ECLI:NL:TAHVD:2024:267 Hof van Discipline 's Gravenhage 240111
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:267 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-10-2024 |
Datum publicatie: | 30-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 240111 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over eigen advocaat. Hoger beroep ziet op hoogte maatregel. Verweerster heeft langdurig haar cliënt voorgelogen dat zij een procedure voor hem aanhangig had gemaakt, wat zij niet had gedaan. Voorwaardelijke schorsing 4 weken. Hof vernietigt bijzondere voorwaarde raad van discipline, die berust op een feitelijke onjuistheid. |
Beslissing van 14 oktober 2024
in de zaak 240111
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 INLEIDING
1.1 Het gaat in deze zaak - kort gezegd – over de plicht van een advocaat om transparant en eerlijk (integer) te zijn jegens zijn cliënt over de wijze waarop hij zijn belang behartigt. Verweerster is advocaat en heeft het tegenover haar cliënt (klager) doen voorkomen alsof ze namens hem een zaak aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank, maar in werkelijkheid heeft zij dit niet gedaan. Klager heeft naar aanleiding daarvan een tuchtklacht tegen verweerster ingediend.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 23-591/AL/MN) op 11 maart 2024 haar beslissing gewezen. Klager - in de beslissing van de raad als klager sub 1 vermeld - heeft de klacht mede namens klager sub 2 - de B.V. van klager - ingediend. Klager sub 2 is niet-ontvankelijk verklaard door de raad en is in hoger beroep geen partij meer. Klager is door de raad in klachtonderdeel a) sub (i) niet-ontvankelijk verklaard. Van de klacht van klager is klachtonderdeel a) sub (ii) gegrond verklaard en zijn de klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken voorwaardelijk opgelegd. De raad heeft naast de algemene voorwaarde als bijzondere voorwaarde opgelegd dat verweerster aan klager de door hem aan haar betaalde eigen bijdrage van € 760,- terugbetaalt. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:57 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerster is op 8 april 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Dat is tijdig.
2.4 Klager heeft bij e-mail van 9 april 2024 aangegeven in beroep te komen van de beslissing van de raad en zijn beroep nog te zullen motiveren. Het hof neemt daarover in r.o. 5.1. een beslissing.
2.5 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het e-mailbericht van 21 mei 2024 van klager met bijlagen.
2.6 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
19 augustus 2024. Daar zijn klager en verweerster verschenen. Klager heeft zijn standpunt
toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die deel uitmaken van het dossier
van het hof.
3 FEITEN
Voor zover in hoger beroep van belang, gaat het om de volgende feiten.
Zaak tegen Importauto’s:
3.1 Verweerster heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis en een eindvonnis in een geschil met Importauto’s.nl. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het beroep afgewezen en de vonnissen bekrachtigd. Voor het voeren van deze procedure is een toevoeging verleend.
3.2 Op 10 april 2020 is door het kantoor van verweerster een factuur gezonden aan klager voor een bedrag van € 760,- voor het griffierecht in de zaak ‘[klager]/Importauto’s HB’ met kenmerk 20_128. Klager heeft op 12 april 2020 een betaling van € 760,- gedaan aan het kantoor van verweerster met omschrijving ’20-128’.
Zaak tegen mevrouw K:
3.3 Op 19 januari 2020 hebben klager en verweerster afgesproken dat verweerster namens hem een procedure bij de kantonrechter zou opstarten tegen mevrouw K. Klager heeft daarna stukken aan verweerster gestuurd. Verweerster heeft een toevoeging aangevraagd voor deze procedure en die is verleend.
3.4 In de periode van 14 april 2020 tot februari 2022 heeft klager meerdere keren aan verweerster gevraagd naar de laatste stand van zaken. In die periode heeft verweerster stukken uit het dossier, waaronder een concept-dagvaarding, aan klager gestuurd. Verweerster heeft klager op enig moment laten weten, dat op 25 februari 2022, om 11.00 uur, zitting was bepaald in zijn zaak tegen mevrouw K.
3.5 Op 15 februari 2022 heeft klager per Whatsapp aan verweerster laten weten dat hem bij navraag bij verschillende rechtbanken is gebleken dat geen zaaknummer bekend is van zijn procedure tegen mevrouw K. Daarop heeft verweerster dezelfde dag aan klager gemaild en toegegeven dat zij geen zaak bij de rechtbank Midden-Nederland aanhangig heeft gemaakt en dat zij voor haar nalatigheid haar verantwoordelijkheid neemt. Zij heeft aan klager ook geschreven dat het opstarten van een procedure door hemzelf alleen zinvol is als hij nieuwe bewijzen heeft.
