de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 20 november 2020, wegens aanranding van zijn ex-partner gepleegd op of omstreeks 2 januari 2019. Aan klager is in de dagvaarding tevens bericht dat door zijn ex-partner een vordering tot schadevergoeding van € 13.463,15 was ingediend. 

3.5    Ongeveer een week voor de zitting heeft er een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden. In aansluiting daarop heeft verweerder klager op 17 november 2020 een e-mail gestuurd met, zoals afgesproken, nog een aantal vragen zoals klager die van de rechters tijdens de zitting zou kunnen verwachten. 

3.6    Op 20 november 2020 heeft de zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft toen gepleit voor vrijspraak van klager. 

3.7     Klager is door de rechtbank bij vonnis van 4 december 2020 veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren en één maand voorwaardelijke gevangenisstraf. Aan klager is voorts de maatregel van schadevergoeding opgelegd tot een bedrag van € 1.343,15.

3.8      Verweerder heeft klager per e-mail geadviseerd af te zien van het instellen van hoger beroep. Hij heeft klager bericht dat hij, indien klager zou besluiten hoger beroep in te stellen, klager niet in hoger beroep zou bijstaan. Verweerder berichtte klager daartoe in alle opzichten onvoldoende basis of juridische gronden te zien. Verweerder heeft klager gewezen op de voor het instellen van hoger beroep geldende termijn van veertien dagen. Verweerder heeft klager bericht dat hij zelf hoger beroep kon instellen dan wel een andere advocaat kon verzoeken dit voor hem te doen.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Voor zover in hoger beroep nog van belang, verwijt klager verweerder concreet het volgende: 

Verweerder heeft de belangen van klager in een strafzaak onvoldoende zorgvuldig behartigd doordat hij: 


a)    niet de mogelijke strategieën met klager heeft besproken, in feite geen duidelijke strategie heeft gekozen en zelfs problemen heeft veroorzaakt door klager te adviseren om de familie van de ex-partner te vragen om de aangifte te verlichten. 

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid klacht

5.1    Verweerder heeft in zijn beroepschrift – onder verwijzing naar artikel 6:89 BW – aangevoerd dat klager niet tijdig heeft geklaagd en dat hij onvoldoende belang heeft bij zijn klacht. Dat betoog slaagt niet. Op grond van het bepaalde in artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Klager heeft zijn klacht ruim binnen deze termijn ingediend. Een klager dient daarnaast een voldoende eigen en rechtstreeks belang bij de klacht te hebben. Klager is ontevreden over de dienstverlening van zijn eigen advocaat. Hiermee heeft hij een voldoende eigen en rechtstreeks belang bij het indienen van de klacht. De klacht is dan ook ontvankelijk.


 
Omvang hoger beroep

5.2    Nu het beroep van verweerder is beperkt tot de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) beperkt het hof zich bij de beoordeling daartoe.

Overwegingen raad

5.3    Verweerder heeft klager vanaf het politieverhoor bijgestaan. Klager heeft tijdens het politieverhoor ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van zijn ex-partner, waarvan hij werd verdacht. Door de politie zijn tijdens het verhoor WhatsAppberichten van klager aan zijn ex-partner voorgehouden, waarin hij zich verontschuldigde voor zijn gedragingen. Klager heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij deze WhatsAppberichten heeft verstuurd omdat hij chantabel was omdat zijn huidige partner niet op de hoogte was van de afspraak met zijn ex-partner.

5.4     De raad heeft – kort samengevat – ten aanzien van onderdeel a) overwogen dat een advocaat in strafzaken het standpunt van een cliënt in beginsel als uitgangspunt voor de verdediging neemt, maar dat dit niet wegneemt dat in het geval de cliënt een ontkennende verdachte is, van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht dat – indien er sprake is van bewijsmateriaal in het dossier in het nadeel van de cliënt – hij de cliënt voorafgaand aan de zitting gelet op diens proceshouding, voorhoudt wat zijn kansen en risico’s zijn. In het dossier van klager bevonden zich meerdere WhatsAppberichten, die in het nadeel van klager waren. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om klager, gelet op de inhoud van die WhatsAppberichten, te wijzen op de kansen bij en risico’s van een ontkenning van de aan klager tenlastegelegde strafbare feiten. Dat verweerder dit heeft gedaan is onvoldoende gebleken, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De raad heeft klachtonderdeel a) gegrond verklaard.


