ECLI:NL:TAHVD:2024:44 Hof van Discipline 's Gravenhage 220273 220274

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:44
Datum uitspraak: 05-02-2024
Datum publicatie: 15-02-2024
Zaaknummer(s):
  • 220273
  • 220274
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Vernietiging beslissing raad. Klacht tegen advocaten in hoedanigheid van (mede)bestuurders van een advocatenkantoor. Het stond verweerders vrij om met werknemer een relatiebeding overeen te komen. Hof komt tot de conclusie dat verweerder bij hun handelen als de bestuurders van het advocatenkantoor, het vertrouwen in de advocaat niet hebben geschaad. Het hof weegt mee dat (i) verweerder 1 (in grote lijnen) bekend was met de zaak en de aangewezen advocaat was om de zaak over te nemen toen de werknemer zijn vertrek aankondigde. (ii) De beëindiging van de dienstverlening door de werknemer aan klager was niet ontijdig. Klager is hierdoor ook niet in zijn belangen geschaad. (iii) Verweerders hebben niet onvoorwaardelijk en onredelijk vastgehouden aan het beding. (iv) De belangen van klager is voldoende door verweerders behartigd. Zij hebben zijn belangen niet uit het oog verloren en steeds hun dienstverlening aangeboden en meegewerkt aan een spoedige overdracht van het dossier. Klacht ongegrond.

Beslissing van 5 februari 2024


in de zaken 220273 en 220274

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder 1

en


verweerder 2

hierna ook: verweerders

gemachtigde verweerders: (…)

tegen:


klager

gemachtigde: (…)


1 DE PROCEDURES BIJ DE RAAD

In de zaak tegen verweerder 1


1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 25 juli 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummers: 21-132/DB/ZWB). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder 1 is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder 1 veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:108 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

In de zaak tegen verweerder 2


1.3 Het hof verwijst naar de beslissing van 25 juli 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 21-133/BD/ZWB). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder 2 is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder 2 veroordeeld tot betaling van het griffierecht.



1.4 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:109 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerders tegen de beslissing is op 23 augustus 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:


- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klager van 1 december 2022.



2.3 Het hof heeft de zaken mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 4 december 2023. Daar zijn klager en zijn gemachtigde en verweerders en hun gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. De griffier heeft van hetgeen dat verder is besproken aantekening gemaakt.


3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Op 19 februari 2019 heeft klager een overeenkomst van opdracht gesloten met S. Advocaten om hem juridische bijstand te verlenen in een arbeidsgeschil tussen klager en zijn voormalige werkgever.


3.3 Verweerder 1 en verweerder 2 zijn de bestuurders van S. Advocaten. De arbeidszaak werd (voornamelijk) behandeld door mr. St, destijds werknemer van S. Advocaten.


3.4 Op 29 mei 2019 heeft mr. St. zijn arbeidsovereenkomst met S. Advocaten opgezegd.


3.5 Op 9 juli 2019 heeft mr. St het volgende aan klager laten weten:


“(…) De zittingen waarop onze verzoeken zal worden behandeld, zijn bepaald op 17 september 2019 om 13:30 uur en 23 september 2019 om 11:00 uur. Ik verwacht dat de wederpartij niet enkel mondeling en ter zitting verweer zal voeren, maar dat ze ook twee (dikke) verweerschriften zullen indienen.


Daarnaast geldt ook het volgende. Ik zal aan het einde van deze maand S[..]. Advocaten verlaten. [verweerder 1] zal vanaf juli 2019 de behandeling van mijn lopende zaken overnemen, waaronder ook uw zaak, de zitting bijwonen en je voorbereiden op de zitting. Wij zullen de komende weken voor een soepele overdracht zorgdragen.”


