ECLI:NL:TAHVD:2024:281 Hof van Discipline 's Gravenhage 210375

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:281
Datum uitspraak: 15-11-2024
Datum publicatie: 21-11-2024
Zaaknummer(s): 210375
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld in procedures rondom de zorg voor en omgang met hun minderjarige kinderen. Verweerster treedt op als advocaat van de ex-partner. Klager heeft verweerster in de kern het verwijt gemaakt dat zij zijn belangen schaadt door de wijze waarop zij de ex-partner bijstaat. Deze verwijten zijn door de raad grotendeels ongegrond verklaard. In hoger beroep is slechts nog het verwijt aan de orde dat verweerster zich grievend heeft uitgelaten over klager door hem in processtukken te beschuldigen van grensoverschrijdend gedrag, misbruik en psychopathie. De raad heeft dit verwijt gegrond verklaard. Het hof verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Beslissing van 15 november 2024
in de zaak 210375

naar aanleiding van het hoger beroep van:


verweerster

tegen:

klager

1 INLEIDING

1.1 Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld in procedures rondom de zorg voor en omgang met hun minderjarige kinderen. Verweerster treedt op als advocaat van de ex-partner. Klager heeft verweerster in de kern het verwijt gemaakt dat zij zijn belangen schaadt door de wijze waarop zij de ex-partner bijstaat. Deze verwijten zijn door de raad grotendeels ongegrond verklaard. In hoger beroep is slechts nog het verwijt aan de orde dat verweerster zich grievend heeft uitgelaten over klager door hem in processtukken te beschuldigen van grensoverschrijdend gedrag c.q. misbruik en psychopathie. De raad heeft dit verwijt gegrond verklaard.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.

2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 21-018/AL/MN) een beslissing gewezen op 15 november 2021. In deze beslissing is de klacht van klager gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRARL:2021:290 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 15 december 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad. Klager heeft geen verweerschrift ingediend.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 september 2024. Daar is verweerster verschenen. Verweerster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

3.2 Klager en zijn ex-partner (hierna: de vrouw) hebben diverse procedures gevoerd over onder meer de zorgregeling met betrekking tot hun minderjarige kinderen. Verweerster heeft opgetreden als advocaat van de vrouw.

3.3 Klager heeft op 16 juni 2014 bij de rechtbank Amsterdam een verzoekschrift ingediend met diverse verzoeken ten aanzien van het gezag en de zorg- en opvoedingstaken van hun kinderen.

3.4 Bij beschikking van 5 november 2014 heeft de rechtbank Amsterdam op verzoek van de vrouw een persoonlijkheidsonderzoek naar de beide partners door een deskundige gelast en onderzoeksvragen vastgesteld. Het psychologisch onderzoek is uitgevoerd door psycholoog drs. W. Zij heeft in haar rapport geconcludeerd dat er geen indicaties zijn voor een psychiatrisch onderzoek bij klager.

3.5 Op 6 november 2015 heeft dr. D, hoofd NIFP, het volgende geschreven aan de rechtbank over het onderzoek van drs. W:

“(…) Mevrouw W(…) beschrijft dat zij op goede gronden en met instemming van de Rechtbank Amsterdam de vraagstelling heeft aangepast. Om iemand psychiatrisch te onderzoeken moet daarvoor eerst de indicatie worden nagegaan. Mevrouw W(…) hanteerde daarvoor de vraag “Zijn er indicaties voor nader psychiatrisch onderzoek bij vader en/of moeder ?” zij beantwoordt deze vraag in het rapport afdoende en ook negatief. Dat betekent dat volgens mevrouw W(…) er geen indicatie is om het onderzoek te hervatten en in het bijzonder er geen indicatie is om een psychiatrisch onderzoek aan te vangen. Ik kan mij als eindverantwoordelijke bij het NIFP Noord Holland voor de bemiddeling van deskundigen rapportages goed vinden in de gehanteerde vraagstelling en in de onderbouwing van de bevindingen. (…)”