 
5.5    De raad heeft de maatregel waarschuwing passend en geboden geacht.

Beroepsgronden

5.6     Verweerder heeft op de zitting bij het hof aangevoerd dat er wel een strategie is gekozen, namelijk het ontkennen van het tenlastegelegde feit. Met deze ontkenning als uitgangspunt is gekozen om zo veel mogelijk twijfel te zaaien over de bewijskracht van de in de procedure gebrachte bewijzen. Klager heeft zelf de keuze gemaakt om eerst bij de politie, daarna op kantoor bij verweerder en op de zitting, dezelfde lezing te geven over de inhoud van de Whatsapp gesprekken, namelijk dat hij weliswaar heeft erkend/bekend dat hij zijn ex-partner aangerand zou hebben en daarvoor zijn excuses maakt, maar dat de reden daarvan niet is dat dit ook daadwerkelijk gebeurd is. Hij zou anders – als hij niet zou bekennen en geen excuses zou aanbieden – door zijn ex-partner gechanteerd  worden (omdat hij met haar instemming seksuele omgang met haar had terwijl zijn nieuwe partner op vakantie was). Klager heeft steeds volgehouden dat bekennen geen optie was, aldus verweerder.

5.7    Volgens verweerder zijn met klager tijdens een “oefensessie”, een week voor zitting, bij hem op kantoor alle stukken (waaronder de Whatsapp gesprekken) en het belastend karakter daarvan, uit en te na doorgenomen. Daarbij is ook door verweerder aangegeven dat en waarom deze stukken voor hem belastend zijn. Volgens verweerder heeft hij ook met klager besproken dat de door klager gegeven uitleg over de Whatsapp berichten voor de rechtbank moeilijk te geloven zou zijn en dat het risico groot was dat de rechtbank klagers lezing niet zou aannemen. 
Voor klager was het van groot belang dat hij niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou krijgen. Met klager is daarom besproken hoe dit risico op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zo klein mogelijk kon worden gemaakt (onder meer door te coachen hoe klager zich op de zitting moest gedragen en door het oefenen van te verwachten vragen). 
Volgens verweerder heeft zijn strategie voor klager geleid tot een goed resultaat. Klager is veroordeeld tot een lagere straf dan door het OM was geëist (werkstraf 150 uur en 1 maand voorwaardelijk). Uit de woordkeuze van de rechtbank dat: “klager de rechtbank er niet van heeft kunnen overtuigen dat….”, volgt dat de rechtbank de gevolgde strategie van ontkennen, zoals klager dit heeft gedaan, hem niet heeft aangerekend. Volgens verweerder was met de gekozen strategie niets mis en zou klager bij een andere gekozen strategie waarschijnlijk ook zijn veroordeeld. 

Verweer in beroep

5.8 Klager heeft tegen het beroep van verweerder aangevoerd dat hij, gelet op zijn geschiedenis met aangeefster vond dat hij alle reden had om te ontkennen, te meer omdat de feiten die hem ten laste zijn gelegd niet als zodanig zijn gepleegd. Hij mocht echter van zijn advocaat een bepaalde inzet en verantwoordelijkheid verwachten voor het behartigen van zijn belangen. Verweerder had het dossier moeten kennen, inclusief de valkuilen en de mogelijke bewijzen, en had die strategie moeten kiezen die voor hem de beste kansen gaf. Verweerder had er duidelijker op moeten wijzen dat de strategie van het beschuldigen van aangeefster en het oprakelen van het verleden een zeer slechte was die klager door het OM zwaar zou kunnen worden aangerekend. Reeds tijdens het politieverhoor heeft klager zich negatief over aangeefster uitgelaten en dit werd hem op de zitting bij de rechtbank door de officier van justitie zwaar aangerekend. Verweerder had in het belang van klager al tijdens het politieverhoor moeten ingrijpen. Volgens klager was een andere strategie veel kansrijker geweest. Door de gemaakte keuze had het kiezen van een andere strategie in hoger beroep geen zin meer. Klager had zijn verklaring dan fors moeten bijstellen. Bovendien is volgens klager door verweerder onvoldoende aandacht besteed aan de vraag of klager had kunnen weten dat bepaalde handelingen tegen de wil van het slachtoffer waren. Dit is tijdens de voorbereiding niet of nauwelijks aan de orde geweest. Ook heeft verweerder niet gewezen op de mogelijkheid van het manipuleren door aangeefster van de chats.

