ECLI:NL:TAHVD:2024:287 Hof van Discipline 's Gravenhage 240129

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:287
Datum uitspraak: 06-12-2024
Datum publicatie: 07-01-2025
Zaaknummer(s): 240129
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep mogelijk
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. In deze zaak is verweerder ernstig tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens klager. Het hof heeft ernstige zorgen over de praktijkvoering door verweerder. Verweerder toont geen enkel zelfinzicht en heeft bovendien een uitvoerig tuchtrechtelijk verleden. Het hof verzwaart daarom de maatregel en legt verweerder de maatregel van schrapping op.

Beslissing van 6 december 2024
in de zaak 240129

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

en

klaagster

hierna samen ook: klagers

gemachtigde: mr. J.C.Th. Papeveld, advocaat te Waalwijk

1 INLEIDING

1.1 In deze zaak is verweerder ernstig tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens klager. Het hof heeft ernstige zorgen over de praktijkvoering door verweerder. Verweerder toont geen enkel zelfinzicht en heeft bovendien een uitvoerig tuchtrechtelijk verleden. Het hof verzwaart daarom de maatregel en legt verweerder de maatregel van schrapping op.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.

2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 23-742/AL/GLD) een beslissing gewezen op 25 maart 2024. In deze beslissing is de klacht voor zover ingediend door klaagster niet-ontvankelijk verklaard en is de klacht van klager in alle onderdelen gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 52 weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de reis- en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:74 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 24 april 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klagers van 30 mei 2024.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 oktober 2024. Daar zijn verweerder, de gemachtigde van klagers en klagers verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Klager heeft met zijn kinderen een geschil over de nalatenschap van zijn ex-echtgenote. In dit geschil heeft de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) op 26 november 2019 een vonnis gewezen dat in het nadeel van klager is uitgevallen. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Verweerder staat klager hierin bij. Op 6 januari 2020 heeft verweerder de opdracht per e-mail aan klager bevestigd. Daarin heeft verweerder onder meer opgemerkt dat hij klager op de hoogte zal houden ‘van de ontwikkelingen, voortgang en wijzigingen in de zaak.’ Klaagster is de nieuwe partner van klager.

3.3 Op 26 februari 2020 heeft verweerder namens klager een pro forma dagvaarding in hoger beroep uitgebracht tegen de roldatum van 19 mei 2020.

3.4 Op 9 juni 2020 heeft verweerder klagers gemaild:

‘Omdat de verrekeningen tussen ex echtelieden tot het werkveld van het notariaat behoort is een inbreng vanuit die invalshoek m.i. van groot belang. Ik verzoek u dan ook mij de gelegenheid te bieden een mij bekende notaris alhier te kunnen inschakelen. Uiteraard heb ik geïnformeerd naar de kosten: die worden begroot op 1300,00 incl BTW. Kunt u daarmee instemmen? Ik kan dan een opdracht verstrekken.’

Klagers zijn met de inschakeling van de notaris akkoord gegaan.

3.5 Op 30 juni 2020 heeft verweerder namens klager een bevoegdheidsincident opgeworpen waarin verweerder namens klager heeft gesteld dat de rechtbank en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof) niet bevoegd zijn om kennis te nemen van het geschil en het gerechtshof zich onbevoegd dient te verklaren.

3.6 Op 17 augustus 2020 heeft de griffie van het gerechtshof door verweerder ingediende stukken geretourneerd, omdat deze niet voldeden aan de vereisten zoals die zijn vastgesteld in het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. Verweerder was volgens het gerechtshof te laat met het overleggen van de stukken, er ontbraken uitstekende tabbladen en een inventarislijst en/of nummering en de stukken waren niet deugdelijk gebundeld en niet in enkelvoud overgelegd.

