ECLI:NL:TAHVD:2024:276 Hof van Discipline 's Gravenhage 240032
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:276 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-11-2024 |
Datum publicatie: | 19-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 240032 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Aan deze klacht gaat een hoog oplopende burenruzie vooraf, tussen twee broers, enerzijds en hun buren anderzijds. Tussen deze partijen zijn diverse procedures gevoerd. In een van de procedures hebben partijen op enig moment mediation geprobeerd. Tussen de broers en de buren is voor de mediation geheimhouding overeengekomen. De broers verwijten verweerder, advocaat van hun buren, dat hij de geheimhouding heeft geschonden door informatie uit de mediation te openbaren in een rechterlijke procedure. Het hof is met de raad van oordeel dat de prijsgegeven informatie ging over een door een van de broers jegens zijn buren geuite dreiging met een strafbaar feit en dat deze informatie daarom een uitzondering betrof op de overeengekomen geheimhouding. Het gebruik van de informatie diende bovendien een redelijk doel. Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad dat de klacht ongegrond is. |
Beslissing van 11 november 2024
in de zaak 240032
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
vertegenwoordigd door: [broer 1]
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. S. Knijnenburg
1 INLEIDING
1.1 Aan deze klacht gaat een hoog oplopende burenruzie vooraf, tussen (de maten van) klaagster, twee broers, enerzijds en de heer en mevrouw St(…) anderzijds. Tussen deze partijen zijn diverse procedures gevoerd. In een van de procedures hebben partijen op enig moment mediation geprobeerd. Tussen klaagster en de familie St(…) is voor de mediation geheimhouding overeengekomen. Klager verwijt verweerder, advocaat van de familie St(…), dat hij de geheimhouding heeft geschonden door informatie uit de mediation te openbaren in een rechterlijke procedure.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klaagster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 23-418/DH/RO) een beslissing gewezen op 18 december 2023. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRSGR:2023:254 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 17 januari 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
6 september 2024. Daar zijn (broer 1) en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde,
verschenen. Partijen hebben hun standpunt nader toegelicht. aan de hand van spreekaantekeningen,
die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof heeft de volgende feiten vastgesteld.
3.2 De heer J.H. D(…) (hierna: broer 1) exploiteert samen met zijn broer E.J.A. D(…) (hierna: broer 2) een melkveebedrijf. Het perceel waarop het melkveebedrijf is gevestigd grenst aan het perceel van de heer en mevrouw St(…) (hierna: de heer en mevrouw of familie S).
3.3 De heer en mevrouw S zijn sinds 2021 verwikkeld in meerdere procedures tegen klaagster. De heer en mevrouw S worden daarin bijgestaan door verweerder.
3.4 Tijdens de mondelinge behandeling op 16 november 2022 van een van de procedures hebben partijen met elkaar afgesproken om zonder advocaten een mediationtraject in te gaan. Zij hebben zich daartoe gewend tot een MfN-mediator (hierna: de mediator).
3.5 Partijen hebben een mediation overeenkomst gesloten en hebben daarbij ingestemd met het MfN mediationreglement
3.6 Artikel 7 van het op de mediation toepasselijke MfN mediationreglement luidt voor zover van belang als volgt:
“7.1 De partijen doen aan derden - onder wie begrepen rechters of arbiters - geen
mededelingen omtrent het verloop van de mediation, de daar door de bij de mediation
betroken personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling
of schriftelijk, direct of indirect, verstrekte informatie.
7.2 De partijen verbinden zich om geen stukken aan derden - onder wie begrepen rechters
of arbiters - bekend te maken, te citeren, aan te halen, te parafraseren of zich daarop
anderszins te beroepen, indien deze stukken door een bij de mediation betrokkene tijdens
of in verband met de mediation zijn geopenbaard, getoond, of anderszins bekend gemaakt.
Deze verplichting geldt niet voor zover de desbetreffende betrokkene onafhankelijk
van de mediation reeds over deze informatie beschikte of had kunnen beschikken.
(…)
7.3 De artikelen 7.1 en 7.2 gelden ook voor de mediator.
7.4 De partijen doen hiermee afstand van het recht om, in rechte of anderszins,
hetgeen tijdens de mediation is verstrekt en/of naar voren is gekomen als bewijs jegens
elkaar aan te voeren (…). De partijen worden geacht daartoe een bewijsovereenkomst
te hebben gesloten.
7.5 De mediator behandelt alle informatie die hem door één van de partijen buiten
aanwezigheid van de andere partij wordt verstrekt vertrouwelijk, behoudens voor zover
de betrokken partij uitdrukkelijk toestemming verleent om die informatie tijdens de
mediation in te brengen.
