ECLI:NL:TAHVD:2024:5 Hof van Discipline 's Gravenhage 220153

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:5
Datum uitspraak: 08-01-2024
Datum publicatie: 15-01-2024
Zaaknummer(s): 220153
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Belanghebbende begrip. 1) Klager geen belanghebbende bij urenverantwoording die verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft gestuurd. De door klager te betalen hogere eigen bijdrage houdt geen verband met de urenspecificatie. Klager niet-ontvankelijk. 2) Verweerder heeft in zijn correspondentie met klager enkele malen onjuiste kenmerken en/of verwijzingen opgenomen waardoor verwarring bij klager heeft kunnen ontstaan over de vraag op welke dossier de betreffende correspondentie betrekking had. Verweerder heeft dat erkend en toegelicht hoe dat heeft kunnen gebeuren. Deze erkenning rechtvaardigt tuchtrechtelijk gezien echter niet de conclusie dat verweerder de opdrachtbevestiging en/of de factuur ter zake het voorschot achteraf heeft opgemaakt zoals klager heeft gesuggereerd. Het gestelde antedateren valt ook niet te rijmen met het gegeven dat klager conform de voorschotnota heeft betaald. Tegenover de door verweerder overgelegde opdrachtbevestiging, factuur en het betalingsbewijs, is de enkele stelling van klager dat hij geen opdrachtbevestiging en voorschotfactuur heeft ontvangen, onvoldoende om daarvan uit te gaan. Klacht ongegrond.  3) Verweerder heeft ondanks het verzoek van klager de toevoeging niet laten intrekken. Intrekking heeft pas plaatsgevonden nadat klager een klacht bij de deken heeft ingediend. Klager belanghebbende om een klacht in te dienen als een toevoeging ten onrechte niet wordt ingetrokken door zijn advocaat. Het niet intrekken kan immers gevolgen hebben voor een eventueel verschuldigde eigen bijdrage. Uitgangspunt is dat een advocaat  in beginsel gehouden is een toevoeging in te trekken als de cliënt daarom vraagt. Dat kan anders zijn, dan wel onder voorwaarden gebeuren als de advocaat ter zake werkzaamheden heeft verricht. Dat daarvan sprake is, is door verweerder niet, dan wel onvoldoende onderbouwd gesteld. Klacht gegrond, geen maatregel. 

Beslissing van 8 januari 2024

in de zaak 220153

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

gemachtigde: mr. R.E. Jonen

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 2 mei 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-892/A/A). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a) en b) ongegrond verklaard en is klager in de klachtonderdelen c) en d) niet-ontvankelijk verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2022:77 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 23 mei 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van verweerder.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 november 2023. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben ieder hun standpunt toegelicht. De griffier heeft daarvan aantekening gemaakt.

3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2 Klager is van 18 november 2009 tot 22 juni 2016 gehuwd geweest. Uit dat huwelijk is een zoon geboren. De zoon verbleef bij de ex-echtgenote van klager. In de periode van december 2017 tot oktober 2019 heeft verweerder klager bijgestaan in de hierna te noemen geschillen tussen klager en zijn ex-echtgenote. Verweerder heeft daarbij zeven keer een toevoeging met peiljaarverlegging voor klager aangevraagd.

3.3 Bij brief van 12 december 2017 heeft verweerder aan klager de opdracht van klager bevestigd om hem inzake een co-ouderschapsregeling juridisch bij te staan. In die brief heeft verweerder aan klager meegedeeld dat klager op basis van zijn inkomen niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp en dat hij met klager heeft afgesproken om hem voor een vast honorarium van € 617,00, inclusief btw, bij te staan, exclusief verschuldigde griffierechten en mogelijke deurwaarderskosten. Bij die brief was een factuur gevoegd, met een door klager te betalen bedrag van € 617,00.

3.4 Op 19 april 2018 heeft klager een bedrag van € 600,00 aan verweerder overgemaakt, met als omschrijving: ‘voorschot op co-ouderschap zaak’.

3.5 Op 9 juli 2018 heeft verweerder aan klager een tweetal opdrachtbevestigingen gestuurd. Eén inzake de wijziging van het hoofdverblijf van de zoon van klager en de ander inzake een kort geding vervangende toestemming voor een buitenlandse reis met zijn zoon.

3.6 Op 5 september 2018 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P041 omgangsregeling. Op 10 september 2018 is die toevoeging verleend onder vermelding van het kenmerk: 4NE9648.

3.7 Op 2 november 2018 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P030 alimentatie/levensonderhoud. Op 7 november 2018 is die toevoeging verleend onder vermelding van het kenmerk: 4NH2964.

3.8 Bij brief van 23 november 2018 heeft verweerder aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd met betrekking tot het bijstaan van klager inzake een wijziging van de door klager te betalen partner- en kinderalimentatie.

