ECLI:NL:TAHVD:2024:50 Hof van Discipline 's Gravenhage 230081 230082 230083 230084

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:50
Datum uitspraak: 09-02-2024
Datum publicatie: 21-02-2024
Zaaknummer(s):
  • 230081
  • 230082
  • 230083
  • 230084
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie:  Klacht door bestuurder en aandeelhouder van besloten vennootschap over advocaten die de andere twee aandeelhouders van de vennootschap hebben bijgestaan in een aandelengeschil. De raad heeft de bestuurder en aandeelhouder niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belang zouden hebben bij het indienen van de klacht en ook niet door het vermeende tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in hun belangen zouden zijn getroffen. Het hof oordeelt dat verzoekers in meerdere onderdelen van de klacht ontvankelijk zijn. Volgt vernietiging van de beslissing van de raad. De zaak wordt vervolgens aangehouden teneinde een inhoudelijke behandeling over de klachtonderdelen te bepalen.

Beslissing van 9 februari  2024

in de zaken 230081, 230082, 230083 en 230084

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster 1

en

klaagster 2

tezamen ook: klaagsters

tegen:

verweerder 1 (zaak 230081)

verweerster 2 (zaak 230082)

verweerder 3 (zaak 230083)

verweerster 4 (zaak 230084)

tezamen ook: verweerders

gemachtigde: (…)


1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 27 februari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummers: 22-164/AL/GLD, 22-165/AL/GLD, 22-166/AL/GLD en 22-167/AL/GLD). In die beslissing zijn klaagsters niet-ontvankelijk in hun klachten verklaard. 

1.2    De beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:36 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klaagsters tegen de beslissing is op 29 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:


-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van verweerders;
-    het e-mailbericht van 28 augustus 2023 met nagekomen stukken van klaagsters;
-    de brief van klaagsters van 25 september 2023.


  
2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 januari 2024. Daar zijn de heer N namens klaagster 1 (via een teamsverbinding), en verweerders (verweerster 2 ook via een teamsverbinding) bijgestaan door hun gemachtigde, verschenen. Namens klaagster 2 is niemand verschenen. Klaagster 1 heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 


3    FEITEN

3.1    Het hof neemt de feiten van de raad voor zover in hoger beroep nog van belang over en stelt in aanvulling hierop de volgende feiten vast.

3.2 Klaagsters zijn vennootschappen naar Zwitsers recht. De heer N is bestuurder van klaagster 1, mevrouw K is bestuurder van klaagster 2.


3.3 Klaagster 1 was bestuurder van S. B.V. RUP B.V., UMC SRH B.V. (beide 100% deelnemingen van SKU c.s.), en klaagster 2 waren aandeelhouders van S. B.V.


3.4 Verweerders hebben als advocaat van SKU c.s. opgetreden. In de loop van de tijd zijn er verschillende geschillen tussen klaagsters en SKU c.s. over S. B.V. ontstaan.


3.5 In de periode 2017 tot 2019 is er veelvuldig door verweerders met (vertegenwoordigers van) S. B.V. gecorrespondeerd.


3.6 Namens RUP B.V. en UMC SRH B.V. zijn in 2017 en 2018 door verweerder 1 en verweerster 2 twee kort gedingen en een bodemprocedure tegen S. B.V. gestart.


3.7 In mei 2018 is een algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: ava) van S. B.V. uitgeschreven. Bij deze vergadering waren verweerster 2 en 4 namens RUP B.V. en UMC SRH B.V. aanwezig. Ook was ten behoeve van de verslaglegging van deze vergadering een notaris aanwezig, die werkzaam was bij hetzelfde kantoor als verweerders.


3.8 Voorafgaand aan de ava hebben verweerder 1 en verweerster 2 aan S. B.V. de mogelijkheid geboden om zelf een notaris aan te wijzen die tijdens de aandeelhoudersvergadering zou kunnen notuleren. In een e-mail van 22 mei 2018 hebben zij onder meer het volgende geschreven:


Voorts wenst [RUP B.V.] te bepalen, op voet van artikel 25.2 van de statuten, dat van het verhandelde in de komende AVA een notarieel proces-verbaal wordt opgemaakt waartoe een (kandidaat-)notaris bij de AVA aanwezig dient te zijn. Het zou mogelijk zijn om in dit verband gebruik te maken van de diensten van een (kandidaat-)notaris van ons kantoor maar die keuze laten wij aan u.


