ECLI:NL:TAHVD:2024:293 Hof van Discipline 's Gravenhage 240136

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:293
Datum uitspraak: 16-12-2024
Datum publicatie: 13-01-2025
Zaaknummer(s): 240136
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: klacht over eigen advocaat. Klaagster klaagt dat verweerder een factuur heeft gestuurd, terwijl zij hem geen opdracht heeft gegeven voor rechtsbijstand. Het verweer dat verweerder verder werkte onder de opdrachtbevestiging van zijn kantoorgenoot slaagt niet. Gegrond, waarschuwing.

Beslissing van 16 december 2024
in de zaak 240136

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 INLEIDING

1.1 Verweerder heeft naar aanleiding van een volgens klaagster verkennend telefoongesprek een uitgebreid juridisch advies uitgebracht aan klaagster (voormalig cliënte van zijn kantoorgenote) en heeft die werkzaamheden gedeclareerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn advies is uitgebracht onder dezelfde voorwaarden als die zijn kantoorgenote was overeengekomen met klaagster. Verweerder meent dat het advies een vervolg is op de eerdere opdracht. Klaagster stelt daarentegen dat zij geen opdracht had gegeven tot dit advies en weigert de declaratie te betalen.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad op een rij. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 23-809/AL/MN) een beslissing gewezen op 2 april 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:86 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 30 april 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad.

2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 21 oktober 2024. Daar zijn klaagster en verweerder verschenen.

3 FEITEN

In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling in overwegende mate te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen, op een enkel detail na, dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Die feiten zijn:

3.1 Een kantoorgenote van verweerder, mr. B, heeft klaagster in 2021 bijgestaan. Mr. B heeft in een e-mail van 14 april 2021 de haar verstrekte opdracht en de daarover gemaakte (financiële) afspraken bevestigd. In de eerste helft van 2022 is er nog kort contact geweest, maar daarna heeft mr. B in die zaak niets meer voor klaagster gedaan.

3.2 Op 5 juni 2023 heeft klaagster telefonisch contact gezocht met het kantoor van verweerder en gevraagd om mr. B te spreken vanwege een nieuwe kwestie. Wegens bevallingsverlof was mr. B afwezig. De secretaresse van het kantoor heeft klaagster later daarna teruggebeld en klaagster doorverbonden met verweerder.

3.3 In de middag van 5 juni 2023 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster verwezen naar hun telefoongesprek die ochtend en haar laten weten dat hij ‘het dossier had heropend’. In diezelfde e-mail heeft verweerder advies uitgebracht over de nieuwe kwestie van klaagster.

3.4 Nog diezelfde nacht heeft klaagster een e-mail aan het kantoormailadres van verweerder gestuurd. Daarin heeft klaagster onder meer aan verweerder geschreven:

Bij deze wil ik afzien van uw werkzaamheden. U heeft zich zelf bij mij aangeboden. Nadat u secretaresse mij spontaan belde i.v.m. afwezigheid van mr. [B]. U wou mijn problemen horen, maar gaf me geen afspraak voor kennismaking, terwijl u dat op internet garandeert. U zal me formulier toesturen, en pas dan aan behandeling beginnen .. Toch doet u dat zonder afspraak, opdracht, op eigen initiatief. U stuurt meteen een lange mail terwijl ik zal eerst een formulier invullen voor de opdracht.
Uw handeling vind ik incorrect en aangezien de eerste tel. gesprek met de klant op uw kantoor was vrijblijvend (mr. [B]) hoop ik dat u dat ook handhaaft.
3.5 Op 3 juli 2023 is op naam van mr. B aan klaagster een factuur gestuurd voor een bedrag van € 408,51 voor de door verweerder op 5 juni 2023 verrichte werkzaamheden (1:18 uur).

3.6 Klaagster heeft in haar e-mail van 5 juli 2023, gericht aan de administratie van het kantoor van verweerder, betwist een bedrag aan verweerder verschuldigd te zijn omdat zij verweerder nooit een opdracht voor de gefactureerde werkzaamheden had gegeven.

3.7 In haar e-mail van 11 juli 2023 aan verweerder heeft klaagster uitvoerig de verschuldigdheid van zijn factuur betwist. Daarop heeft verweerder diezelfde dag aan klaagster geschreven:

Met onderstaande e-mail vervalt u in herhaling van zetten. De enkele omstandigheid dat u mij op 6 juni jongstleden heeft bericht af te zien van mijn werkzaamheden betekent al dat u de opdracht had verstrekt want anders is zo’n mededeling volstrekt overbodig.
De opdrachtbevestiging behoeft niet te worden ondertekend door u. Dat is ook de vorige keer niet aan de orde geweest en een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding en dat kan ook mondeling.
Terdege op uw verzoek heb ik het dossier heropend, want anders zouden er nimmer werkzaamheden door mij zijn verricht. Het was nota bene oorspronkelijk een dossier dat in behandeling was bij mijn kantoorgenoot mr. [B], maar die was afwezig i.v.m. zwangerschapsverlof en u wilde desalniettemin dat de zaak terstond zou worden opgepakt. Ik blijf bij mijn standpunt en zie betaling wel tegemoet bij gebreke waarvan (…).