3.9 Op 14 december 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager een toevoeging verleend voor een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P100 Personen en familierecht/overige en met kenmerk: 4NI8065.

3.10 In december 2018 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: O030 geschil verbintenissenrecht. Op 28 december 2018 is die toevoeging verleend met als kenmerk: 4NJ2884.

3.11 Op 19 maart 2019 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P041 omgangsregeling. Op 20 maart 2019 is die toevoeging verleend met als kenmerk: 4NM7051.

3.12 Op 12 juni 2019 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een Lichte Advies toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P100 personen- en familierecht/overige. Op 25 juni 2019 is die toevoeging verleend met als kenmerk: 4NQ4214. Deze verving een toevoeging met het kenmerk 4NQ0251.

3.13 Bij e-mail van 25 juni 2019, om 11.12 uur, heeft klager aan verweerder gevraagd om de toevoeging voor een licht advies in te trekken.

3.14 In een e-mail van 25 juni 2019 heeft verweerder aan klager vervolgens het volgende meegedeeld:

‘Je bericht is in goede orde ontvangen. Ik zal de Toevoeging intrekken.’

3.15 In oktober 2019 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager gestaakt. In een e-mail van 21 oktober 2019 heeft klager verweerder verzocht zijn dossier aan hem te overhandigen.

3.16 Op 26 november 2020 heeft verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand een urenoverzicht gestuurd van de door hem voor klager in eind 2018 en begin 2019 in de alimentatiezaak met het toevoegingsnummer 4NH2964 verrichte werkzaamheden. Een kopie daarvan heeft verweerder aan klager gezonden.

3.17 Bij brief van 19 januari 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging met kenmerk 4NJ2884 ingetrokken.

3.18 Bij e-mail van 22 februari 2021 heeft klager verweerder, onder meer, verzocht om het bedrag van € 600,00 dat klager op 19 april 2018 heeft betaald, aan hem terug te betalen. Klager heeft daarbij als reden voor dit terugbetalingsverzoek gesteld dat verweerder geen werkzaamheden heeft verricht, dat verweerder geen opdrachtbevestiging heeft verstuurd en dat klager ook geen nota met betrekking tot dat bedrag heeft gekregen.

3.19 Bij e-mail van 26 februari 2021 heeft klager aan verweerder onder meer meegedeeld dat verweerder op 26 november 2020 een gemanipuleerde declaratie aan klager heeft gezonden en heeft klager opnieuw om terugbetaling van het bedrag van € 600,00 gevraagd.

3.20 Bij brief van 3 juni 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging met kenmerk 4NM7051 ingetrokken.

3.21 Bij brief van 4 juni 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging met kenmerk 4NQ4214 ingetrokken.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft hem voor de werkzaamheden ter zake het treffen van een co-ouderschapregeling geen opdrachtbevestiging gestuurd;

b) Verweerder heeft voor de werkzaamheden ter zake het co-ouderschap geen factuur aan klager gezonden. Verweerder heeft daarmee ten onrechte een bedrag van € 600,00 van klager ontvangen;

c) Verweerder heeft op 26 november 2020 een gemanipuleerde declaratie aan klager gestuurd (hof: bedoeld is de urenverantwoording die verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand stuurde);

d) Verweerder wenst ten onrechte de toevoegingen met de nummers 4NM7051 en 4NQ4214 niet in te trekken.

5 BEOORDELING

Omvang beroep

​​​​​​​​​​​​​​5.1 Gelet op het beroepschrift van klager ligt de klacht in volle omvang in hoger beroep ter beoordeling voor.

Overwegingen raad

​​​​​​​5.2 De raad heeft de klachtonderdelen a) en b) gelet op hun nauwe samenhang gezamenlijk beoordeeld. De raad heeft, samengevat, overwogen dat verweerder een aan klager gezonden opdrachtbevestiging, gedateerd 12 december 2017 heeft overgelegd en dat in die opdrachtbevestiging staat dat met klager is afgesproken dat verweerder zijn werkzaamheden ter zake het treffen van co-ouderschap voor een vast bedrag van € 617,00 zal verrichten. Verweerder heeft ook een aan klager gezonden factuur van dezelfde datum overgelegd, waarmee klager een bedrag van € 617,00 in rekening wordt gebracht. Klager heeft na een verblijf in het buitenland dit bedrag ook onder de vermelding ‘voorschot op co-ouderschap zaak’ op 9 april 2018 overgemaakt. Tegenover deze door verweerder gestelde feiten is de klacht van klager met  de enkele stelling van klager dat hij de opdrachtbevestiging en factuur niet heeft ontvangen onvoldoende. Daarom heeft de raad de klachtonderdelen a) en b) ongegrond verklaard.