3.7 Op 8 september 2020 heeft het gerechtshof in het incident geoordeeld dat klager zich bij de rechtbank al had moeten beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank, maar dat toen niet heeft gedaan en dat niet in hoger beroep alsnog kan doen. Het gerechtshof heeft de vorderingen in het incident daarom afgewezen en beslist dat de hoofdzaak wordt voortgezet en verder iedere beslissing wordt aangehouden.

3.8 Op 20 oktober 2020 stond de zaak van klager op de rol voor het nemen van een memorie van grieven. Op het roljournaal staat hierbij vermeld:

‘(=3e termijn) Ambtshalve peremptoir aantal aanhoudingen: 2x’

3.9 Op 20 oktober 2020 heeft verweerder aan klagers een conceptversie van de memorie van grieven verstuurd. Dezelfde dag hebben klagers hun opmerkingen aan verweerder gemaild. De memorie van grieven is op 20 oktober 2020 genomen, de wederpartij van klager heeft op 1 december 2020 een memorie van antwoord genomen. De zaak is daarna verwezen naar de rol van 15 december 2020 voor “selectie mondelinge behandeling na memorie van antwoord”. Volgens het roljournaal heeft verweerder op dat moment niet verzocht om een mondelinge behandeling.

3.10 Op 29 december 2020 stond de zaak van klager op de rol voor ‘beraad partijen’. De wederpartij van klager heeft arrest gevraagd en verweerder heeft namens klager om aanhouding gevraagd in verband met quarantaineverplichtingen. Het gerechtshof heeft verweerder uitstel gegeven tot 12 januari 2021.

3.11 Op 30 december 2020 heeft verweerder aan klagers de memorie van antwoord van de wederpartij gestuurd die op 1 december 2020 bij het gerechtshof is ingediend.

3.12 Onder meer op 4 januari 2021 hebben klagers hun reactie op de memorie van antwoord aan verweerder gestuurd.

3.13 Op 12 januari 2021 stond de zaak opnieuw op de rol voor ‘beraad partijen’. Volgens het roljournaal heeft verweerder geen instructie gegeven aan het gerechtshof.

3.14 Op 19 januari 2021 heeft verweerder klagers gemaild:

‘Om te voorkomen dat een nadere wisseling van processtukken minder meerwaarde heeft dan een pleidooi heb ik dit als meest gewezen aanpak bij het gerechtshof verzocht. We zullen dus van het Hof een datum krijgen wanneer dit zal plaatsvinden. Overigens heb ik alle begrip voor uw beider gevoeligheden en zal ik daar zoveel mogelijk aan tegemoet komen.’

3.15 Bij eindarrest van 3 augustus 2021 heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 november 2019 bekrachtigd.

3.16 Op 24 september 2021 heeft verweerder het arrest van het gerechtshof aan klagers gestuurd. Daarbij heeft verweerder opgemerkt:

‘Bijgaand zend ik u het arrest dat door het Hof is gewezen. Over de vertraging verstrekte u al een toelichting.

Indien en voor zover tegen dit arrest kan worden opgekomen is het alleen mogelijk om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad. Ik zou dan voor u een cassatie advies kunnen vragen.’

3.17 Op 26 september 2021 hebben klagers verweerder gevraagd om hen het volledige dossier, waaronder alle in- en uitgaande correspondentie van het gerechtshof, toe te sturen.

3.18 Op 28 september 2021 heeft verweerder het arrest, de memorie van grieven en de memorie van antwoord aan klagers gestuurd.

3.19 Op 30 september 2021 hebben klagers verweerder gemaild:

‘Deze moeite had u zich kunnen besparen. Ik heb u specifiek om de ontbrekende correspondentie van en naar het Hof gevraagd, niet om dossierstukken die al in bezit zijn. Graag ontvangen wij, per ommegaande, van u specifiek het verzoek aan het Hof om een pleidooi zoals u ons meedeelt in de mail van 19 januari 2021. Ook de afwijzing van het pleidooi kunnen wij niet terugvinden in het vonnis.’