3.6 De rechtbank heeft in haar beschikking van 24 februari 2016 geconstateerd dat door psycholoog drs. W niet, althans niet volledig, is voldaan aan de oorspronkelijke opdracht. De rechtbank oordeelt dat een deskundige alsnog een aantal onderzoeksvragen zal moeten beantwoorden, waaronder:

“Onderzoeksvragen met betrekking tot de ouder(s)/verzorger(s)
Is er sprake van psychiatrische problematiek (m.n. persoonlijkheidsstoornissen)? Zo ja, welke? In hoeverre beïnvloedt deze problematiek het (opvoedkundig) handelen van ouders in relatie tot [de kinderen]? (o.b.v. psychiatrisch onderzoek)”

3.7 Psychiater S heeft het bevolen onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van het psychiatrisch rapport van psychiater S heeft verweerster de rechtbank verzocht opnieuw een deskundigenonderzoek ten aanzien van klager te bevelen, omdat is verzuimd het complete dossier aan psychiater S te doen toekomen. De rechtbank Amsterdam heeft in de beschikking van 20 april 2017 dit verzoek afgewezen. Verder heeft de rechtbank de conclusie van psychiater S overgenomen dat er ten aanzien van klager geen aanwijzingen zijn voor enigerlei psychiatrische symptomen of persoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank overwoog in dit verband:

“Hoewel is verzuimd het complete dossier aan dr. S(…) te doen toekomen, is de rechtbank van oordeel dat in de stukken die wel naar de psychiater zijn gezonden, te weten naast het verzoekschrift van de man alle tussenbeschikkingen en processen-verbaal alsmede de vier rapporten van drs. W(…), voldoende naar voren is gekomen wat de zorgen van de vrouw zijn met betrekking tot de man en zijn psychische gesteldheid, ook al ontbreekt de feitelijke onderbouwing hiervan door middel van de producties van de vrouw. (…) Zowel drs. W(…) als dr. S(…) hebben naar aanleiding van het door hen verrichte psychologisch dan wel psychiatrisch onderzoek geen enkele aanleiding gezien voor nader (psychiatrisch) onderzoek bij de man. De rechtbank gaat er voorts van uit dat dr. S(…) vanuit zijn deskundigheid uit eigen beweging meer informatie zou hebben opgevraagd of nader onderzoek zou hebben gedaan (bijvoorbeeld door meer of langere gesprekken met partijen te voeren) indien hij daartoe aanleiding zag. Nu dit niet is gebeurd, leidt de rechtbank daaruit af dat dr. S(…) zich voldoende ingelicht achtte om zich een oordeel te kunnen vormen over de psychiatrische gesteldheid van partijen. Dit brengt mee dat de rechtbank geen reden ziet thans opnieuw een deskundigenonderzoek te bevelen, zodat de verzoeken van de vrouw op dit punt zullen worden afgewezen.”

Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast en heeft zij een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald.

3.8 Verweerster heeft namens de vrouw bij appelschrift van 19 juli 2017 beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2017.

3.9 Het hof Amsterdam heeft bij tussenbeschikking van 27 februari 2018 psychiater S verzocht een aanvullend deskundigenbericht uit te brengen.

3.10 Op 2 april 2018 heeft psychiater S gerapporteerd aan het hof. Psychiater S heeft in dit verband geschreven:

“1. Op basis van dit uitgebreide dossieronderzoek, en rekening houdend met de informatie daarin zoals die mij nu, uitgebreider dan de vorige maal, ter beschikking is gesteld, blijft mijns inziens de conclusie vanuit mijn psychiatrische onderzoek van destijds overeind. Ik heb, vanuit het uitgebreide dossieronderzoek geen factoren kunnen vaststellen op basis waarvan ik het onderzoek, zoals ik dat destijds verricht heb, achteraf als onvoldoende zou moeten beoordelen.
2. De stukken zoals ik die ditmaal in hun totaliteit heb kunnen doornemen, geven mij dan ook geen aanleiding tot het doen van nader onderzoek of het trekken van nadere conclusies ten aanzien van de analyse van de man en/of de vrouw.”