3.6 Later die dag heeft mr. St aan klager nog een e-mail gestuurd. Daarin staat onder meer:


“(..) Zoals zojuist aangegeven, werk ik nog tot 31 juli 2019 bij S (..). Advocaten. Ik neem voornoemde werkzaamheden dus nog op mij. Wel is het handig vanaf heden (verweerder 1) in cc mee te nemen, zodat hij ook verder in het dossier rolt. (…) Dus voor die datum zal alles netjes overgedragen zijn. (…)”


3.7 Na voormeld e-mailbericht van 9 juli 2019 heeft klager verweerder 1 dringend en herhaaldelijk verzocht of mr. St de arbeidszaak van klager bij de nieuwe werkgever van mr. St verder kan blijven behandelen. Echter, in de arbeidsovereenkomst tussen S. Advocaten en mr. St is een relatiebeding opgenomen en verweerder 1 heeft klager laten weten dat S. Advocaten mr. St (in beginsel) zou houden aan dat relatiebeding. Op 23 juli 2019 heeft verweerder 1 klager in dat kader als volgt bericht.


“Jij hebt te kennen gegeven dat jij liever jouw zaak niet wilt laten behandelen door S [..] Advocaten indien [mr. St.] verstrekt. Dat betreuren wij. Wij denken dat we de dienstverlening op hetzelfde niveau kunnen voortzetten. Uiteraard kunnen we jou niet verplichten om te blijven en zullen we jou niet hinderen bij de keuze voor een advocaat.


We laten de keuze om jou bij te staan bij [mr. St.]. Mocht hij jouw zaak willen voortzetten, dan zal hij zich moeten houden aan de afspraken die daar met ons over zijn gemaakt. Wellicht dat [mr. St.] hier afspraken over kan maken met zijn nieuwe kantoor. Indien daar een concreet voorstel uitrolt, dan zijn wij bereid om nog eens naar de zaak te kijken.


Wij respecteren dus iedere keuze die jij maakt. We zijn je graag verder van dienst. Indien je liever geen gebruik meer maakt van onze diensten maar van de diensten van een ander kantoor, dan respecteren wij dat ook. Wij houden in de relatie met [mr. St.] vast aan de afspraken die wij met hem hebben gemaakt.


3.8 Op 25 juli 2019 heeft klager per e-mail op de e-mail van verweerder 1 gereageerd. Hij heeft daarin aangegeven dat het in zijn belang is als mr. St zijn zaak verder behartigt. Hij voorziet problemen als verweerder 1 de zaak overneemt. Verder doet klager in deze e-mail een voorstel om tegen betaling van € 1.000,00 mr. St. zijn zaak verder te laten behandelen.


3.9 Bij e-mail van 26 juli 2019 heeft verweerder 1 op dat voorstel gereageerd. Hij schrijft onder meer:


“(…) Wij blijven bij ons standpunt dat we (mr. St) houden aan zijn relatiebeding. (…) Wij snappen jouw belang, maar (mr. St) wist dat hij jou niet meer zou kunnen bedienen toe hij opzegde. (…). Als je geen vertrouwen hebt in ons kantoor lijkt het mij het beste dat wij de opdracht beëindigen. Je hebt dan voldoende tijd om op zoek te gaan naar alternatieven.”


3.10 Daarop heeft klager nog dezelfde dag per e-mail gereageerd. Hij schrijft - onder meer - aan klager:


‘Nogmaals je zei me langs de ene kant dat je mijn keuze van advokaat niet wil verhinderen en langs de andere kant verhinder je de advokaat waarmee ik verder wil werken, om voor mij op te treden (…). En ik vind de timing van melding van het vertrek van mr. St. ontijdig is gebeurd (vorige week) – als de eerste sessies op de rechtbank plaats vinden begin september.