5.3 Ter zake klachtonderdeel c) dat ziet op de urenspecificatie die verweerder aan de Raad voor de Rechtsbijstand heeft gezonden heeft de raad klager niet-ontvankelijk verklaard in dit klachtonderdeel. Dit omdat het klachtrecht alleen toekomst aan diegene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang  getroffen is of kan worden. Daarvan is geen sprake nu de urenspecificatie dient als uitgangspunt voor de toevoegingsvergoeding voor de werkzaamheden van verweerder en niet als basis voor een declaratie aan de rechtszoekende aan wie een toevoeging is verstrekt.

5.4 Klachtonderdeel d) heeft betrekking op de – beweerdelijke �� weigering van verweerder om de toevoegingen met de nummers 4NM7051 en 4NQ4214 die verweerder op enig moment voor klager heeft aangevraagd, in te trekken. Verweerder heeft in reactie daarop onder meer aangevoerd dat hij in zaken waar de toevoegingen met de nummers 4NM7051 en 4NQ4214 op zien, met klager geen overeenstemming heeft bereikt voor het uitvoeren van werkzaamheden of het behartigen van de belangen van klager. Daarnaast heeft verweerder er op gewezen dat deze toevoegingen op verzoek van klager op 3 en 4 juni 2021 door de Raad voor Rechtsbijstand zijn ingetrokken.

5.5 Nu klager niet heeft betwist dat het tussen hem en verweerder met betrekking tot voormelde toevoegingen niet tot een opdracht aan verweerder is gekomen en verweerder daarin ook geen werkzaamheden heeft verricht, deze toevoegingen inmiddels ook door de Raad voor Rechtsbijstand zijn ingetrokken en klager onvoldoende heeft toegelicht op welke wijze hij toch in verband met het (hebben) bestaan van deze toevoegingen door een handelen of nalaten van de advocaat in zijn belang is getroffen, is klager ook in dit klachtonderdeel niet ontvankelijk, aldus de raad.

Beroepsgronden

5.6 Klager voert aan dat zijn klacht niet uitsluitend gaat over de hoge eigen bijdrage, de opdrachtbevestiging en de factuur, maar ook over het onjuiste handelen en de werkwijze van verweerder, zoals klager dat in zijn klacht eerder heeft aangegeven Klager verwijst daartoe naar de repliek van 8 juni 2021, p 168, bij de Orde.

5.7 Klager is van oordeel dat de klachtonderdelen a) en b) ten onrechte ongegrond zijn verklaard en verwijst naar de bewijsstukken in het dossier.

5.8 Ter zake klachtonderdeel c)  voert klager aan dat hij wel belanghebbende is. Door nalatigheid en verzuim van verweerder om de alimentatiezaak in te trekken moest klager het volle bedrag voor eigen bijdrage aan de raad voor van rechtsbijastand betalen, een bedrag van € 797,00.

5.9 Ter zake klachtonderdeel d) wijst klager er op dat verweerder die genoemde toevoegingen pas heeft ingetrokken nadat klager zijn klacht tegen verweerder had ingediend, ondanks dat klager dat eerder aan verweerder had verzocht te doen.

5.10 Tot slot vraagt klager het hof om een inhoudelijk oordeel te vellen over de werkwijze van verweerder.

Verweer in beroep

5.11 Verweerder wijst er ter zake de klachtonderdelen a) en b) op dat klager in hoger beroep niets aanvoert om de onjuistheid van de beslissing van de raad aan te tonen. Klager beperkt zich tot vaagheden.

5.12 Wat betreft klachtonderdeel c) wijst verweerder er op dat klager verweerder een opdracht heeft verstrekt en verweerder ingevolge die opdracht werkzaamheden heeft verricht te weten het opstellen van een concept verzoekschrift. Dat het uiteindelijk niet tot indiening van een verzoekschrift is gekomen levert geen tekortkoming van verweerder op.

5.13 De raad heeft terecht overwogen dat klager geen belang toekomt ter zake klachtonderdeel d) omdat er uiteindelijk tussen partijen geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en de Raad voor rechtsbijstand de toevoegingen op verzoek van klager heeft ingetrokken. Klager heeft niets aangevoerd dat tot een ander oordeel dan dat van de raad zou moeten leiden.

​​​​​​​5.14 Tot slot merkt verweerder op dat het door klager verzocht oordeel over de werkwijze van klager niet tot vernietiging van de beslissing van de raad kan leiden omdat het gaat om de klachtonderdelen zoals die in eerste aanleg zijn beoordeeld.

Maatstaf

​​​​​​​5.15 Bij de beoordeling hanteert het hof de maatstaf dat het aan de advocaat verweten handelen of nalaten wordt getoetst aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij die toets is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt steeds af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Uit regel 16 van de gedragsregels, zoals meermaals is bevestigd door uitspraken van het hof, volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen

Oordeel van het hof – klachtonderdeel a) en b)

​​​​​​​5.16 Het hof zal deze klachtonderdelen gezamenlijk bespreken gelet op de nauwe samenhang.