3.11 De mondelinge behandeling van de zaak bij het gerechtshof Amsterdam is op 15 maart 2019 voortgezet. De vrouw was bij deze zitting niet aanwezig. Op verzoek van verweerster heeft het hof besloten de inhoud van de zaak tijdens die zitting niet te bespreken en in een tussenbeschikking te beslissen over de punten die voorlagen met betrekking tot het deskundigenrapport van psychiater S.

3.12 In de beschikking van 23 april 2019 heeft het hof Amsterdam het verzoek van verweerster om het deskundigenrapport en het aanvullende deskundigenrapport van psychiater S buiten beschouwing te laten en een nieuw psychiatrisch onderzoek te gelasten, afgewezen. Verder heeft het hof bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum.

3.13 Op 5 november 2019 heeft bij het hof Amsterdam de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden.

3.14 Het gerechtshof Amsterdam heeft in maart 2020 einduitspraak gedaan.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van toepassing in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) zich onnodig grievend uit te laten door middel van beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag c.q. misbruik (met verwijzing naar Robert M.) en psychopathie.

Toelichting

Klager is van mening dat verweerster zich onnodig grievend heeft uitgelaten in haar appelschrift van 19 juli 2017 door hem daarin valselijk te beschuldigen van grensoverschrijdend gedrag en psychopathie, terwijl psychologische en psychiatrische onderzoeken in eerste aanleg hadden uitgewezen dat hiervan geen sprake was. Tevens heeft klager het als onnodig grievend ervaren dat verweerster een artikel over Robert M., die kinderen seksueel heeft misbruikt, heeft ingebracht in de procedure. Dit artikel is namelijk op 30 maart 2015 door de rechtbank Amsterdam ontvangen. Klager heeft aangevoerd dat deze ernstige beschuldigingen voor hem en zijn kinderen de afgelopen jaren zeer belastend zijn geweest.

b) (…)
c) (…)
d (…)


5 BEOORDELING RAAD

5.1 De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel a) geoordeeld dat in eerste aanleg zowel een psycholoog als een psychiater een deskundigenonderzoek hebben verricht en beiden tot de conclusie zijn gekomen dat er geen aanwijzingen zijn voor enigerlei psychiatrische symptomen of persoonlijkheidsproblematiek bij klager. De rechtbank heeft in haar beschikking van 20 april 2017 deze conclusie overgenomen en het verzoek van verweerster om opnieuw een deskundigenonderzoek te bevelen afgewezen. Vervolgens heeft verweerster in haar appelschrift haar uitdrukkelijke suggestie dat bij klager sprake is van psychopathie en grensoverschrijdend gedrag herhaald. De raad acht deze stellingen in het appelschrift suggestief van aard en niet feitelijk onderbouwd, terwijl dit wel verwacht mag worden bij dergelijke ernstige beweringen, temeer daar in eerste aanleg al twee deskundigen hebben geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat deze terecht zijn gemaakt. Hoewel een advocaat een grote mate van vrijheid heeft in de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt, is de raad van oordeel dat door in haar appelschrift zonder verdere feitelijke onderbouwing opnieuw te suggereren dat sprake is van psychopathie en/of grensoverschrijdend gedrag c.q. misbruik, terwijl uit de onderzoeken in eerste aanleg niets in die richting naar voren is gekomen, verweerster zich jegens klager onnodig grievend en onnodig escalerend heeft uitgelaten. Verweerster had zich naar het oordeel van de raad in haar appelschrift moeten beperken tot bezwaren tegen de wijze waarop de deskundigenrapporten tot stand waren gekomen. Nu verweerster in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 7, verklaart de raad klachtonderdeel a) in zoverre gegrond.