3.11 Op dezelfde dag, ’s avonds, heeft verweerder 2 aan klager per e-mail gereageerd:


“(..) Ik neem het over van mijn compagnon (verweerder 1). (…) (mr. St) heeft een relatiebeding. Daar houden we hem aan en dat is ons toegestaan. Graag zetten wij onze dienstverlening aan u voort, maar wij begrijpen uw e-mails dat u daar geen vertrouwen in heeft. Dit terwijl wederzijds vertrouwen juist essentieel is om als advocaat je werk naar behoren te kunnen (blijven) doen. Nu dit vertrouwen vanuit u richting ons kantoor en (verweerder 1) als opvolgend advocaat lijkt te ontbreken, denk ik dat het zaak is dat u direct op zoek gaat naar een andere advocaat die u verder kan bijstaan. Wij zullen uiteraard zorgen voor een juiste overdracht van het dossier nadat u besloten hebt om inderdaad een nieuwe advocaat aan te zoeken en deze hebt gevonden. (…)”


3.12 Bij e-mail van 29 juli 2019 heeft verweerder 2 een telefoon gesprek met klager bevestigd. Daaruit komt naar voren dat klager geen vertrouwen heeft in de verdere behandeling van de zaak door het kantoor van S. Advocaten en verweerder 1 en dat hij nog niet wist wat hij zou gaan doen. Verweerder 2 heeft om die reden aan klager verzocht om uiterlijk 31 juli 2019 om 17.00 uur te vernemen of klager het nodige vertrouwen heeft in het kantoor en zij de zaak kunnen voortzetten. Mocht verweerder 2 niet vernemen dan zouden zij zich onttrekken op een termijn van 14 dagen.


3.13 Op 1 augustus 2019 heeft verweerder 2 aan klager gemaild dat hij niet meer van klager heeft vernomen en heeft begrepen dat mr. K te Amsterdam klager verder gaat bijstaan in zijn zaak.

4 KLACHT

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Volgens klager is er sprake van handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Ook hebben verweerders volgens klager in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit uit artikel 10a lid 1 onder d. Advocatenwet. Concreet verwijt klager verweerders dat zij bij hun beslissing om mr. St (zonder meer) aan het overeengekomen relatiebeding te houden onvoldoende rekening hebben gehouden met de belangen van klager en ten onrechte weigerden om op redelijke voorwaarden mee te werken aan verdere behandeling van de zaak door mr. St.


5 BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1 De raad heeft de klacht van klager gegrond verklaard en overwogen dat verweerders door hun opstelling (door mr. St. aan het relatiebeding te houden) het vertrouwen in de advocatuur hebben ondermijnd en zich niet hebben gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad weegt mee dat klager met een voor hem cruciale arbeidszaak bij S. Advocaten is terechtgekomen, dat klager en mr. St. de zaak vervolgens intensief hebben besproken en de processtukken hebben opgesteld. Tussen klager en mr. St. is een vertrouwensband ontstaan en klager ging er vanuit dat hij tot het einde van de arbeidszaak door mr. St. zou worden bijgestaan. De raad weegt verder mee dat in de zaak al voor ruim € 20.000 is gedeclareerd en deze zich in een vergevorderd stadium bevond. Daar komt bij dat klager te laat is geïnformeerd over het vertrek van mr. St en (de gevolgen van) het relatiebeding. De raad stelt dat mr. St. zich weliswaar bereid heeft verklaard om de zaak verder te behandelen, maar dat het klager vrijstond daar geen vertrouwen in te hebben. Onder deze omstandigheden acht de raad het beroep van verweerders op het relatiebeding tuchtrechtelijk laakbaar.



Beroepsgronden

5.2 Namens verweerders is beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. De strekking van het verweer is dat de beslissing van de raad moet worden vernietigd en de klacht ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van het beroep zijn de volgende gronden – kort weergegeven - aangevoerd. Het staat een advocatenkantoor vrij een relatiebeding aan te gaan met haar werknemers en hierop een beroep te doen. Bij de beoordeling van de vraag of een beroep op een relatiebeding redelijk is, dient het belang van een relatiebeding en de contractsvrijheid van de advocaat en het kantoor mee te wegen. Een advocatenkantoor met beperkte omvang kan namelijk niet overleven zonder een dergelijk relatiebeding. Dit betekent ook dat de lat om een beroep op een relatiebeding naar tuchtrechtelijke maatstaven als onredelijk te kwalificeren, hoog ligt. Er moet sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de unieke expertise van een advocaat of een hoge tijdsdruk. Dergelijke omstandigheden deden zich hier niet voor.

