ECLI:NL:TAHVD:2024:260 Hof van Discipline 's Gravenhage 230330
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:260 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-10-2024 |
Datum publicatie: | 23-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 230330 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Het gaat in deze zaak over de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door tekstvoorstellen en een conceptconvenant voortvloeiend uit schikkingsonderhandelingen aan het gerechtshof voor te leggen. De raad heeft dit klachtonderdeel gegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing raad, ook ten aanzien van de maatregel. |
Beslissing van 18 oktober 2024
in de zaak 230330
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster
1 INLEIDING
1.1 In deze zaak is aan de orde of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door tekstvoorstellen en een conceptconvenant voortvloeiend uit schikkingsonderhandelingen met mr. Van T. aan het gerechtshof voor te leggen. De raad heeft dit klachtonderdeel gegrond verklaard. Het hof is het eens met het oordeel van de raad dat het gaat om tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen waar gedragsregel 27 op ziet. Het hof acht de maatregel van een berisping passend en geboden. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en het oordeel van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 23-062/AL/MN) een beslissing gewezen op 23 oktober 2023. In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a) tot en met c) ongegrond verklaard en is klachtonderdeel d) gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:277 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 20 november 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klaagster;
- een e-mail van verweerder van 12 augustus 2024, met bijlagen.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
23 augustus 2024. Daar zijn verweerder en klaagster verschenen.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klaagster en verweerder staan twee partijen bij die met elkaar verwikkeld zijn geweest in een aantal juridische geschillen naar aanleiding van de echtscheiding van deze partijen.
3.3 De cliënte van klaagster is bijgestaan door mr. Van T. In 2021 heeft verweerder schikkingsonderhandelingen met mr. Van T. gevoerd. Per 1 januari 2022 is mr. Van T. uitgeschreven als advocaat. Mr. Van T. heeft de bijstand aan de cliënte van klaagster aanvankelijk voortgezet. Op 3 januari 2022 heeft mr. Van T. een conceptconvenant aan verweerder gestuurd. In februari 2022 heeft klaagster mr. Van T. als advocaat opgevolgd.
3.4 Op 24 januari 2022 heeft verweerder aan mr. Van T. een door hem bij het gerechtshof ingediende memorie van grieven en een provisionele vordering met zes bijlagen, waaronder het conceptconvenant, toegestuurd. In het betreffende processtuk stelt verweerder dat de cliënten van verweerder en mr. Van T. het over de verdeling van de gemeenschap eens zouden zijn op één onderdeel na. Verweerder citeert daarbij uit de na 1 januari 2022 uitgewisselde concepten voor het convenant.
3.5 Per mail van 19 mei 2022 heeft verweerder aan klaagster een concept voor een
kort geding dagvaarding gestuurd met de mededeling dat het kort geding op 30 mei 2022
om 9.00 uur zou worden behandeld. Dit concept – niet gebleken is dat de definitieve
versie afwijkend was - houdt onder meer in:
De vrouw heeft omtrent dit laatste nog op 4 januari 2019 via haar advocaat laten
weten dat het haar er om te doen is dat zij “schuldenvrij het huwelijk verlaat”. Dat
is partijen dus niet alleen met het laatst toegezonden concept convenant gelukt, de
man betaalt de vrouw zelfs nog een bedrag van € 37.500,-.
Tussentijds heeft de vrouw ook nog geprobeerd om van de man een hoger bedrag te ontvangen, waarbij de vrouw op 20 mei 2021 een bedrag noemde van € 35.000,- (waarvan de vrouw al op 28 maart 2021 had laten weten met dat bedrag akkoord te zullen gaan), om plotseling op 2 december 2021 een bedrag te noemen van € 56.000,- en vervolgens weer op 29 december 2021 een bedrag van € 42.500,-
3.6 Begin april 2022 heeft klaagster verweerder tweemaal gevraagd om de namens zijn cliënt ingestelde provisionele vordering over tekstvoorstellen voor een opgesteld concept convenant in te trekken, omdat het schikkingsonderhandelingen betreft. Daarop heeft verweerder klaagster laten weten de vordering niet te zullen intrekken.