3.9 Daarop heeft de advocaat van S. B.V. bij e-mail van 29 mei 2018 als volgt gereageerd:


[S. B.V.] heeft zich zeer veel moeite getroost om een (kandidaat) notaris te vinden om die taak op zich te nemen, maar dat is helaas niet gelukt. Op verzoek van [S. B.V.] zal ik de AV bijwonen en notuleren. Het staat [RUP B.V.] uiteraard vrij om een (kandidaat) notaris mee te nemen. [S. B.V.] acht het alleen, gegeven de omstandigheden, niet redelijk als de kosten van de inschakeling van een (kandidaat) notaris voor haar rekening komen.


3.10 Van de ava heeft een notaris van het kantoor van verweerders een notarieel proces-verbaal opgemaakt. Tegen die notaris is bij de Kamer voor het Notariaat een klacht ingediend, omdat dat proces-verbaal volgens klaagsters op een groot aantal punten onjuistheden zou bevatten. De klacht is in eerste aanleg ongegrond verklaard. Deze beslissing is door de notariskamer van het gerechtshof Amsterdam bevestigd.


3.11 Het notariële proces-verbaal is door verweersters 2 en 4 ingebracht in verschillende procedures waarbij S. B.V. was betrokken.


3.12 In 2018 heeft tussen S. B.V. en SKU c.s. naar aanleiding van de aanhoudende geschillen mediation plaatsgevonden. SKU c.s. is hierin bijgestaan door verweerster 4. Op 22 oktober 2018 heeft verweerster 4 namens SKU c.s. de mediationovereenkomst tussen S. B.V. en SKU c.s. getekend. Klaagster 2 was ook betrokken bij de onderhandelingen. 


3.13  In januari 2019 heeft de mediator het einde van de mediation aangekondigd, waarbij de mediator heeft aangegeven dat het geschil zich weer bevindt in de stand van voor aanvang van de mediation.


3.14 In mei en juni 2019 hebben verweersters 2 en 4 namens SKU c.s. het faillissement van S. B.V. aangevraagd. Dit verzoek is door de rechtbank Oost-Brabant en in hoger beroep door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch afgewezen.


3.15 Per 1 september 2018 is de juridische dienstverlening aan SKU c.s. door verweerder 3 geëindigd, per 1 januari 2019 door verweerder 1 en per 1 oktober 2019 door verweersters 2 en 4.


3.16 Op 2 juni 2020 is S. B.V. alsnog failliet verklaard.

3.17 Op 19 februari 2021 heeft de gemachtigde van klaagsters namens klaagsters een klacht tegen verweerders ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten Gelderland.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

ten aanzien van alle verweerders


a) zonder toestemming van de advocaat van S. B.V., bij herhaling S. B.V. en haar (middellijk) bestuurder rechtstreeks te benaderen;


b) bij herhaling tegen S. B.V. op te treden terwijl S. B.V. door verweerders eigen kantoorgenoot (notaris) als cliënte werd aangemerkt, waardoor sprake was van belangenverstrengeling. Dit had ertoe moeten leiden dat verweerders zich terugtrokken, wat verweerders hebben nagelaten;


c) feitelijke informatie te verstrekken en aan de civiele rechter te presenteren (tijdens de kort gedingen en de bodemprocedure in 2017 en 2018) waarvan zij wisten, althans behoorden te weten, dat deze informatie onjuist was;


d) willens en wetens de rechter verstoken te laten van informatie waarvan zij wisten of behoorden te weten dat deze van wezenlijk belang was voor de oordeelsvorming van de rechter;

ten aanzien van verweersters 2 en 4


e) zich onvoldoende in te spannen om een minnelijke oplossing te bewerkstelligen en tijdens de mediation niet als een betamelijk advocaat te handelen.

ten aanzien van alle verweerders


f) in de onderhavige tuchtprocedure vertrouwelijke informatie te gebruiken en vertrouwelijke en op een onrechtmatige wijze verkregen informatie van de notaris in te brengen. Verweerders hebben zich daardoor niet gehouden aan de plicht tot betamelijke beroepsuitoefening in het algemeen en als zodanig het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Verweerders hebben gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit en aldus de algemene betamelijkheidsnorm neergelegd in artikel 10a Advocatenwet geschonden.