3.8 Op 20 juli 2023 is door het kantoor van verweerder aan klaagster een betalingsherinnering gestuurd. Klaagster heeft niet betaald en op 21 juli 2023 een klacht ingediend.

4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door aan klaagster een factuur te sturen zonder dat klaagster voor die gefactureerde werkzaamheden aan verweerder een opdracht had gegeven.

5 BEOORDELING RAAD

5.1 De klacht is gegrond verklaard. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij tijdens het telefoongesprek met klaagster op 5 juni 2023 niet uitdrukkelijk heeft gesproken over de hoogte van zijn uurtarief voor de werkzaamheden voor klaagster. Volgens verweerder heeft hij toen wel met klaagster afgesproken dat hij de opgedragen werkzaamheden in haar nieuwe kwestie zou doen onder dezelfde voorwaarden als mr. B in haar opdrachtbevestiging van 14 april 2021 aan klaagster had bevestigd. Klaagster betwist dat daarover is gesproken en stelt bovenal dat zij tijdens het telefoongesprek geen opdracht aan verweerder heeft gegeven. Volgens klaagster is zij reeds daarom niets aan verweerder verschuldigd. Gelet op die betwisting en het ontbreken van een schriftelijke bevestiging van verweerder aan klaagster met daarin de overeengekomen afspraken, kan de raad niet vaststellen dat verweerder klaagster daarover voldoende heeft geïnformeerd. Hetgeen verweerder daarover in zijn e-mail van 5 juni 2023 aan klaagster heeft geschreven, met alleen een verwijzing naar de heropening van de oude zaak, is onvoldoende. Dat verweerder zijn werkzaamheden in de nieuwe kwestie van klaagster daarna intern onder die oude zaak heeft geadministreerd, maakt nog niet dat daaruit volgt dat klaagster daarmee ook heeft ingestemd. Klaagster heeft dat ook betwist.

5.2 Het voorgaande betekent dat verweerder ter zake niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

6.1 Verweerder komt in beroep tegen de beslissing van de raad en voert de volgende gronden aan:

1. Verweerder heeft op 5 juni 2023 schriftelijk aan klaagster de opdracht bevestigd dat het eerdere dossier van klaagster onder mr. B is heropend. Dat impliceert dat verweerder onder dezelfde voorwaarden zijn rechtsbijstand zou verlenen als mr B destijds. Dit dossier was eerder in mei 2021 on hold gezet. Niet valt in te zien waarom de verwijzing naar de heropening van een oude zaak onvoldoende zou zijn, want de eerdere afspraken waren voor klaagster helder. Een nieuwe opdrachtbevestiging zou dezelfde voorwaarden inhouden, zij het met een juridisch inhoudelijk andere opdracht.

2. Omdat er (bij wijze van opdrachtbevestiging) een verwijzing ligt naar de heropening van een oude zaak, kan geen sprake zijn van een betwisting door klaagster van het bestaan van een opdracht. Dit is innerlijk tegenstrijdig. Bovendien had klaagster een hulpvraag en wilde zij daarbij geholpen worden.

3. Ten slotte miskent de raad dat ook uit feiten en omstandigheden achteraf kan volgen dat een overeenkomst van opdracht tot stand kan zijn gekomen. Zo blijkt uit de e-mail van 6 juni 2023 dat klaagster wilde afzien van de werkzaamheden van verweerder. Als er geen opdracht is, dan kan zij ook niet afzien van werkzaamheden. Bovendien heeft klaagster eerder bij mr B ook tussentijds een telefonisch advies gevraagd en daarvoor betaald. Het was haar dus duidelijk onder welke voorwaarden zij advies kreeg van verweerder. Dit advies is ook schriftelijk neergelegd.

4. Een waarschuwing is geen passende maatregel, nu klaagster wel degelijk zich bewust was van de opdracht en de voorwaarden waaronder verweerder zijn advies aan haar had gegeven.

7 BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

7.2 Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit Regel 16 van de Gedragsregels advocatuur 2018 volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.


Overwegingen hof

7.3 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof heeft begrip voor het standpunt van verweerder dat hij in alle oprechtheid meende klaagster van gewenst advies te voorzien na het telefoongesprek in kwestie, maar hij had naar aanleiding van klaagsters reactie per ommegaande in de e-mail van 6 juni 2023 moeten begrijpen dat klaagster en hij een ander vervolg van het telefoongesprek voor ogen hadden. Het past een advocaat niet om zonder gedegen overeenkomst van opdracht als grondslag voor een declaratie desondanks ‘door te duwen’ op die declaratie van zijn kennelijk ongewenste advieswerkzaamheden.

Slotsom

7.4 Het hof verwerpt het hoger beroep van verweerder en zal de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

8 MAATREGEL

Het hof acht evenals de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

9 PROCESKOSTEN

9.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


10 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 2 april 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-809/AL/MN.

Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. Verkijk en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 16 december 2024.