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerster

6.1 De raad heeft ten onrechte geconcludeerd dat verweerster in strijd met gedragsregel 7 heeft gehandeld. De raad heeft deze conclusie ook niet voldoende gemotiveerd. Volgens verweerster moet klachtonderdeel a) (volledig) ongegrond verklaard worden.

6.2 De stellingen die verweerster aan het beroep ten grondslag heeft gelegd worden hierna verder besproken.

Verweer klager

6.3 Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in beroep schriftelijk verweer te voeren.


7 BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

7.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familierechtelijke kwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:
– het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
– het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan,
– het verloop van het geschil tot dan toe,
– en de kans op succes van een procedure.
Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

Overwegingen hof

7.3 Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerster zich niet onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten in haar appelschrift. Het hof overweegt daartoe het volgende.

7.4 Verweerster heeft op 19 juli 2017 een uitvoerig appelschrift ingediend, gericht tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2017. In het beroepschrift staat onder “Psychopathie algemeen” een uiteenzetting van wat psychopathie op basis van de door de vrouw geraadpleegde literatuur inhoudt. Verweerster concludeert namens de vrouw dat voor het vaststellen van psychopathie diepgaand onderzoek nodig is en dat dat nog niet heeft plaatsgevonden. Onder “Vermoeden psychopathie bij de man” volgt een uiteenzetting over hoe de vrouw het, volgens de vrouw, opmerkelijke en problematische gedrag van de man heeft ervaren en hoe bij de vrouw puzzelstukjes op hun plek vielen na het lezen van een boek over psychopathie. Ook wordt beschreven welke hulpverlening, volgens de vrouw tevergeefs, is ingezet. Onder “Wat hielden de deskundigenonderzoeken in?” zet verweerster uiteen wat door psycholoog W en psychiater S is onderzocht en concludeert zij dat diepgaand onderzoek naar psychopathie niet is gedaan. Onder “Wat ging er verkeerd bij de deskundigen en/of de rechtbank?” zet zij uiteen dat, samengevat, psycholoog W een vraag verving door een andere vraag, aldus geen antwoord gaf op de vraag of psychiatrisch onderzoek nodig was en daarmee voorbij ging aan de kern van de kwestie. Ten aanzien van het onderzoek van psychiater S zet verweerster uiteen dat hij zijn onderzoek heeft verricht op basis van een incompleet dossier, dat daarmee voorbij is gegaan aan de onderzoekopdracht en bovendien cruciale informatie niet werd meegewogen. In “Wat ging er verkeerd in alle onderzoeken?” wordt beschreven dat de fouten zich hebben opgestapeld; het AMK-rapport bevat fouten, maar is niettemin gebruikt bij het opstellen van het Raadsrapport. Het Raadsrapport bevat fouten, maar is niettemin door psycholoog W als uitgangspunt genomen. Het rapport van psycholoog W zou geen waarde moeten hebben, maar is toch als uitgangspunt genomen door psychiater S. Het gevolg, zo schrijft verweerster namens de vrouw, is dat “partijen (…) nog steeds niet op deugdelijke wijze psychiatrisch [zijn] onderzocht, althans niet op een dusdanige wijze dat een vermoeden van psychopathie weerlegt of bevestigt kan worden, zodat de onderzoeksvragen zoals die zijn geformuleerd in de beschikking van 20 juli 2016 nog steeds niet zijn beantwoord”. Vervolgens zijn de grieven geformuleerd en onderbouwd.