5    BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1    De raad heeft klaagsters niet-ontvankelijk in hun klachten verklaard. In de procedures waarin het gestelde tuchtrechtelijk verwijtbare handelen is gepleegd waren klaagsters geen procespartijen. Al de vermeende normschendingen door verweerders hebben betrekking op normen die de belangen van S. B.V. beogen te beschermen, maar S. B.V. heeft geen klacht hiertegen ingediend. Klaagsters hebben in hun hoedanigheid van bestuurder (klaagster 1) en aandeelhouder (klaagster 2) van S. B.V. hoogstens een afgeleid belang, maar dat is onvoldoende om hen ontvankelijk te verklaren. Bovendien is niet gebleken dat klaagsters door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen.

Beroepsgronden

5.2    Klaagsters voeren allereerst aan dat er meerdere preliminaire verzoeken zijn gedaan bij de raad, maar dat deze verzoeken zonder (deugdelijke) behandeling, althans motivering, zijn afgewezen en dat deze motivering ook in het proces-verbaal ontbreekt. Mede daardoor resteerde er geen redelijke termijn om het appel voor te bereiden en zijn de (proces)rechten van klaagsters geschonden. Dit maakt dat de beslissing van de raad niet verenigbaar is met de goede procesorde. 
De beslissing van de raad is ook in strijd met de wet en de goede procesorde, nu er geen eerlijk en onpartijdig onderzoek door de deken heeft plaatsgevonden. De deken was jarenlang bij het kantoor van verweerders werkzaam, heeft nauw samengewerkt met verweerders, verweerder 1 was de voorganger van de deken en de deken is werkzaam voor en financieel afhankelijk van de cliënt van verweerders. Bovendien is de zaak van een dusdanige omvang en complexiteit dat een onafhankelijk onderzoek door de deken juist noodzakelijk is. De raad heeft de feiten deels onjuist vastgesteld bij gebrek aan een nader en zorgvuldig uitgevoerd dekenaal onderzoek. Ook vanwege het grote maatschappelijke belang – S. B.V. beschikte over een unieke technologie om vaccins tegen diverse vormen van kanker te maken – had de zaak via een dekenbezwaar moeten worden gevoerd.
Klaagsters verzoeken dan ook om de zaak te verwijzen naar een onafhankelijke deken voor onderzoek (nu dat onderzoek in het geheel niet heeft plaatsgevonden), subsidiair om de zaak te verwijzen naar een andere raad en meer subsidiair de zaak nader te onderzoeken en te behandelen. 
Verder stellen klaagsters zich op het standpunt dat het oordeel van de raad dat klaagsters niet-ontvankelijk zijn onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd is, omdat de raad de feiten onjuist en onvolledig heeft vastgesteld en heeft nagelaten een belangenafweging te maken en het verlies van aandelen, van baan en daarmee inkomsten en de laster over klaagsters mee te wegen bij het nemen van de beslissing.
Daarnaast is S. B.V. inmiddels mede door toedoen van verweerders gefailleerd en daardoor niet meer in staat een procedure tegen verweerders te starten. Dit is door de raad niet meegewogen.
Verweerder 1 en verweerster 2 hebben namens RUP B.V. en UMC SRH B.V. als minderheidsaandeelhouders van S. B.V. opgetreden in een aandeelhoudersgeschil met de meerderheidsaandeelhouder klaagster 2, waarbij is geprocedeerd over emissiebesluiten die door de aandeelhoudersvergadering van S. B.V. en meer in het bijzonder door klaagster 2 zijn genomen. Dit maakt dat klaagsters als aandeelhouder en bestuurder van S. B.V. een rechtstreeks belang hebben bij het indienen van een klacht tegen verweerders. Ook waren klaagsters betrokken bij de eind 2018 gevoerde mediation.
Klaagsters hebben bij de raad in repliek hun klacht uitgebreid, maar daarover heeft de raad zich in het geheel niet uitgesproken.
Volgens klaagsters heeft de uitspraak van de raad tot gevolg dat de toegang tot de rechter wordt aangetast, althans beperkt, zodat in strijd met artikel 6 EVRM wordt gehandeld. Klaagsters bieden tot slot het bewijs aan van hun stellingen, waaronder het horen van getuigen.