3.20 Op 1 oktober 2021 heeft verweerder klagers gemaild:

‘Ik zal verschillende bronnen moeten onderzoeken buiten het dossier om de totaliteit van contacten bijeen te brengen: daar is de administratie niet op ingericht en dus is er in eerste instantie niet meer dan het elektronische dossier.
U mag er van verzekerd dat u niets wordt onthouden.’

3.21 Op 5 oktober 2021 heeft klager bij het toenmalige kantoor van verweerder een klacht ingediend.

3.22 Op 21 oktober 2021 heeft een klachtenfunctionaris de reactie van verweerder op de klacht aan klagers gestuurd met het verzoek om hierop te reageren.

3.23 Op 19 november 2021 heeft de klachtenfunctionaris de beoordeling van de klacht aan klagers gestuurd. Het oordeel luidt:

‘Als vaststaand kan worden beschouwd het feit dat het arrest van 3 augustus 2021 u te laat bereikte. De aangevoerde argumenten kunnen de (gehele) termijn van vertraging niet dragen. [verweerder] bood hiervoor zijn excuses aan. Er is echter geen cassatietermijn verloren gegaan. Deze verliep op 3 november jl. waarover u -weliswaar laat- bent geïnformeerd. Naar ik meen te hebben begrepen heeft er een cassatie-beoordeling plaatsgevonden en is geen cassatie ingesteld.

Ook voor het overige -zonder dat dit concreet wordt- erkent [verweerder] dat u een aantal malen niet de directe communicatie heeft gehad die u mocht verwachten of op hoopte. Diverse redenen gelegen in de prive-sfeer werden daarvoor als verklaring aangevoerd, het is echter niet zo dat u daar de gevolgen van hoeft te dragen. Ook daarvoor biedt [verweerder] zijn excuses aan en in de gevoerde -en aan u ter beschikking gestelde- correspondentie naar aanleiding van de klacht.’

3.24 Op 14 december 2021 heeft het voormalig kantoor van verweerder aan klagers bevestigd dat de zaak is gemeld bij de aansprakelijkheidsverzekeraar.

3.25 Per 1 juni 2022 is verweerder niet meer als advocaat verbonden aan zijn voormalig kantoor. Op 1 november 2023 heeft verweerder zich laten uitschrijven als advocaat.

3.26 Op 24 oktober 2022 hebben klagers de onderhavige klacht ingediend.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 16 door klagers onvoldoende te informeren over de procedure in hoger beroep en de inhoud daarvan. Als voorbeeld noemen klagers dat verweerder hen niet (tijdig) heeft geïnformeerd over de reden van het opstellen en uitbrengen van twee dagvaardingen en de reden voor het opwerpen van het bevoegdheidsincident. Klager was maar bekend met een dagvaarding. Ook heeft verweerder klagers niet (tijdig) geïnformeerd over de ontvangst van processtukken van de wederpartij en/of het gerechtshof, waaronder het op 8 september 2020 gewezen arrest in het incident en het eindarrest van 3 augustus 2021. Verder wijzen klagers erop dat verweerder op 30 juni 2020 geen memorie van grieven heeft ingediend maar een kansloze incidentele vordering heeft opgeworpen waar zij niet van op de hoogte waren en ook geen stukken van hadden. Verweerder heeft klagers niet geïnformeerd over de verleende aanhoudingen voor het indienen van een memorie van grieven en ook niet dat de memorie op 20 oktober 2020 ingediend moest worden. Ook verwijten klagers verweerder in dit klachtonderdeel dat hij de memorie van antwoord van 1 december 2020 pas op 30 december 2020 aan hen heeft doorgestuurd, dat verweerder het gerechtshof op 12 januari 2021 geen rolinstructie heeft gegeven en dat hij het eindarrest van 3 augustus 2021 pas op 24 september 2021 aan klagers heeft gestuurd, terwijl klager nog in de veronderstelling was dat er een pleidooi zou komen;