7.6 Het bepaalde in de artikelen 7.1 t/m 7.5 geldt niet in het geval van:
a. informatie omtrent strafrechtelijke gedragingen waarvoor een wettelijke meldplicht
dan wel een wettelijk meldrecht bestaat.
b. informatie omtrent de dreiging van een misdrijf. (…)”
3.7 Op 11 januari 2023 heeft een bijeenkomst in de mediation plaatsgevonden. Hiervan heeft de mediator partijen een schriftelijke terugkoppeling gegeven. De heer Su(…), adviseur van de familie S, heeft namens de familie S op deze terugkoppeling gereageerd per e-mail van 12 januari 2023. Deze e-mail luidt als volgt:
“Mede namens [de familie S], mijn dank voor uw terugkoppeling van ons mediationgesprek. Wij kijken helaas met een slecht gevoel terug op dit gesprek. Dit om de volgende reden:
Tijdens het gesprek kwam het “heftruckincident” aan de orde waarbij [de heer S] aangaf
zich op dat moment bedreigd te hebben gevoeld omdat [broer 2] met ijzeren pin voor
hem stond. [Broer 2] antwoordde gisteren letterlijk: “dat klopt ik had je kop in moeten
slaan”. Dit heeft bij [de familie S] gisteren ongelooflijk veel indruk gemaakt waarmee
hun angstgevoelens nog veel sterker zijn geworden dan ze al waren.
Dat merkte ik gisteren al op de terugweg – emotioneel en tranen - en voor afgelopen
nacht hebben zij maatregelen getroffen door de hond, die normaal in de schuur slaapt,
naar binnen te halen ter bescherming, maar toch geen oog dicht gedaan.
De opmerking van [broer 2], ik had je de kop in moeten slaan, vinden [de familie S] zo ernstig en bedreigend dat zij alsnog hiervan aangifte gaan doen bij de politie. De politie heeft ook bij eerdere incidenten geadviseerd elke vorm van bedreiging dit bij de politie te melden. Wat betreft de getekende geheimhoudingsovereenkomst beroepen [de familie S] zich op artikel 7.6 genoemd onder a en b van het mediationreglement: (…)”
3.8 Verweerder heeft in een tussen partijen aanhangige procedure bij de pachtkamer van de rechtbank op 18 januari 2023 een conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie ingediend. De hiervoor in 3.7 genoemde e-mail is als bijlage bij de conclusie gevoegd.
3.9 Bij e-mail van 24 januari 2023 aan de mediator heeft de adviseur, namens de heer en mevrouw S, het volgende mediationgesprek afgezegd. Als reden wordt opgegeven dat, zakelijk weergegeven, de heer en mevrouw S bang zijn om de broers “fysiek te ontmoeten”. De mediation is nadien niet hervat en is dus beperkt gebleven tot het gesprek op 11 januari 2023.
3.10 Op 17 maart 2023 heeft klaagster onderhavige klacht ingediend tegen verweerder.
3.11 De heer S heeft op 24 maart 2023 aangifte gedaan bij de politie tegen broer 2.
3.12 Met een bericht van 12 april 2023 heeft verweerder de pachtkamer geïnformeerd dat hij het op de rol van 18 januari 2023 overgelegde bericht van de adviseur namens de heer en mevrouw S terugtrekt. Hij verzoekt de pachtkamer geen acht te slaan op het bericht.
3.13 De pachtkamer heeft op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een procedure tussen de heer S. en de beide broers en daarin – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“2.20. Op 18 maart 2022 heeft zich een incident voorgedaan. Op die dag was [de heer
S] het niet eens met het lossen van kunstmest op zijn erf door een chauffeur van [de
broers] . Dit heeft tot een woordenwisseling met [de broers] geleid. Op door [de heer
S] overgelegd beeldmateriaal (productie 15 bij conclusie van antwoord) valt te zien
dat wanneer [de heer S] terugkeert naar zijn woning, [de broers] hard achter hem aan
rennen. Hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld, valt buiten het bereik van de camera.
Volgens [de heer S] heeft [broer 2] de deur van de woning dichtgehouden en hem daarmee
verhinderd zijn eigen woning te betreden. Ondertussen probeerde [mevrouw S] de deur
vanuit de binnenkant te openen. Daarbij is de arm van [mevrouw S] tussen de deur bekneld
geraakt en blauw geworden, aldus [de heer S]. De pachtkamer heeft deze gang van zaken
ter zitting aan [broer 2] voorgehouden. Hij heeft daarbij erkend de deur voor [de
heer S] te hebben dichtgehouden om met hem in gesprek te kunnen gaan. Hij weet echter
niet hoe [mevrouw S] aan de blauwe plekken is gekomen. Volgens [broer 2] heeft [de
heer S] hem bij het dichthouden van de deur in de buik getrapt. Volgens [de heer S]
ging het om een ‘trappende beweging’ uit noodweer.