3.6 In de daarna door klager zelf gestarte procedure tegen mevrouw K heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 31 augustus 2022 de vordering van klager gedeeltelijk toegewezen, namelijk voor een bedrag van € 2.868,35, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
In de zaken tegen mevrouw K en Importauto’s.nl:
3.7 Op verzoek van klager heeft op 30 maart 2022 een gesprek tussen hem en verweerster plaatsgevonden over de gang van zaken bij de behandeling door verweerster van zijn zaken tegen zowel mevrouw K als tegen Importauto’s.nl.
3.8 Op 4 april 2022 heeft verweerster een concept-gespreksverslag aan klager gestuurd met het verzoek daarop te reageren om daarna hun afspraken definitief te maken.
3.9 In een e-mail van 6 april 2022 heeft klager hierop gereageerd en heeft aan verweerster onder meer geschreven dat hij een voorstel voor een minnelijke regeling van haar had verwacht. Ook heeft hij verweerster gemeld dat hij teleurgesteld was dat in het van verweerster ontvangen gespreksverslag onjuistheden stonden.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) aanhoudend een onjuiste voorstelling van zaken te geven aan klager over het hebben opgestart van een procedure in (…) de zaak (…) tegen (ii) mevrouw K;
b) (…);
c) (…);
d) (…).
5 OMVANG HOGER BEROEP
5.1 Klager heeft zijn hoger beroep pas bij e-mail van 21 mei 2024 van grieven
voorzien. Grieven moeten echter binnen 30 dagen na verzending van de beslissing door
de raad zijn ontvangen (art. 56 Advw). Dat betekent dat de grieven van klager uiterlijk
10 april 2024 door de griffie van het hof ontvangen hadden moeten zijn. De wet laat
geen ruimte voor uitstel of afwijking van deze regel. Het beroep met gronden van klager
is te laat ontvangen en daarom niet-ontvankelijk.
5.2 Verweerster is in hoger beroep alleen opgekomen tegen de maatregel die de raad heeft opgelegd en de motivering daarvan. Dit betekent dat de gegrond- respectievelijk (on)gegrondverklaring van de klacht door de raad als vermeld onder r.o. 2.1 onherroepelijk is geworden en het hof enkel nog oordeelt over een passende maatregel voor de gegrond verklaarde gedraging uit klachtonderdeel a) sub (ii).
6 BEOORDELING RAAD KLACHTONDERDEEL A (ii)
6.1 Verweerster heeft erkend dat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht richting klager in de zaak tegen mevrouw K en dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft erkend dat zij aan klager een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven door te beweren dat zij een procedure aanhangig had gemaakt, terwijl dat niet het geval was.
Motivering van de maatregel
6.2 De raad is van oordeel dat het handelen van verweerster in de kwestie tegen mevrouw K ernstig laakbaar is geweest. Verweerster heeft langdurig volhard in haar eerste leugen tegen klager dat zij zijn zaak tegen mevrouw K bij de rechtbank had aangebracht. Op meerdere momenten daarna had verweerster, zeker na de herhaalde vragen van klager over de stand van zaken, haar onjuiste mededeling kunnen herstellen, maar zij heeft dat om haar moverende redenen niet gedaan. Verweerster heeft zelfs een gefingeerde zittingsdatum genoemd en geprobeerd om haar fout te verhullen door klager te adviseren om geen aanvullende eis in te dienen en hem afgeraden om zijn zaak voort te zetten. Dat wilde klager niet, die bovendien pas na eigen onderzoek heeft ontdekt dat verweerster nooit een procedure tegen mevrouw K was gestart.
6.3 In haar e-mail van 15 februari 2022 heeft verweerster daarna weliswaar haar verontschuldigingen aan klager aangeboden, maar die verontschuldigingen komen de raad niet oprecht voor. In diezelfde e-mail stelt zij voor dat klager zelf de nieuwe procedure moet doen, terwijl de raad niet is gebleken dat verweerster voor dat geval heeft aangeboden om de door klager op 12 april 2020 betaalde eigen bijdrage van € 760,- dan terug te betalen. Daarnaast heeft verweerster in diezelfde e-mail klager (opnieuw) afgeraden om de zaak voort te zetten vanwege vermeende bewijsproblemen. Dat advies is, gelet op het latere eindvonnis ten gunste van klager, niet juist gebleken. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende haar verantwoordelijkheid genomen om haar gemaakte fout op te lossen, wat zij allicht in goed overleg met klager had kunnen doen. Ook tijdens de zitting van de raad heeft verweerster geen verantwoording kunnen of willen afleggen over haar nalatigheid in genoemde zaak, terwijl zij wist dat klager daar veel belang aan hechtte.