b) verweerder klagers onnodige kosten heeft laten maken. Op 9 juni 2020 heeft verweerder klagers een bericht gestuurd waarin hij voorstelt een notaris in te schakelen. Klagers zijn hiermee akkoord gegaan, maar verweerder heeft dit proces niet begeleid en tot een of meer bevindingen en/of advies heeft het traject niet geleid. Dit heeft klagers onnodig veel geld gekost;

c) verweerder heeft verzuimd bepaalde (proces)handelingen te verrichten. Verweerder heeft tot tweemaal toe het procesdossier namens klager niet aan het gerechtshof overgelegd. Daarnaast heeft verweerder niet of niet tijdig bepaalde rolinstructies aan het gerechtshof gegeven, zoals het vragen van pleidooi. Ook heeft verweerder verzuimd om tegen het gehele vonnis van de rechtbank Gelderland hoger beroep in te stellen;

d) verweerder in strijd met gedragsregel 8 onjuiste informatie heeft verstrekt aan het gerechtshof en aan klagers. Verweerder heeft het gerechtshof om uitstel gevraagd vanwege quarantaineverplichtingen, terwijl dat geen reden kon zijn voor uitstel van een administratieve handeling. Daarnaast heeft verweerder klager bericht dat hij het gerechtshof om pleidooi heeft verzocht en/of het inplannen van een mondeling behandeling, maar uit het roljournaal blijkt dat dit onjuist is. Ook heeft verweerder bericht dat het eindarrest voor hem onverwacht kwam, omdat hij nog wachtte op een (tussen)beslissing van het gerechtshof over zijn verzoek om pleidooi;

e) verweerder ten onrechte het (volledige) procesdossier niet (tijdig) aan klagers heeft verstrekt. Op 26, 29 en 30 september 2021 heeft klager zijn dossier bij verweerder opgevraagd. Op 28 september 2021 heeft verweerder slechts een deel van het dossier aan klager verstrekt;

f) verweerder klagers onjuist heeft geadviseerd over de procedure bij het gerechtshof en hen daarbij onvoldoende begeleid.

5 ONTVANKELIJKHEID

5.1 De raad heeft geoordeeld dat klaagster geen voldoende rechtstreeks belang heeft bij de klacht. De raad heeft de klacht, voor zover ingediend door klaagster, dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit oordeel van de raad is niet opgekomen. Het hof zal derhalve hierna beoordelen in hoeverre verweerder de belangen van klager heeft geschaad en in zoverre voorbij gaan aan hetgeen namens klaagster naar voren is gebracht.

6 BEOORDELING RAAD

De raad heeft alle klachtonderdelen gegrond verklaard en daartoe het navolgende overwogen.

De zes onderdelen van de klacht komen er in de kern op neer dat verweerder in zijn dienstverlening aan klager in meerdere opzichten ver onder de maat heeft gepresteerd. Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

De raad is op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder ten opzichte van klager niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De verwijten die klager verweerder maakt, gaan -samengevat- over de slechte dan wel onjuiste communicatie, het niet verrichten van (proces)handelingen, het maken van onnodige kosten, het onjuist adviseren en het gebrek aan begeleiding bij de hoger beroepsprocedure. Bij elk van de verwijten heeft klager concrete voorbeelden gegeven van situaties waarin verweerder onjuist en onzorgvuldig heeft gehandeld. Van deze voorbeelden, die stuk voor stuk blijk geven van onbetamelijk handelen van verweerder, vallen in negatieve zin vooral op het gebrek aan communicatie over de incidentele vordering en de memorie van grieven, de onduidelijkheid over het wel of niet gevraagde pleidooi, het voor verweerder (en dus ook voor klager) onverwachte eindarrest van het gerechtshof van 3 augustus 2021 en tot slot het (ruim een maand) te laat doorsturen van dat eindarrest aan klager, terwijl derden op dat moment al lang op de hoogte bleken te zijn van de uitkomst van het hoger beroep.