5.3 De door de raad opgesomde omstandigheden zijn bovendien niet (voldoende) relevant voor de beoordeling van de vraag of een beroep op een relatiebeding onredelijk of tuchtrechtelijk laakbaar is. Anders dan de raad heeft geoordeeld ging het hier niet om een zeer specifieke zaak waarvoor een bijzondere expertise of vaardigheid vereist was. Het betrof een arbeidsrechtelijk geschil over een billijke vergoeding, met een weliswaar een lijvig dossier, maar het was juridisch niet afwijkend. Daarnaast werd het dossier behandeld door zowel mr. St als verweerder 1. Verweerder 1 was bij de intake van de zaak aanwezig en hij heeft de door mr. St opgestelde processtukken gecontroleerd. Bovendien staat hij ook vermeld als de behandelend advocaat op de processtukken. Naar het oordeel van verweerders gaat de raad voorbij aan het feit dat verweerder 1 arbeidsrechtelijke dossiers behandelt en daarvoor de nodige expertise heeft, zodat de zaak ook na het vertrek van mr. St. kon worden behandeld door het kantoor. De hoogte van het gedeclareerde honorarium zegt op zichzelf niets en dient te worden bezien in de context van de oorsprong van het honorarium. Dat de zaak volgens de raad al in een vergevorderd stadium was, hetgeen op een aanname van de raad berust, maakt dat de zaak voor een opvolgend advocaat juist eenvoudiger is en geen beletsel vormt om een advocaat die de zaak tot dan toe heeft behandeld aan een relatiebeding te kunnen houden. Verweerders vinden het ook onbegrijpelijk dat de raad van oordeel is dat klager te laat is geïnformeerd, namelijk op 9 juli 2019. Er diende op dat moment (nog) niets in het dossier te gebeuren en de zitting was pas twee maanden later gepland. Naar het oordeel van verweerders had klager hiermee voldoende tijd om een andere advocaat in te schakelen, hetgeen ook is gebeurd. Partijen hebben getracht om tot een oplossing te komen, maar dit is niet gelukt. Dat het opvolgend kantoor van mr. St. geen regeling met het kantoor van verweerders heeft willen treffen, kan verweerders niet worden verweten.

5.4 Verder merken verweerders op dat de raad heeft nagelaten de belangen van verweerders, zoals de bescherming van een bestendige cliëntrelatie, ontwikkeling en de groei van het kantoor, in de beoordeling te betrekken. Verweerders hebben bovendien gehandeld in de hoedanigheid van bestuurder en niet in de hoedanigheid van advocaat. Voor de vraag of tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld moet door de raad worden getoetst of er voldoende raakvakken met de beroepsuitoefening bestaat. Daarbij gaat het om gedrag dat absoluut onaanvaardbaar is. Verweerders ontkennen dat aan die criteria is voldaan. De raad gaat hier in zijn beslissing ook niet op in.

Verweer in beroep

5.5 Namens klager is verweer gevoerd. De strekking van het verweer is dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd met veroordeling van verweerders in de kosten in beide instanties. Klager handhaaft zijn standpunt dat de vrije advocaatkeuze niet tegen de expliciete wens van de eigen client mag worden doorkruist door een relatiebeding met een medewerker dat de client bij aanvang van de zaak niet kende en waarop deze ook niet bedacht hoefde te zijn. Zeker in een lopende zaak zou een medewerker na een overstap een client moet kunnen blijven bijstaan als dit de expliciete wens van de client is. Voor zover voor de beoordeling van belang zal hetgeen door klager is aangevoerd hierna worden besproken.