Verweer in beroep

5.3    Verweerders verzoeken het hof de beslissing van de raad te bekrachtigen. 
De preliminaire verzoeken die klaagsters hebben gedaan, zijn door de raad tijdens de mondelinge behandeling besproken en vervolgens deels toe- en afgewezen. Volgens verweerders heeft de raad voldoende oog gehad voor het belang van hoor- en wederhoor, een doelmatige en voortvarende rechtspleging, gelijke kansen voor procespartijen, waarheidsvinding, rechtszekerheid etc.
De raad heeft – in lijn met de geldende jurisprudentie – voldoende zorgvuldig onderzocht of de klachtonderdelen van klaagsters zien op de beweerdelijke normschendingen door verweerders die betrekking hebben op normen die de belangen van S. B.V. beogen te beschermen of dat die ook op de belangen van klaagsters zagen. De gemaakte verwijten zien op normen die de belangen van S. B.V. beogen te beschermen: het beweerdelijk rechtstreeks benaderen van S. B.V., de verweten belangenverstrengeling, het beweerdelijk verstrekken van onjuiste informatie aan de rechter en het beweerdelijk achterhouden van informatie, het beweerdelijk onvoldoende inspannen om tot een minnelijke oplossing te komen en het beweerdelijk onbetamelijk gedragen tijdens de mediation en ten slotte het beweerdelijk onrechtmatig gebruiken van informatie van de notaris.  
Dat klaagsters in hun belangen zouden zijn getroffen, is bovendien niet, althans onvoldoende onderbouwd. Klaagsters wijzen ter onderbouwing van hun (rechtstreekse) belang slechts op de gevolgen van de achterliggende geschillen tussen de cliënt(en) van verweerders enerzijds en S. B.V. anderzijds. De onvrede zit bij klaagsters in de uitkomst van de achterliggende conflicten. Dat klaagsters gevolgen ondervinden van de (uitkomst van de) geschillen betekent niet dat er ook een verband is tussen de vermeende normschendingen door verweerders en de belangen van klaagsters die door die normen zouden moeten worden beschermd. 

Maatstaf

5.4     De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, maar slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is getroffen of kan worden.

Overwegingen hof 

5.5    Kernvraag die voorligt is of klaagsters een voldoende eigen en rechtstreeks belang hebben bij de onderscheiden klachten. Hierna zal per klacht worden beoordeeld of dat het geval is. Vooropgesteld daarbij wordt dat materieel sprake is geweest van een aandeelhoudersgeschil tussen klaagsters enerzijds en de partijen voor wie beklaagden optraden anderzijds. Klaagster 2 was meerderheidsaandeelhouder van S. B.V. en verweerders stonden de overige aandeelhouders van S. B.V. (SKU c.s.) bij. Klaagster 1 was bestuurder van S. B.V. 

Ad a) rechtstreeks benaderen van S. B.V en haar bestuurder


5.6    Klaagsters klagen erover dat zonder toestemming van de advocaat van S. B.V., S. B.V. en haar (middellijk) bestuurder bij herhaling rechtstreeks zijn benaderd. Vastgesteld kan worden dat klaagster 1 hierbij een voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft, nu de klacht ziet op het benaderen van klaagster 1/de heer N als (middellijk) bestuurder van S. B.V. Niet valt in te zien op welke wijze klaagster 2 als aandeelhouder een eigen belang heeft bij deze klacht. Ten aanzien van deze klacht zal het hof klaagster 1 dan ook ontvankelijk verklaren en klaagster 2 niet-ontvankelijk.

Ad b) nalaten terugtrekken van verweerders


5.7    Deze klacht ziet op het bij herhaling tegen S. B.V. optreden terwijl S. B.V. door verweerders eigen kantoorgenoot (de notaris) als cliënte werd aangemerkt, waardoor sprake was van belangenverstrengeling. Dit had ertoe moeten leiden dat verweerders zich terugtrokken, wat verweerders hebben nagelaten, aldus klaagsters.