Gelet op de aard en inhoud van de verwijten had het op de weg van verweerder gelegen om zijn verweer met stukken uit zijn dossier te onderbouwen, bijvoorbeeld door correspondentie over te leggen waaruit blijkt dat hij klager heeft geïnformeerd over en begeleid bij de hoger beroepsprocedure, dat hij (tijdig) een concept van de memorie van grieven aan klager heeft gestuurd en daarover met klager heeft gesproken en dat hij het gerechtshof om pleidooi en/of een mondelinge behandeling heeft gevraagd. Verweerder heeft dat echter nagelaten. Het gebrek aan een dossier komt voor risico van verweerder. Verweerder heeft in dat kader aangevoerd dat hij geschaad is in zijn verdediging, omdat hij niet kan beschikken over het dossier van de zaak van klager en dat hij daartoe ook geen medewerking heeft gekregen van zijn voormalige kantoor en de deken. De raad volgt dit verweer niet. In het dossier bevinden zich immers door verweerder destijds opgestelde urenstaten op grond waarvan kan worden vastgesteld welke werkzaamheden verweerder wel en niet voor klager heeft verricht. Verweerder moet in staat worden geacht om op grond van de urenstaten te reconstrueren hoe een en ander destijds is gegaan, bijvoorbeeld ten aanzien van de memorie van grieven waar in de urenstaten niets over te vinden is. Los van de urenstaten had verweerder desnoods ook via de civiele rechter inzage kunnen vorderen ten behoeve van zijn verweer tegen de klacht. Het is de keuze van verweerder geweest om dat niet te doen en ook deze keuze komt voor zijn risico. Een aanhouding van de behandeling van de klacht om verweerder in staat te stellen de volledige beschikking over het dossier te krijgen, zoals verweerder heeft gevraagd, is dan ook niet aan de orde.

Wat overblijft is het beeld dat verweerder in een voor klager beladen erfrechtkwestie op meerdere vlakken ernstig tekort is geschoten in zijn dienstverlening aan klager. Waar verweerder klager in de opdrachtbevestiging nog had toegezegd hem op de hoogte te zullen houden van ‘van de ontwikkelingen, voortgang en wijzigingen in de zaak’ heeft verweerder klager in de praktijk op diverse momenten in de kou laten staan. Verweerder heeft klager volstrekt onvoldoende geïnformeerd over en begeleid bij de gang van zaken in het hoger beroep, vooral ten aanzien van de communicatie met het gerechtshof en het indienen van stukken met de daarvoor geldende termijnen. Ook de communicatie van verweerder over de advisering van de op zijn voorstel ingeschakelde notaris en het door klager opgevraagde procesdossier laat te wensen over. Daarnaast heeft verweerder de belangen van klager in het hoger beroep geschaad door een ondeugdelijke roladministratie te voeren waardoor klager onaangenaam werd verrast door het eindarrest van het gerechtshof, terwijl hij in de veronderstelling was dat verweerder, zoals verweerder klager had bericht, pleidooi had gevraagd. Omdat verweerder in zijn dienstverlening aan klager in meerdere opzichten ver onder de maat heeft gepresteerd, is de klacht in alle onderdelen gegrond.


7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

7.1 Verweerder heeft de volgende (4) beroepsgronden aangevoerd.

1. Ten onrechte heeft de raad geoordeeld dat het in de klachtenprocedure ontbreken van toegang voor verweerder tot het eigen (elektronisch) dossier van klager zijn risico is en dat hij daardoor niet in zijn verdediging is geschaad.
2. Ten onrechte heeft de raad geoordeeld dat verweerder in staat moet worden geacht om op grond van de urenstaten te reconstrueren hoe een en ander destijds is gegaan en desnoods ook via de civiele rechter inzage had kunnen vorderen ten behoeve van zijn verweer tegen de klacht.
3. Ten onrechte is de raad er aan voorbij gegaan dat verweerder in de eerste helft van 2021 wel een gewone en goede communicatie en cliëntrelatie met klager heeft gehad.
4. Ten onrechte heeft de raad de ondeugdelijk roladministratie op kantoor aan verweerder tegengeworpen.