Maatstaf

5.6 Het gaat hier om een klacht tegen verweerders in de hoedanigheid van (mede)bestuurder van een advocatenkantoor. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, kan voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Dat is in ieder geval zo als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen de verweten gedraging en de beroepsuitoefening van advocaat. Maar ook als dergelijke aanknopingspunten ontbreken, toetst de tuchtrechter (alsnog) of de advocaat bij het handelen in die andere hoedanigheid het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

Overwegingen hof

5.7 Het hof stelt voorop dat het verweerders als (mede)bestuurder van S Advocaten en als de werkgever van mr. St. vrijstond om met mr. St. een relatiebeding overeen te komen. Bij een dergelijk beding heeft als uitgangspunt te gelden dat het de vrije advocaatkeuze niet aantast. Ter zitting is gebleken dat het relatiebeding inhield dat er een lijst van kantoorcliënten bij een notaris was gedeponeerd en dat het een vertrekkende advocaat niet vrijstond om cliënten die op die lijst stonden verder bij te staan. De vraag die thans voorligt is of verweerders in de gegeven omstandigheden het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad door een beroep te doen op dit relatiebeding en of zij met hun beroep daarop de belangen van klager hebben veronachtzaamd.



5.8 Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het hof in dit geval tot de conclusie dat verweerders bij hun handelen als bestuurders van S. Advocaten, het vertrouwen in de advocatuur niet hebben geschaad. Het hof komt op grond van de volgende omstandigheden tot een andere afweging dan de raad.

- De betrokkenheid van verweerder 1 bij het dossier


5.9 Uit de stukken is gebleken dat klager via een verwijzing in januari 2019 bij verweerder 1 terecht is gekomen. Op 15 februari 2019 heeft er een intakegesprek plaatsgevonden met klager, mr. St en verweerder. Door mr. St is aan klager medegedeeld dat hij het juridische gedeelte van de zaak zal doen en dat verweerder 1 op de achtergrond betrokken zal zijn en de strategieën uitzet. Uit een e-mail van 15 februari 2019 van mr. St aan verweerder 1 blijkt dat verweerder 1 uitgebreid is geïnformeerd over de inhoud van de arbeidszaak van klager. Op 19 februari 2019 heeft klager vervolgens een overeenkomst van opdracht gesloten met S Advocaten in verband met een arbeidsrechtelijk geschil. In de opdrachtbevestiging zijn zowel mr. St. als verweerder 1 als behandelend advocaat opgenomen, onder vermelding van de van toepassing zijnde (verschillende) uurtarieven. Aannemelijk is geworden dat verweerder 1 op de achtergrond bij de zaak betrokken is gebleven en vraagbaak was voor mr. St. Dat blijkt onder meer uit een e-mail van 22 mei 2019 waarin mr. St het verzoekschrift aan verweerder 1 heeft voorgelegd en verzocht heeft om zijn aanpassing in het rood aan te geven. Ook uit de urenspecificatie blijkt dat verweerder op die dag tijd heeft geschreven in het dossier. Het hof gaat er daarom vanuit dat verweerder 1 (in grote lijnen) bekend was met de zaak en de aangewezen advocaat was om de zaak over te nemen toen mr. St. zijn vertrek aankondigde. Dat klager in de loop van de zaak geen contact had met verweerder 1 is dan ook niet onbegrijpelijk.