5.8  Deze klacht richt zich in de kern tegen het optreden van de notaris bij de ava van 30 mei 2018. Dit optreden hield in dat de notaris een proces-verbaal akte heeft opgemaakt van hetgeen is besproken tijdens die ava. Hiervoor heeft de notaris, die was verbonden aan hetzelfde kantoor als verweerders, S. B.V. een factuur gestuurd. 
Klaagster 1 en de heer N (en S. B.V.) hebben hierover al een klacht ingediend bij de Kamer voor het Notariaat. In die procedure is (onder meer) geklaagd over de omstandigheid dat de notaris zonder instemming de ava heeft bijgewoond, daarvan een proces-verbaal heeft opgemaakt en dat sprake was van belangenverstrengeling (de notaris had zich vanwege een onoverbrugbaar belangenconflict (alsnog) behoren terug te trekken). In deze klacht zijn klaagster 1, de heer N en S. B.V. ontvankelijk geacht, maar zijn de klachten in twee instanties ongegrond verklaard. 
Het hof is van oordeel dat klaagsters geen eigen en rechtstreeks belang hebben bij de klacht zoals die (verder) is geformuleerd (het blijven optreden van verweerders tegen S. B.V.). Deze aan verweerders verweten algemene gedraging is namelijk niet jegens klaagsters zelf gericht, maar hooguit jegens S. B.V. In zoverre zijn klaagsters dan ook niet-ontvankelijk in deze algemeen geformuleerde klacht. Voor zover klaagsters van mening zijn dat zij rechtstreeks in hun eigen belang zijn getroffen door het optreden van verweerders komt dat terug in de andere klachtonderdelen. Niet kan worden gesteld dat klaagsters in hun belang zijn getroffen door het enkele optreden van verweerders tegen S. B.V. Daar is meer voor nodig. Klaagsters zullen ten aanzien van dit onderdeel dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ad c) en d) informeren van de rechter


5.9    Deze klachten zullen gezamenlijk worden behandeld en houden kort gezegd in dat verweerders welbewust onjuiste informatie hebben verstrekt aan de civiele rechter dan wel deze verstoken hebben gelaten van voor de te nemen beslissing relevante informatie.
Voor zover de klachten zien op de kort gedingen die op 2 oktober 2017 respectievelijk 22 januari 2018 aanhangig zijn gemaakt, geldt dat klaagsters niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze klachten zien op feiten die zich meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht (19 februari 2021) hebben voorgedaan.

5.10  Verder wordt geklaagd dat medio 2017 op verzoek van een dochtervennootschap van S. B.V. ten onrechte beslag is gelegd op een hoeveelheid projectmaterialen in het laboratorium van SKU c.s. Ook ten aanzien van dit punt geldt dat deze klacht ziet op feiten die zich meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht hebben voorgedaan. Klaagsters worden op dit punt dus ook niet-ontvankelijk verklaard.

5.11   Op 28 februari 2018 hebben verweerders 1 en 2 namens SKU c.s. een bodemprocedure tegen S. B.V. aanhangig gemaakt. In die procedure worden volgens klaagsters diverse stellingen ingenomen over hen. Dit maakt dat klaagsters een voldoende eigen en rechtstreeks belang hebben bij de door hen ingediende klacht hieromtrent (vgl. HvD 3 september 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:166) en ontvankelijk zullen verklaard (voor zover deze klacht ziet op verweerders 1 en 2). Dat geldt ook voor zover deze klachtonderdelen zien op het gebruiken van het door de notaris opgestelde proces-verbaal van de ava in meerdere procedures (voor zover deze minder dan drie jaar voor het indienen van de klacht aanhangig zijn gemaakt). Klaagsters hebben hierbij een belang, nu zij uitdrukkelijk in het proces-verbaal zijn vermeld en bij die vergadering betrokken waren.

5.12   Voorts worden volgens klaagsters in de brief van 18 maart 2019 onjuistheden vermeld over S. B.V. en haar dochtervennootschap. Voor zover de beweerdelijke onjuistheden zien op de dochtervennootschap van S. B.V. hebben klaagsters geen belang bij deze klacht. Voor het overige hebben klaagsters wel een voldoende eigen en rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel, nu in voornoemde brief stellingen worden ingenomen die ook betrekking hebben op het handelen/functioneren van klaagsters als bestuurder respectievelijk aandeelhouder. Klaagsters worden in zoverre dan ook ontvankelijk verklaard (voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op verweersters 2 en 4).