2.21. Op 18 juni 2022 heeft zich een nieuw incident voorgedaan. [De heer S] stond
die dag op een ladder tegen zijn woning. Op door hem overgelegd beeldmateriaal (productie
19 bij conclusie van antwoord) is te zien dat [broer 1] het erf op komt oprijden.
Terwijl [de heer S] de ladder afdaalt en naar zijn woning loopt roept eiser [broer
1] naar [de heer S] : ‘Nu moet je niet liegen. Vuile huichelaar. Je gaat eraan.’
2.22 Op 11 januari 2023 vond er in het kader van mediation een gesprek plaats tussen
[de heer S], [broer 2] en een mediator. In dat gesprek kwam een eerder incident aan
de orde, waarbij [broer 2] met een ijzeren pin voor [de heer S] zou hebben gestaan
en [de heer S] zich bedreigd voelde. [de heer S] stelt dat [broer 2] tijdens het gesprek
op 11 januari 2023 tegen hem heeft gezegd dat ‘hij hem toen de kop had moeten inslaan’.
Tijdens de mondelinge behandeling is [broer 2] dit incident voorgehouden. Daarop heeft
[broer 2] erkend tegen [de heer S] te hebben gezegd dat hij hem ‘achteraf gezien beter
met de pin de kop had in moeten slaan.’(…)
2.23 [De broers] hebben aangevoegd dat het [de heer S] niet is toegestaan om voornoemd
incident van 11 januari 2023 aan de pachtkamer voor te leggen. Partijen hebben een
mediationovereenkomst gesloten en [de broers] beroepen zich op artikel 7.1 van het
daarin van toepassing verklaarde MfN-mediationreglement, waarin is bepaald dat partijen
aan derden (waaronder rechters) geen mededelingen mogen doen omtrent in het kader
van het mediationtraject ingenomen standpunten en verstrekte informatie. Voorts beroepen
zij zich op artikel 7.4 van het reglement, waarin is bepaald dat partijen afstand
doen van het recht om, in rechte of anderszins, hetgeen tijdens de mediation is verstrekt
en/of naar voren is gekomen als bewijs jegens elkaar te voeren. In artikel 7.4 is
ook bepaald dat partijen worden geacht daartoe een bewijsovereenkomst te hebben gesloten.
2.24 [De heer S] heeft niet betwist dat voornoemde mediationovereenkomst gesloten
is en dat artikel 7 van het mediationreglement tussen partijen van toepassing is.
Hij stelt evenwel dat de geheimhoudingsbepaling niet opgaat voor bedreigingen die
zijn geuit tijdens de mediation. Ten eerste omdat een bedreiging niet binnen de definitie
van artikel 7.1 van het reglement valt, en ten tweede omdat in artikel 7.6 sub b is
bepaald dat de geheimhouding niet geldt voor informatie omtrent de dreiging van een
misdrijf.
2.25 (…) Uit artikel 7 van het mediationreglement volgt dat partijen een bewijsovereenkomst
in de zin van artikel 153 Rv zijn aangegaan (…). Dit betekent dat [de heer S] in het
kader van het mediationtraject gedane verklaringen in beginsel niet mag inbrengen
in deze procedure en deze door de pachtkamer niet mogen worden meegewogen bij haar
beslissing. Partijen moeten elkaar in mediation vertrouwelijk kunnen spreken en –
wanneer een geheimhoudingsverklaring wordt gesloten – erop kunnen vertrouwen dat wat
tijdens de mediation wordt verklaard, niet naar buiten komt. Echter, hier zijn grenzen
aan gesteld, zowel in de wet (artikel 153 Rv) als in het mediationreglement (artikel
7.6). (…) De uitlating die door [broer 2] tijdens de mediation is gedaan, staat niet
op zichzelf en ligt in het verlengde van eerdere incidenten. Het bevestigt het beeld
dat [broer 2] en [broer 1] zich jegens [de heer S] niet weten in te houden wat betreft
het doen van dreigende uitlatingen en gedragingen. Gelet op de reeks van incidenten
is het naar het oordeel van de pachtkamer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar dat [broer 2] en [broer 1] zich wat betreft één van die incidenten
op de bewijsovereenkomst beroepen.”
