ECLI:NL:TAHVD:2024:268 Hof van Discipline 's Gravenhage 240271

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:268
Datum uitspraak: 14-10-2024
Datum publicatie: 30-10-2024
Zaaknummer(s): 240271
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Art 13-beklag. Klager heeft onvoldoende aangevoerd tegenover het negatieve procesadvies van zijn voormalig advocaat en het gedegen oordeel van de rechtbank op basis waarvan het hof aannemelijk acht dat hoger beroep een redelijke kans van slagen heeft.


Beslissing van 14 oktober 2024
in de zaak 240271


naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

klager

tegen:

de deken

1 DE PROCEDURE

Bij de deken
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 27 augustus 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de procedure waarvoor klager een advocaat wenst geen redelijke kans van slagen heeft.

Bij het hof
1.3 Klager heeft op 25 september 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

1.4 Verder bevat het dossier het verweer van de deken.

1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.


2 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 De auto van klager is op 21 maart 2019 beschadigd geraakt als gevolg van een verkeersongeluk waarbij ook een andere auto was betrokken. Klager is met de verzekeraar van de wederpartij in geschil over de hoogte van de ontstane schade.

2.2 Klager heeft een viertal procedures gevoerd tegen de verzekeraar. Het gaat om de volgende procedures:
1. een deelgeschilprocedure letselschade, afgewezen bij beschikking van 21 september 2020;
2. een verzoek voorlopig getuigenverhoor, wat is toegewezen en heeft geleid tot een getuigenverhoor;
3. een verzoek verwijdering persoonsgegevens frauderegister, afgewezen bij beschikking van 20 april 2024;
4. een verzoek voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 Rv om de toedracht van het ongeval te onderzoeken en te beoordelen in relatie tot de schade aan het voertuig, afgewezen bij beschikking van 18 juli 2024.

2.3 De rechtbank heeft in zijn beschikking van 18 juli 2024 onder meer als volgt overwogen:

“[Klager] geeft in het verzoekschrift aan dat hij belang heeft bij een voorlopig deskundigenonderzoek door een ongevallen-expert om een oordeel te verkrijgen over de toedracht van het ongeval en de opgevoerde schadeposten, meer in het bijzonder over de vraag of het aannemelijk is dat de schade aan de linker velg(en) van de auto van [klager] door het ongeval is veroorzaakt. Een dergelijk onderzoek is echter reeds verricht door OAN. OAN is een onafhankelijk ingenieursbureau dat is gespecialiseerd in onderzoeken die in relatie staan tot verkeersongevallen. Het enkele feit dat OAN niet op gezamenlijk verzoek van partijen is ingeschakeld en dat [klager] er destijds voor heeft gekozen om niet aan dit onderzoek mee te werken, brengt nog niet met zich dat het onderzoek niet onafhankelijk is en aan de uitkomsten van dit onderzoek geen waarde kan worden toegekend zoals [klager] aangeeft.
Uit het onderzoek van OAN blijkt dat een gedeelte van de door [klager] geclaimde schade niet het gevolg is van het ongeval op 31 maart 2019. Meer in het bijzonder blijkt uit het onderzoek dat het onaannemelijk is dat de door [klager] geclaimde schade aan de linker zijde van de auto het gevolg is van het ongeval op 31 maart 2019.
[Klager] heeft onvoldoende aangevoerd om (de betrouwbaarheid van) deze conclusie te weerleggen. Net als in de verzoekschriftprocedure tot het verwijderen van persoonsgegevens (…) doet [klager] een beroep op de mail van [B]. Hierover heeft deze rechtbank bij beschikking van 20 april 2022 reeds geoordeeld dat deze onvoldoende gewicht in de schaal legt om de conclusies uit het rapport van OAN tegen te spreken. De rechtbank is geen aanleiding gegeven en ziet ook geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
(…)
Los van het voorgaande, is – bij beschikking van 20 april 2022 – in rechte vastgesteld dat [klager] opzettelijk [de verzekeraar] heeft proberen te misleiden teneinde een hogere schadevergoeding te verkrijgen. (…) Aangezien voornoemd oordeel van de rechtbank en ook het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door [klager] opgevoerde letselschade onherroepelijk is geworden ([klager] heeft immers tegen beide uitspraken geen hoger beroep ingesteld, al dan niet na een verzoek tot verlofverlening daartoe) en er voor wat betreft de toedracht van het ongeval en de schade aan de auto van [klager] reeds een onderzoek heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat [klager] onvoldoende belang heeft bij het door hem verzochte voorlopig deskundigenbericht.”

2.4 Klager wenst in hoger beroep te gaan tegen de beschikking van 18 juli 2024 (randnummer 2.2 onder 4.). De beroepstermijn verloopt op 18 oktober 2024.

2.5 Mr. J, de voormalig advocaat van klager, heeft klager in een ongedateerde e-mail laten weten dat zijn kantoor de werkzaamheden zal staken als de rechtbank het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht afwijst, omdat hij dan geen mogelijkheid meer ziet voor klager in zijn geschil met de verzekeraar.

2.6 Klager heeft op 22 augustus 2024 de deken verzocht om een advocaat aan te wijzen voor de procedure in hoger beroep van de beschikking van 18 juli 2024. Daarbij heeft klager aangegeven dat hij over nieuwe foto’s beschikt, die in zijn optiek tot een ander oordeel zullen leiden.

2.7 De deken heeft dit verzoek afgewezen. De deken heeft meegewogen dat de rechter het verzoek om voorlopig deskundigenbericht had afgewezen wegens onvoldoende belang van klager, omdat er al meerdere onderzoeken waren verricht waartegen geen zwaarwegende bezwaren waren gerezen. Bovendien was al onherroepelijk vastgesteld dat klager opzettelijk heeft geprobeerd de verzekeraar te misleiden om een hogere schadevergoeding te krijgen. De deken volgt het negatieve procesadvies van mr. J en acht het onaannemelijk dat een nieuwe advocaat een ander standpunt zal innemen.


3 BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag

3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat hij over nieuwe foto’s beschikt van het ‘moment van ongeluk waar duidelijk word[t] hoe de schade [heeft] kunnen ontstaan’, die niet eerder zijn ingediend in de procedure. Het hof begrijpt het beklag aldus dat klager meent dat een procedure in hoger beroep wel degelijk een redelijke kans van slagen heeft.

Verweer

3.2 Het verweer van de deken zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.


4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Overwegingen hof

4.2 Het hof stelt vast dat de deken op grond van de beschikking van 18 juli 2024 en het procesadvies van mr. J op goede gronden heeft geconcludeerd dat een beroep tegen deze beschikking geen redelijke kans van slagen heeft. Los van de vraag hoe waarschijnlijk het is dat er nieuwe foto’s aan het licht zijn gekomen van de schade voortkomend uit een ongeluk van meer dan vijf jaren geleden – vormen enkele nieuwe foto’s op zichzelf onvoldoende grond voor het vermoeden dat hoger beroep een redelijke kans van slagen heeft. Daarvoor moet minstgenomen goed gemotiveerd worden toegelicht waarom de beschikking van de rechtbank geen stand kan houden en waarom het gedegen procesadvies van mr. J in dit verband onjuist zou zijn. Uit het dossier blijkt niet dat klager enige moeite heeft genomen om een second opinion in te winnen bij een andere advocaat of überhaupt zich heeft ingespannen een andere advocaat te vinden die hem hierin van rechtsbijstand kan voorzien. Het hof verklaart daarom het beklag ongegrond.


5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 27 augustus 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland ongegrond.

Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 14 oktober 2024.