​​​​​​​5.17 Aan de hand van de door klager gegeven toelichting ter zitting is gebleken dat  verweerder in zijn correspondentie met klager enkele malen onjuiste kenmerken en/of verwijzingen heeft opgenomen waardoor verwarring bij klager heeft kunnen ontstaan over de vraag op welke dossier  de betreffende correspondentie betrekking had. Verweerder heeft dat erkend en toegelicht hoe dat heeft kunnen gebeuren. Deze erkenning rechtvaardigt tuchtrechtelijk gezien echter niet de conclusie dat verweerder de opdrachtbevestiging en/of de factuur ter zake het voorschot achteraf heeft opgemaakt zoals klager heeft gesuggereerd. Het gestelde antedateren valt ook niet te rijmen met het gegeven dat klager conform de voorschotnota heeft betaald. Tegenover de door verweerder overgelegde opdrachtbevestiging, factuur en het betalingsbewijs, is de enkele stelling van klager dat hij geen opdrachtbevestiging en voorschotfactuur heeft ontvangen, onvoldoende om daarvan uit te gaan. De klachtonderdelen a) en b) worden ongegrond verklaard.

Oordeel van het hof – klachtonderdeel c)

​​​​​​​5.18 Dit klachtonderdeel ziet niet op een aan klager gestuurde declaratie maar op de urenverantwoording die verweerder op 26 november 2020 aan de Raad voor Rechtsbijstand stuurde in de zaak met toevoegingsnummer 4NH2964. Klager heeft die ook ontvangen in verband met de (later) vastgestelde hogere door hem te betalen eigen bijdrage. Die hogere eigen bijdrage houdt geen verband met de urenspecificatie. De eigen bijdrage wordt bepaald aan de hand van het inkomen en vermogen van klager. Klager heeft dan ook geen rechtstreeks eigen belang en kan derhalve over de verantwoording van verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand niet klagen. Evenals de raad zal het hof klager ter zake dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.

Oordeel van het hof – klachtonderdeel d)

5.19 Dit klachtonderdeel ziet op twee toevoegingen die verweerder heeft aangevraagd voor klager en die door de Raad voor Rechtsbijstand ook zijn verstrekt. Uiteindelijk zijn ter zake de onderwerpen waarvoor deze twee toevoegingen zijn aangevraagd geen overeenkomsten van opdracht tussen klager en verweerder tot stand gekomen. Verweerder heeft ter zake geen werkzaamheden verricht, klager heeft in voor deze toevoegingen ook geen eigen bijdragen betaald.

5.20 Ondanks een verzoek daartoe van klager heeft verweerder de Raad niet  verzocht tot intrekking over te gaan. Intrekking heeft pas plaatsgevonden nadat klager onderhavige klacht bij de deken had ingediend.

5.21 Anders dan de raad is het hof van oordeel dat klager wel rechthebbende is om een klacht in te dienen als een toevoeging ten onrechte niet wordt ingetrokken door zijn advocaat. Het niet intrekken kan immers gevolgen hebben voor een eventueel verschuldigde eigen bijdrage. Klager is derhalve in dit klachtonderdeel wel ontvankelijk.

5.22 Uitgangspunt is dat een advocaat  in beginsel gehouden is een toevoeging in te trekken als de cliënt daarom vraagt. Dat kan anders zijn, dan wel onder voorwaarden gebeuren als de advocaat ter zake werkzaamheden heeft verricht. Dat daarvan sprake is, is door verweerder niet, dan wel onvoldoende onderbouwd gesteld. Dat betekent dat verweerder op het verzoek van klager, adequater tot intrekking had moeten overgaan. Verweerder heeft dat later alsnog wel gedaan, maar pas nadat klager over het niet intrekken had geklaagd. Dit niet direct op verzoek intrekken van de toevoegingen is onbetamelijk en in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar. Nu verweerder alsnog tot intrekking is overgegaan is naar oordeel van het hof geen sprake van dusdanig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen dat het opleggen van een maatregel is vereist.

Slotsom

5.23 Evenals de raad oordeelt het hof dat de klachtonderdelen a) en b) ongegrond zijn en klager in klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk is. In zoverre wordt de beslissing van de raad bekrachtigd.

5.24 Anders dan de raad is het hof van oordeel dat klager in klachtonderdeel d) wel ontvankelijk is en die klacht gegrond is. Voor het opleggen van een maatregel ziet het hof geen aanleiding.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 2 mei 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-892/AA, voor zover het klachtonderdeel d) betreft;

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.2 verklaart klager ontvankelijk in de klacht; en

​​​​​​​6.3 verklaart de klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel

​​​​​​​6.4 bekrachtigt de beslissing van 2 mei 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-892/AA, voor het overige.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2024.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 8 januari 2024 .