6.4 Aldus heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarbij heeft zij naar het oordeel van de raad de kernwaarde integriteit (artikel 10a Advocatenwet) geschonden door te (blijven) volharden in haar eigen leugen richting klager. Alle omstandigheden samen resulteren daarin dat naar het oordeel van de raad aan verweerster een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor vier weken moet worden opgelegd.
7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden
7.1 Verweerster komt op tegen de opgelegde maatregel en de motivering daarvan. Zij voert aan dat de raad ten onrechte ervan uitgaat dat klager een eigen bijdrage van € 760,- heeft betaald voor verweersters rechtsbijstand in de zaak tegen mevrouw K. Het bedrag van € 760,- ziet op de factuur van verweersters kantoor voor het voorgeschoten griffierecht in de zaak tegen Importauto’s.nl. Klager heeft na een verzoek om peiljaarverlegging in de zaak tegen mevrouw K. op 8 juni 2020 een toevoeging toegekend gekregen, waarvan de eigen bijdrage € 148,- bedroeg. Deze eigen bijdrage is nooit gefactureerd door verweerster en evenmin door klager betaald. Ook overweegt de raad ten onrechte dat de excuses van verweerster onoprecht voorkomen. Verweerster heeft meerdere keren haar excuses gemaakt, zowel schriftelijk als mondeling, en een bos bloemen aan klager laten bezorgen.
Verweer klager
7.2 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Dit komt voor zover nodig aan de orde bij de beoordeling door het hof.
8 BEOORDELING HOF OVER DE MAATREGEL
8.1 Het hof stelt vast dat de bijzondere voorwaarde, zoals door de raad is opgelegd, is gebaseerd op een feitelijke onjuistheid. Anders dan tot uitgangspunt is genomen, heeft verweerster geen eigen bijdrage van € 760,- bij klager in rekening gebracht voor de zaak die zij ondanks toezeggingen niet aanhangig had gemaakt. De betaling betreft het griffierecht voor de zaak tegen Importauto’s.nl, waarin zij wel degelijk het hoger beroep voor klager heeft ingesteld. Het hof ziet daarom aanleiding de beslissing van de raad ter zake van de bijzondere voorwaarde te vernietigen.
8.2 Anders dan de raad, is het hof wel overtuigd geraakt van de oprechtheid van verweersters verontschuldigingen en het feit dat zij maatregelen heeft genomen, zowel zakelijk als persoonlijk, om herhaling te voorkomen. Verweerster heeft bovendien gemotiveerd gesteld – en door klager is niet betwist - dat verweerster heeft aangeboden de zaak alsnog aanhangig te maken voor klager. Dat zij de procedure niet als kansrijk inschatte, had te maken met de bewijsvoering. Die professionele inschatting van de proceskansen staat los van de vraag of verweersters verontschuldigingen al of niet oprecht waren. Het een sluit het ander niet uit.
8.3 Desondanks bekrachtigt het hof de door de raad opgelegde maatregel (met uitzondering van de bijzondere voorwaarde, zoals onder 8.1 overwogen). Verweerster heeft een onvergeeflijke fout gemaakt door haar cliënt langdurig voor te liegen dat zij de zaak voor hem aanhangig had gemaakt, terwijl zij dit in werkelijkheid niet had gedaan. Verweerster heeft de schijn lang opgehouden, terwijl er meerdere momenten waren waarop zij daar op had kunnen terugkomen. Klager heeft zelf moeten ontdekken hoe het werkelijk zat. Dit handelen van verweerster is een zeer ernstige schending van de kernwaarde integriteit, waarbij zij het vertrouwen van klager op een fundamenteel onderwerp heeft geschaad: het vertrouwen van een cliënt dat de advocaat in zijn belang handelt en daarin transparant en eerlijk (integer) is over de wijze waarop zijn belangen worden behartigd. Dit handelen raakt de kern van het beroep als advocaat. De maatregel van schorsing in de uitoefening van het beroep voor de duur van vier weken voorwaardelijk is daarom passend en geboden.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof een beslissing met maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster
op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor
de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline
2021:
a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
9.3 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 vernietigt de beslissing van 11 maart 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-591/AL/MN, voor zover daarin een bijzondere voorwaarde is gesteld;
10.2 bekrachtigt de beslissing van 11 maart 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-591/AL/MN, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
10.3 veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
10.4 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd
en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in
het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 oktober 2024.