7.2 Met betrekking tot de opgelegde maatregel van schorsing heeft verweerder aangevoerd dat deze maatregel te zwaar is en dat hij feitelijk al geruime tijd geschorst is nu hij al ruim twee jaar niet meer als advocaat actief is.

Verweer klager

7.3 Klager heeft verweer gevoerd. De strekking van het verweer is dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. Wel stelt klager de door de raad opgelegde maatregel ter discussie. Klager handhaaft zijn stelling dat verweerder geschrapt moet worden van het tableau.


8 BEOORDELING HOF

Maatstaf

8.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan het in artikel 46 Advocatenwet omschreven normenkader, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

8.2 De klacht gaat in alle onderdelen over de dienstverlening van verweerder als voormalig advocaat van klager. Het hof hanteert daarbij als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof

ten aanzien van de gronden 1 en 2

8.3 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn voormalig kantoor op 1 juni 2022 de toegang voor verweerder tot het digitale dossier van klager heeft geblokkeerd. Verweerder stelt met name de e-mailcorrespondentie tussen verweerder en klager te ontberen. Verweerder kan daarom niet het verwijt dat klager verweerder maakt over het niet of niet tijdig communiceren weerleggen. Een urenregistratie zegt volgens verweerder niets over de inhoudelijkheid van de geregistreerde handeling en kan daarom volgens klager niet volstaan. Het starten van een civiele procedure tegen het voormalig kantoor van verweerder levert voor verweerder geen zekerheid op of hij dan wel kan gaan beschikken over of het volledige dossier. Nu vast staat dat klager wel over alle informatie kan beschikken, is geen sprake van een “fair trial”. Verweerder is daarom van mening dat hij in hoger beroep alsnog de mogelijkheid moet krijgen om volledige inzage in het dossier van klager te krijgen. Verweerder verzoekt het hof dan ook hem alsnog door middel van het verlenen van een redelijke uitsteltermijn van zes weken, althans een door het hof nader vast te stellen termijn, alsnog in de gelegenheid te stellen schriftelijk aanvullend bewijs te leveren ter weerlegging van de verwijten die klager jegens hem heeft gemaakt.

8.4 Het hof is van oordeel dat verweerder ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft kunnen maken dat en waarom hij niet kan beschikken over het volledige dossier in de zaak van klager, waaronder begrepen de e-mailcorrespondentie. Het hof overweegt daartoe dat niet in geschil is dat het voormalig kantoor van verweerder aan verweerder toestemming heeft gegeven om het dossier (waarvan de e-mailcorrespondentie deel uitmaakt) op kantoor in te zien en daarvan aantekeningen te maken. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder ruimschoots de tijd gehad om uitvoering te geven aan zijn inzagerecht om daarmee voldoende in staat te zijn in te gaan op de verwijten van klager. Het hof overweegt daarbij dat tussen partijen vaststaat dat verweerder, in de civielrechtelijke procedure van klager tegen verweerder en zijn voormalige kantoor, door dezelfde advocaat wordt bijgestaan als die van zijn voormalig kantoor. Ook in dat licht is het onaannemelijk dat verweerder geen beschikking heeft tot het dossier. Het hof ziet dan ook geen aanleiding verweerder toe te laten tot het leveren van nader bewijs van zijn stellingen.

ten aanzien van de gronden 3 en 4

8.5 Verweerder heeft aangevoerd dat de roladministratie op kantoor organisatorisch was belegd bij het secretariaat. De benodigde rolinformatie werd op enig moment niet (meer) door het secretariaat aan verweerder verstrekt als gevolg van personele onderbezetting. Dit heeft tot gevolg gehad dat verweerder geen instructie had en niet de juiste actie ten behoeve van klager kon ondernemen, met alle gevolgen van dien. Dit is echter niet aan hem te wijten, aldus verweerder. Het gaat hier immers om een interne misser van het kantoor. De gevolgen van de rolperikelen kunnen daarom niet aan verweerder worden tegengeworpen.