 
5.13 Tot slot wordt in dit onderdeel geklaagd dat verweersters 2 en 4 onjuistheden hebben aangevoerd bij de aanvraag van het faillissement van S. B.V., zowel in eerste aanleg als in appel. Het hof is van oordeel dat klaagsters als (indirect) bestuurder en aandeelhouder van de vennootschap waar het faillissement van werd aangevraagd voldoende belang hebben bij de klacht over de aanvraag van dat faillissement (vgl. HvD 10 januari 2014, ECLI:NL:TVHVD:2014:21). Klaagsters zullen op dit punt dan ook ontvankelijk worden verklaard voor zover het de klachten tegen verweersters 2 en 4 betreft.

Ad e) minnelijke oplossing


5.14      Deze klacht richt zich tot verweersters 2 en 4 en houdt in dat zij zich onvoldoende zouden hebben ingespannen om een minnelijke oplossing te bewerkstelligen en tijdens de mediation niet als een betamelijk advocaat zouden hebben gehandeld. Deze klacht ziet op de (afwikkeling van de) mediationprocedure die is gevoerd tussen SKU c.s. en S. B.V. Uit de termsheet afwikkeling blijkt dat klaagsters direct bij de mediationprocedure waren betrokken. Dit in samenhang met het feit dat materieel sprake was van een aandeelhoudersgeschil maakt dat zij een voldoende eigen en rechtstreeks belang hebben bij dit klachtonderdeel en ontvankelijk zullen worden verklaard.

Ad f) gebruik vertrouwelijke informatie in de tuchtprocedure


5.15      Aan het laatste klachtonderdeel (f) heeft de raad geen afzonderlijke overweging gewijd, terwijl dit onderdeel -  in tegenstelling tot de andere onderdelen - niet ziet op eerdere geschillen waarbij partijen betrokken waren. Het onderdeel heeft betrekking op het handelen van verweerders in de onderhavige tuchtprocedure. Dit maakt dat klaagsters als direct belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en daarmee ontvankelijk zijn in dit klachtonderdeel.

Slotsom


5.16     Het voorgaande leidt tot de conclusie dat klaagster 1 ontvankelijk zal worden verklaard in de klachtonderdelen a), c) (gedeeltelijk), d) (gedeeltelijk), e) en f) en klaagster 2 in de klachtonderdelen c) (gedeeltelijk) en d) (gedeeltelijk) e) en f). De beslissing van de raad kan dan ook niet in stand blijven. Voor de duidelijkheid zal de beslissing van de raad in zijn geheel worden vernietigd en zal opnieuw recht worden gedaan. Het hof zal daarbij een nadere datum bepalen waarop voornoemde klachtonderdelen inhoudelijk zullen worden behandeld. Het hof zal bij die inhoudelijke behandeling ook beoordelen of de zaak dient te worden verwezen naar een onafhankelijke deken voor nader onderzoek, dan wel naar een andere raad van discipline, zoals klaagsters betogen. Daarnaast zal het hof dan beoordelen of de raad afdoende heeft beslist op de preliminaire verzoeken van klaagsters. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.


6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van de raad Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummers: 22-164/AL/GLD, 22-165/AL/GLD, 22-166/AL/GLD en 22-167/AL/GLD),

en doet opnieuw recht:

6.2    verklaart klaagster 1 ontvankelijk in de klachtonderdelen a), c) (gedeeltelijk, zoals overwogen in 5.11-5.13), d) (gedeeltelijk zoals overwogen in 5.11-5.13), e) en f);


6.3    verklaart klaagster 2 ontvankelijk in de klachtonderdelen c) (gedeeltelijk, zoals overwogen in 5.11-5.13), d) (gedeeltelijk, zoals overwogen in 5.11-5.13), e) en f);

6.4    verklaart klaagsters voor het overige niet ontvankelijk in hun klachten;

6.5 bepaalt een nadere datum waarop voornoemde klachtonderdelen inhoudelijk zullen worden behandeld;

6.6 houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.A. Huijgen en K. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2024.


griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 9 februari 2024.