7.5 Hoewel verweerster vrij uitvoerig is geweest in haar verhandeling over psychopathie en daarbij verschillende keren heeft beschreven dat de vrouw het vermoeden heeft dat bij klager sprake is van psychopathie en grensoverschrijdend gedrag, is verweerster met haar bewoordingen niet buiten de haar toekomende vrijheid getreden bij de behartiging van de belangen van de vrouw en het verwoorden van het standpunt van de vrouw. Verweerster heeft aangevoerd dat sprake was van zorgelijke signalen vanuit de omgeving van de kinderen rondom het gedrag van klager. Hoewel de processtukken waarin deze signalen volgens verweerster onderbouwd worden in de klachtprocedure niet zijn overgelegd, constateert het hof dat de rechtbank in het voorliggende feitencomplex klaarblijkelijk voldoende aanleiding heeft gezien een deskundigenonderzoek te gelasten naar (onder andere) de psychische gesteldheid van klager en mogelijke psychiatrische problematiek van klager. Daarmee staat voor het hof voldoende vast dat verweerster zich, voordat zij haar beroepschrift opstelde, voldoende er van heeft vergewist of de vermoedens van haar cliënte enige grond vonden in de feiten. Vervolgens heeft de eerste door de rechtbank benoemde deskundige, psycholoog W, zonder toestemming en zonder terugkoppeling niet, althans niet volledig, voldaan aan de oorspronkelijke opdracht. In verband daarmee heeft de rechtbank psychiater S opgedragen psychiatrisch onderzoek naar klager te verrichten. Vast staat dat psychiater S een deskundigenonderzoek heeft uitgevoerd zonder daarbij te beschikken over het volledige dossier. De rechtbank heeft in deze omstandigheid geen aanleiding gezien het verzoek van de vrouw om een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten te honoreren en heeft vervolgens een eindbeschikking gegeven. Onder deze omstandigheden acht het hof het voorstelbaar dat verweerster in haar beroepschrift de focus heeft willen leggen op de noodzaak van het alsnog gelasten van een (nieuw) deugdelijk deskundigenonderzoek en dat zij daar diepgaand aandacht aan heeft besteed. De omschrijving van de vermoedens van de vrouw en de uitvoerige behandeling van het ziektebeeld psychopathie is in die context niet ontoelaatbaar. De strekking van het betoog van verweerster is steeds geweest dat de vrouw een onderbouwd vermoeden van psychopathie bij klager heeft en dat dit deugdelijk onderzocht diende te worden voordat een beslissing kan worden genomen over de zorgregeling tussen klager en de kinderen. Verweerster heeft daarbij duidelijk willen maken dat de voorgaande onderzoeken er nog altijd niet toe hebben geleid dat de vraag of bij klager sprake is van psychopathie is beantwoord. De (uitgebreide) bewoordingen in het beroepschrift hebben, gelet op die context, een functie en zijn niet als onnodig grievend te kwalificeren.

7.6 De conclusie is dat niet gezegd kan worden dat de uitlatingen van verweerster in het beroepschrift als onnodig grievend jegens klager kunnen worden gekwalificeerd. Wellicht had verweerster minder uitvoerig kunnen zijn in haar bewoordingen, maar dat maakt nog niet dat de (als grievend ervaren) inhoud ervan onnodig was voor het betoog.

Slotsom

7.7 Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep tegen het gegrond verklaarde gedeelte van klachtonderdeel a) slaagt. Het hof zal de beslissing van de raad in zoverre vernietigen en klachtonderdeel a), voor zover dit de beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag dan wel misbruik en psychopathie betreft, alsnog ongegrond verklaren. In samenhang hiermee vernietigt het hof ook de beslissing van de raad voor zover aan verweerster een maatregel is opgelegd en verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.


8 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

8.1 vernietigt de beslissing van 15 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-018/AL/MN, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover daarin klachtonderdeel a) (deels) gegrond is verklaard, een maatregel is opgelegd en verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten;

en doet opnieuw recht:

8.2 verklaart klachtonderdeel a) voor zover dit de beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag c.q. misbruik en psychopathie betreft, ongegrond.

8.3 bekrachtigt de beslissing van 15 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden onder nummer 21-018/AL/MN, voor het overige.


Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R. Verkijk en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2024.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 15 november 2024.