- De mededeling aan klager van het vertrek van mr. St is niet ontijdig


5.10 Op 29 mei 2019 heeft mr. St. zijn arbeidsovereenkomst met S. Advocaten opgezegd. Op 9 juli 2019 heeft mr. St. klager laten weten dat hij aan het einde van de maand S. Advocaten zal verlaten, de maand augustus op vakantie is en de behandeling van de zaak zal overdragen aan verweerder 1. Hieruit leidt het hof af dat mr. St. de zaak niet verder zou behandelen. Hoewel het mr. St. dan wel dan wel het kantoor had gesierd om klager eerder te berichten over zijn vertrek dan 9 juli 2019 en over het relatiebeding dat mr. St had gesloten met S. Advocaten, is het hof van oordeel dat klager voldoende tijdig is bericht dat mr. St. de zaak niet verder kan behandelen en dat de zaak intern zou worden overgedragen. Mr. St. heeft dat namens het kantoor voldoende zorgvuldig gedaan en ook gezorgd voor interne overdracht. Klager is gelet op het tijdstip van de mededeling ook niet in zijn belangen geschaad. Mr. St zou de hele maand augustus afwezig zijn en de zittingen waren immers op 17, respectievelijk 23 september 2019 gepland. Daarbij zou de zaak worden overgedragen aan verweerder 1 die reeds als betrokken en behandelend advocaat in de processtukken stond vermeld. Er was dan ook nog voldoende tijd voor een goede (interne) overdracht van de zaak voor zover dat nodig was.

- Verweerders hebben niet onvoorwaardelijk en onredelijk vastgehouden aan het beding
5.11 Klager heeft op 23 juli 2019 aan verweerders kenbaar gemaakt dat hij wil dat mr. St. de zaak verder behandelt. Verweerder 1 heeft klager hierop laten weten dat (i) het kantoor de dienstverlening op hetzelfde niveau kan voortzetten maar dat zij (ii) klager niet zullen hinderen in de keuze voor een (andere) advocaat. De keuze om de zaak door mr. St. voort te laten zetten, laten verweerders bij mr. St., die hierover wellicht afspraken kan maken met zijn nieuwe kantoor. Ook in de daarop volgende e-mailwisseling hebben verweerders herhaald dat zij hun dienstverlening graag voortzetten maar dan moet er wel vertrouwen zijn. Gebleken is echter dat het nieuwe kantoor van mr. St de zaak niet wilde overnemen. Evenmin is gebleken dat S. Advocaten onredelijke (financiële) voorwaarden heeft gesteld aan de overname van de zaak door het nieuwe kantoor van mr. St. Tot slot is ook niet gebleken dat mr. St. daadwerkelijk bereid was om de zaak van klager voort te zetten. Gesteld wordt wel dat het de expliciete wens van klager was maar uit het dossier blijkt niet dat mr. St dat ook wilde en S. Advocaten heeft gevraagd ontheffing te verlenen van het relatiebeding of de deken heeft geraadpleegd. Kennelijk achtte mr. St zich ook aan het beding gebonden en achtte hij zich niet vrij klager langer bij te staan.

- Belangen van klager zijn voldoende behartigd
5.12 Daarnaast hebben verweerders – anders dan klager meent – voldoende rekening gehouden met de belangen van klager. Zij hebben de belangen van klager niet uit het oog verloren. Zij hebben steeds hun dienstverlening aangeboden en hebben meegewerkt aan de spoedige overdracht van het dossier.

Slotsom

5.13 Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is het hof dan ook van oordeel dat verweerders door hun handelwijze niet het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad. Verweerders hebben de vrije advocatenkeuze van klager niet onredelijk in de weg gestaan. Feitelijk is klager, toen mr. St zijn dienstverlening jegens klager beëindigde, niet verder gegaan met het kantoor van S. Advocaten, omdat hij kennelijk geen vertrouwen in verweerder 1 had. Dit is ook de reden geweest waarom klager is overgestapt naar een ander advocatenkantoor. Dat de zaak zich in een vergevorderd stadium bevond en dat er al voor ruim € 20.000,00 in was gedeclareerd staat hier los van. Zoals overwogen hadden verweerders op een adequate wijze in opvolging voorzien. Nu schending van het vertrouwen in de advocatuur naar het oordeel van het hof geen sprake is valt verweerders ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.14 Het beroep is gegrond. Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen en de klacht alsnog ongegrond verklaren.


6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van 25 juni 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummers 21-132/DB/ZWB en 21-133/DB/ZWB,

en doet opnieuw recht:

6.2 verklaart de klacht ongegrond.


Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en mr. J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 5 februari 2024.