8.6 De raad heeft de klachtonderdelen, waarop deze beroepsgronden betrekking hebben, gezamenlijk beoordeeld. Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van deze klachtonderdelen te komen dan de raad heeft gedaan, nu verweerder geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Het hof voegt daaraan nog toe dat verweerder in alle opzichten eraan voorbij gaat dat hij als advocaat, in gedragsrechtelijke zin, gehouden is om zélf de rol bij te houden – ook als het kantoor een roladministratie heeft. Verweerder heeft dat nagelaten, met alle nadelige gevolgen voor klager van dien, wiens belangen in het hoger beroep mede daardoor zijn geschaad. Het hof rekent dat verweerder zwaar aan.

8.7 De conclusie uit het voorgaande is dat de beroepsgronden van verweerder falen.

8.8 De raad heeft aan verweerder de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 52 (tweeënvijftig) weken opgelegd. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat niet met deze maatregel kan worden volstaan. Verweerder is in zijn zorgplicht jegens klager ernstig tekort geschoten doordat hij klager volstrekt onvoldoende heeft geïnformeerd over het hoger beroep en begeleid bij de gang van zaken in het hoger beroep. Dat geldt vooral ten aanzien van de communicatie met het gerechtshof en het indienen van stukken met de daarvoor geldende termijnen. Ook de communicatie van verweerder over de advisering van de op zijn voorstel ingeschakelde notaris en het door klager opgevraagde procesdossier laat veel te wensen over. Daarnaast heeft verweerder de belangen van klager in het hoger beroep geschaad door een ondeugdelijke roladministratie te voeren waardoor klager (onaangenaam) werd verrast door het eindarrest van het gerechtshof, terwijl hij in de veronderstelling was dat verweerder, zoals verweerder klager had bericht, pleidooi had gevraagd. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de kernwaarden deskundigheid en integriteit.

8.9 Het baart het hof ernstig zorgen dat verweerder in zijn verweer in hoger beroep en op de zitting nog altijd geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in de onjuistheid van zijn handelen en van zijn nalaten. Verweerder zoekt de oorzaak van zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, zoals hiervoor omschreven, volledig bij anderen in plaats van bij zichzelf. Het hof weegt daarbij het tuchtrechtelijke verleden van verweerder mee. Uit dat verleden blijkt dat verweerder al eerder diverse maatregelen opgelegd heeft gekregen voor grotendeels vergelijkbaar klachtwaardig handelen. Kennelijk hebben de eerdere maatregelen (en klachten) niet ertoe geleid dat verweerder zijn handelen aanpaste. Verweerder heeft blijk ervan gegeven niet als advocaat te kunnen worden gehandhaafd. Zulks terwijl hij ter zitting desgevraagd heeft aangegeven wel weer als advocaat aan het werk te willen gaan.

8.10 Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat schrapping van het tableau de enige passende maatregel is.

Slotsom

8.11 Het hof zal de beslissing van de raad met betrekking tot alle in hoger beroep aan de orde gestelde en gegrond bevonden klachtonderdelen bekrachtigen en vernietigen voor zover het de opgelegde maatregel betreft en, zoals hiervoor overwogen, de maatregel verzwaren.

9 PROCESKOSTEN

9.1 Omdat het hof een (zwaardere) maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klager;
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

10 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

10.1 vernietigt de beslissing van 25 maart 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-742/AL/GLD, voor zover aan verweerder de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 52 (tweeënvijftig) weken is opgelegd;
en doet opnieuw recht:

10.2 legt aan verweerder de maatregel op van schrapping van het tableau;
10.3 bekrachtigt de beslissing van 25 maart 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden met zaaknummer 23-742/AL/GLD, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
10.4 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
10.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven, A.R. Sturhoofd, J.E. Soeharno en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 6 december 2024.