5.9  Klager heeft verder betwist dat met hem alle stukken (inclusief de Whatsappberichten en de chats) en het belastend karakter daarvan zijn besproken. Volgens klager is het dossier op kantoor bij verweerder nauwelijks besproken en zijn de whatsappgesprekken helemaal niet, en zeker niet letterlijk, besproken. Het ging bij de bespreking op het kantoor bij verweerder met name over de gang van zaken op de zitting. Wel heeft klager nog aan verweerder gevraagd of er nog gênante of belastende zaken in de chats stonden, maar daarop heeft verweerder geantwoord dat dit niet het geval was. 
Klager heeft dan ook geen aanleiding gezien om het dossier vóór de zitting nog mee naar huis te nemen. Gelet op de gevoeligheid van de inhoud van het dossier en het feit dat zijn relatie op het spel stond, leek dit hem beter. Als hij had geweten dat er belastende informatie in de Whatsappberichten en in de chats stond, had hij het dossier wel mee naar huis genomen om de zitting voor te bereiden. Klager had zelf geen back-up van de chats en kon zich na anderhalf jaar niet meer herinneren wat er in stond. De citaten uit de chats die hem tijdens de zitting werden voorgehouden, kwamen voor hem dan ook als donderslag bij heldere hemel. 

Maatstaf

5.10 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof 

5.11  Vast staat dat er op of omstreeks 13 november 2020, een week voor de zitting bij de rechtbank, een bespreking heeft plaatsgevonden tussen klager en verweerder die langer dan anderhalf uur heeft geduurd. Volgens verweerder is het dossier toen doorgenomen en ook de belastende Whatsappberichten en chats. Volgens klager zijn de belastende berichten niet besproken en is er door verweerder met name gesproken over de procedure tijdens de zitting. Wel heeft klager  verklaard dat hij nog heeft gevraagd of er belastende informatie (in de Whatsappberichten en chats) in het dossier stond, waarop verweerder volgens hem ontkennend zou hebben geantwoord.


 
5.12   Gelet op de tegengestelde verklaringen over wat er op 13 november 2020 is besproken, kan het hof niet vaststellen wat er tijdens deze bespreking precies is besproken en of de belastende Whatsappberichten op dat moment zijn doorgenomen en/of vragen naar aanleiding van deze berichten zijn geoefend. Voor de beoordeling of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moeten eerst de daaraan ten grondslag gelegde feiten  worden vastgesteld. Deze feiten kan het hof, nu aan het woord van klager en dat van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, niet vaststellen. Voor nadere bewijsvoering ziet het hof hier geen aanleiding. Het hof  kan dan ook niet vaststellen  of verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 

5.13   Het hof is verder gebleken dat verweerder wel een strategie had en dat verweerder ook overeenkomstig de wens van klager voor vrijspraak heeft gepleit. Dat klager achteraf niet tevreden was over deze strategie en hij deze achteraf niet bruikbaar vond omdat volgens hem de zitting desastreus was verlopen, leidt er niet toe dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is het hof niet gebleken dat verweerder de zaak evident onjuist heeft aangepakt en daarmee de belangen van klager heeft verwaarloosd. 

Conclusie

5.14   Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het hof zal de gegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel a) vernietigen en klachtonderdeel a) alsnog ongegrond verklaren. Uit het voorgaande volgt eveneens dat verweerder ten onrechte door de raad in de kosten is veroordeeld. Ook op dat punt zal het hof de beslissing van de raad vernietigen. Hetgeen verder nog namens verweerder is aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking. 


6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 21 november 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-204/DB/OB, ten aanzien van klachtonderdeel a) en van de veroordeling tot betaling van het griffierecht en de proceskosten;

en doet opnieuw recht:

6.2    verklaart klachtonderdeel a) alsnog ongegrond;


Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk, R. Verkijk, J.E. Soeharno en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
 
    

griffier                                                                                                                                    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 12 februari 2024.