ECLI:NL:TAHVD:2024:32 Hof van Discipline 's Gravenhage 230314

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:32
Datum uitspraak: 05-02-2024
Datum publicatie: 09-02-2024
Zaaknummer(s): 230314
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Art. 13. Termijnoverschrijding indienen beklag verschoonbaar. De deken heeft abusievelijk een onjuist postadres vermeld in haar beslissing, waardoor niet kan worden vastgesteld of klager tijdig beklag heeft gedaan. Het gebruik van een onjuist postadres kan klager niet worden tegengeworpen. Dat de brief is gericht aan de deken en niet het hof, doet hier niets aan af. Beklag ongegrond. Klager heeft voor dezelfde zaak opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat. Daarbij zijn door klager geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere beoordeling leiden dan die van het hof in de beslissing van 23 mei 2016 (ECLI:NL:TAHVD:2016:91). Het hof komt met de deken tot de conclusie dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. 

Beslissing van 5 februari 2024

in de zaak 230314

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:
    
     

de deken


1    HET BEKLAG 

1.1    Klager heeft op 3 juli 2023 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij (herstel) beslissing van 20 juli 2023. Klager heeft bij brief van 2 augustus 2023 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend. Uit het beklag maakt het hof op dat het is gericht aan de deken Limburg.


2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1    Het beklag van 2 augustus 2023 is pas op 9 oktober 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier de reactie van de deken van 28 november 2023. 

2.3    De griffier van het hof heeft op 23 januari 2024 telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van klager, te weten mevr. D. T(..) H(..). De gemachtigde deelde mede dat de brief van 2 augustus 2023, op diezelfde datum per post naar het hof is verzonden, op de wijze zoals vermeld onder de (herstel) beslissing van 20 juli 2023. 

2.4    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld.  


3    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1    Klager heeft de deken op 3 juli 2023 verzocht om op de voet van artikel 13 lid 1 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen. Klager wil graag een zaak aanhangig maken bij de rechtbank over een niet geleverd terrein waarop klager een pretpark zou mogen bouwen. Bij brief van 11 juli en 20 juli 2023 heeft de deken het verzoek afgewezen onder meer omdat klager al een aantal keren een soortgelijk verzoek bij de deken heeft neergelegd over hetzelfde onderwerp (het park in de gemeentes (…) en de in dat kader ontstane schulden). In aanvulling hierop heeft de deken opgemerkt dat in het verzoek van 3 juli 2023 door klager (wederom) geen nieuwe feiten en veranderde omstandigheden zijn aangevoerd en dat al hetgeen klager stelt al eerder ter beoordeling is voorgelegd. De deken heeft in dat kader voorts verwezen naar eerdere uitspraken van het hof (in 2009, 2014 en 2016) waarin het beklag van klager ongegrond is verklaard en naar de stopbrief van het hof van 19 oktober 2017 in het geval dat klager met een hernieuwd verzoek in aanverwante kwesties komt. Het hof heeft in die brief aangekondigd dat dit soort verzoeken buiten beschouwing zullen worden gelaten. 


4    BEOORDELING

Beklag tijdig ingediend? 

4.1    Alvorens te komen tot een inhoudelijke behandeling van het beklag, toetst het hof of het beklag tijdig is ingediend.

Toetsingskader

4.2    In artikel 13 lid 2 van de Advocatenwet is bepaald dat binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking, houdende de afwijzing van het verzoek, beklag dient te worden gedaan bij het hof. Op basis van het dossier stelt het hof vast dat het verzoek van klager bij (herstel) beslissing van 20 juli 2023 is afgewezen. Dit betekent dat het beklag van klager uiterlijk op 1 september 2023 door het hof diende te zijn ontvangen. Het beklag van klager is echter door het hof op 9 oktober 2023 ontvangen. Dit betekent dat het beklag te laat is ingediend. Het hof zal onderzoeken of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. 

4.3    In de (herstel) beslissing van 20 juli2023 is de volgende passage opgenomen (onderaan): 

Op grond van artikel 13 lid 3 van de Advocatenwet kunt u tegen dit besluit beklag doen bij het Hof van Discipline. Het beklagschrift kan gedurende zes  weken na de verzending van deze brief worden gericht aan het Hof van Discipline, Postbus 132, 4840 AC te Prinsenbeek. 

[..] 

4.4 Namens klager is te kennen gegeven dat op 2 augustus 2023 het beklag naar bovenstaande postadres is verzonden. Omdat het door de deken vermelde postadres van het hof onjuist is - het hof hanteert sinds 2015 namelijk het volgende postadres: 85452, 2508 CD Den Haag – kan niet worden vastgesteld of klager tijdig beklag heeft gedaan. Het verweer van de deken dat klager in het verleden reeds meerdere malen beklag heeft ingediend bij het hof en daar derhalve mee bekend was, doet daar niets aan af. Verder merkt het hof op dat klager klaarblijkelijk geen retourbericht heeft ontvangen, omdat de gemachtigde van klager zich op 7 september 2023 bij de deken heeft gemeld met de mededeling dat klager tot op heden geen reactie heeft ontvangen. Ook is het hof gebleken dat klager zijn brief van 2 augustus 2023 heeft gericht tot de deken en niet tot het hof. Wat daar ook van zij, nu het gebruik van het onjuiste postadres klager niet kan worden tegengeworpen, is het hof van oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het hof zal het beklag van klager om die reden ontvankelijk verklaren. 
Beoordeling van het beklag 

4.5    Het hof zal het beklag tegen de beslissing van de deken hierna inhoudelijk beoordelen 

Beklag klager 

4.6    In de brief van 2 augustus 2023 geeft klager aan dat hij het niet eens is met de beslissing van de raad omdat het Europees Parlement heeft aangegeven dat klager nog niet is uitgeprocedeerd. Om die reden verzoekt klager alsnog tot toewijzing van een advocaat. 

Verweer deken

4.7    De deken verweert zich als volgt. Uit de brief van 3 juli 2023 blijkt dat het verzoek om aanwijzing advocaat wederom ziet op het park in de gemeente (…) en de in dat kader ontstane schulden. In de brief wordt geen melding gemaakt van nieuwe feiten of omstandigheden. Ten aanzien van het Europees Parlement merkt de deken op dat klager voor het eerst op 3 juli 2023 en zonder nadere onderbouwing hierover rept. Het ligt op de weg van klager om zijn verzoek nader te onderbouwen.  Dat heeft hij niet gedaan. Om die reden dient het beklag ongegrond te worden verklaard.  

Toetsingskader

4.8    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.9     Gelet op het tijdsverloop zal het hof klager de stopbrief van 19 oktober 20217 niet tegenwerpen en is het beklag niet reeds om die reden ongegrond.

4.10     Klager heeft voor dezelfde zaak opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat. Daarbij zijn door klager geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere beoordeling leiden dan die van het hof in de beslissing van 23 mei 2016 (ECLI:NL:TAHVD:2016:91). Het hof komt dan ook met de deken tot de conclusie dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. 

5    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-  verklaart het beklag van klager tegen de (herstel) beslissing van 20 juli 2023 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg ongegrond. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.
                                
griffier     voorzitter

De beslissing is verzonden op 5 februari 2024.