3.14 Tegen de beslissing van de pachtkamer is beroep ingesteld. Het beroep is nog in behandeling.
3.15 Uit een e-mailbericht van 4 november 2023 van de advocaat van klaagster in de pachtzaak blijkt dat gesproken is over een regeling tussen de heer en mevrouw S enerzijds en de broers anderzijds. Onderdeel van het voorstel is dat de klacht tegen verweerder wordt ingetrokken.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de geheimhouding die in het kader van de mediation is overeengekomen heeft geschonden door de op 12 januari 2023 namens de familie S aan de mediator gezonden e-mail bij zijn conclusie van antwoord te voegen en aldus vertrouwelijke informatie uit het eerste mediationgesprek bekend te maken aan de pachtkamer.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Volgens de raad blijkt uit de stukken in het dossier, waaronder het vonnis van de pachtkamer van 31 oktober 2023, afdoende dat de door broer 2 tijdens de mediationbijeenkomst van 11 januari 2023 gedane uitlatingen kunnen worden aangemerkt als dreiging van een misdrijf in de zin van artikel 7.6 sub b. van het MfN mediationreglement. Verweerder heeft zich daarop in het belang van de familie S in de procedure bij de pachtkamer terecht beroepen en heeft met de overlegging van de e-mail van 12 januari 2023 in die procedure niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klaagster
6.1 De kern van het beroep wordt gevormd door de stelling dat de raad heeft miskend dat broer 2 geen bedreiging heeft geuit. Broer 2 heeft volgens klaagster slechts naar voren gebracht dat hij destijds anders had moeten reageren, door te zeggen dat hij toen S de kop in had moeten slaan. Volgens klaagster is het weliswaar niet vriendelijk, maar ook geen dreiging van een misdrijf. Volgens klaagster is ook geen aangifte gedaan door de heer S omdat hij zich bedreigd voelde, maar “om de mogelijkheid om het verhaal in de procedure te kunnen gebruiken”.
6.2 De standpunten die klaagster in beroep heeft ingenomen worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.
Verweer verweerder
6.3 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Omvang klacht
7.1 In beroep heeft klaagster naar voren gebracht dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt en zijn eigen belang heeft gesteld boven het belang van de familie S. Klaagster heeft verder naar voren gebracht dat verweerder de familie S heeft aangespoord om aangifte te doen terwijl zij zich eigenlijk niet werkelijk bedreigd voelden. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om nieuwe verwijten. Het hof laat deze verwijten buiten beschouwing. Het hof kan slechts oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. artikel 46c leden 1 en 3 Advocatenwet). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten in behandeling genomen.
Maatstaf
7.2 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. De advocaat moet zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Overwegingen hof
7.3 Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. Vast staat dat broer 2 tijdens het gesprek bij de mediator heeft gezegd dat hij de heer S de kop had moeten inslaan. Dat wordt door klaagster bevestigd. Zelfs al zou broer 2 er enkel aan hebben gerefereerd dat hij dit in het verleden had moeten doen kan dit bedreigend overkomen; het sluit immers niet uit dat broer 2 van plan is op een later moment de daad bij het woord te voegen. Het hof is dan ook met de raad van oordeel dat deze uitlating kan worden gezien als een dreiging met een strafbaar feit zoals bedoeld in artikel 7.6 van het mediationreglement. Het hof neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat de uitlating van broer 2 niet op zichzelf stond. Uit het bericht van 12 januari 2023 en overweging 2.20 en verder van het vonnis van de pachtkamer blijkt immers ook van eerdere incidenten waarbij sprake was van voor de familie S dreigende situaties of uitlatingen jegens hen. In die zin past deze uitlating, of die nu slaat op het verleden of op het heden, in een patroon van bedreigingen en dat raakt de vordering van de familie S in de procedure bij de pachtkamer, te weten de beëindiging van de pachtovereenkomst wegens ernstige misdragingen van de beide broers tegen hen. Dat met de aangifte van de familie S nog niets is gedaan maakt dit niet anders. Het Openbaar Ministerie beslist immers op basis van het beginsel van de opportuniteit welke zaken zij wel en welke zaken zij niet ter hand nemen. Als een zaak niet door het OM wordt vervolgd, betekent dat geenszins dat geen sprake is van dreiging met een strafbaar feit.
7.4 Het hof is verder van oordeel dat verweerder zich in het belang van de familie S, zijn cliënten, en aldus met een redelijk doel heeft beroepen op de e-mail van 12 januari 2023 in de procedure bij de pachtkamer. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder op dit punt niet onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld. Het beroep van klaagster slaagt niet.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 18 december 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 23-418/DH/RO.
Deze beslissing is genomen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.J.J. van
Rijen en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 november 2024.