3.7 Bij vonnis in kort geding van 22 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter in conventie de door de cliënt van verweerder gevorderde schorsing van de executie bevolen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter de door de cliënte van klaagster gevraagde machtigingen ten aanzien van de voormalige echtelijke woning toegewezen.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) (…);
b) (…);
c) (…);
d) zonder toestemming van klaagster mededelingen aan de rechter heeft gedaan over tussen verweerder en mr. Van T. gevoerde schikkingsonderhandelingen door in processtukken in te gaan op deze onderhandelingen tussen partijen. Volgens klaagster stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat het hem vrijstaat onderhandelingen tussen partijen waarbij mr. Van T. als advocaat betrokken was in het geding te mogen brengen, omdat mr. Van T. per 1 januari 2022 niet langer advocaat was.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft klachtonderdeel d) gegrond verklaard met de volgende overwegingen.
Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in zijn provisionele vordering in hoger beroep in te gaan op de tekstvoorstellen voor een conceptconvenant waarover hij in 2021 met mr. Van T. heeft onderhandeld en door het conceptconvenant van 3 januari 2022 als productie over te leggen. Toen verweerder in 2021 de onderhandelingen voerde, was mr. Van T. nog advocaat. De tekstvoorstellen en het conceptconvenant waar verweerder in het kader van de provisionele vordering een beroep op doet, zijn dan ook de vruchten van die schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft dit, desgevraagd, ter zitting ook erkend. Ook op deze situatie is het in gedragsregel 27 neergelegde verbod naar het oordeel van de raad van toepassing. Dit betekent dat verweerder de tekstvoorstellen en het conceptconvenant, die aan de inhoud van de schikkingsonderhandelingen raken, niet zonder toestemming van mr. Van T. aan het gerechtshof had mogen overleggen. De feiten dat mr. Van T. per 1 januari 2022 geen advocaat meer was en daarna als niet-advocaat is doorgegaan met de onderhandelingen door op 3 januari 2022 nog een conceptconvenant aan verweerder te sturen, doen niet af aan de klachtwaardigheid van het handelen van verweerder.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Verweerder is van mening dat de raad ten onrechte tot een gegrondverklaring van klachtonderdeel d) is gekomen.
6.2 Verweerder betwist dat hij mededelingen heeft gedaan over de inhoud van de onderhandelingen die hij met mr. Van T. in de periode dat laatstgenoemde advocaat was heeft gevoerd. Verweerder stelt alleen te hebben geciteerd uit de onderhandelingen zoals die zijn gevoerd in de periode vanaf 3 januari 2022, hetgeen hem vrijstond, omdat dat gaat over de periode waarin mr. T. handelde als niet-advocaat, zodat het in gedragsregel 27 neergelegde verbod niet van toepassing is.
6.3 Met betrekking tot de opgelegde maatregel van berisping heeft verweerder aangevoerd dat deze maatregel te zwaar is. Volgens verweerder heeft hij niets fout gedaan. Bovendien is verweerder al 32 jaar advocaat en nooit eerder in aanraking gekomen met de tuchtrechter.
Verweer klaagster
6.4 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Het hof stelt vast dat het in deze zaak gaat om een advocaat die klaagt over de handelwijze van een andere advocaat in het kader van een aantal juridische procedures. Het uitgangspunt daarbij is dat advocaten zich behoren te onthouden van gedrag dat hun onderlinge verhouding zou kunnen verstoren. Dat uitgangspunt is neergelegd in gedragsregel 24 die bepaalt dat advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.
7.3 Gedragsregel 27 bepaalt dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, niets mag worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Aan die gedragsregel ligt ten grondslag dat advocaten onderling vrijuit moeten kunnen communiceren teneinde een oplossing van het geschil te beproeven. Zij mogen erop rekenen dat die communicatie niet zonder toestemming aan de rechter wordt geopenbaard.
7.4 Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
Overwegingen hof
7.5 Het hof heeft op basis van de dossierstukken vastgesteld dat verweerder zonder toestemming van zijn wederpartij mededelingen heeft gedaan over de inhoud van de door hem met mr. Van T. gevoerde schikkingsonderhandelingen.
7.6 Het hof is van oordeel dat het conceptconvenant waar verweerder in het kader van de provisionele vordering een beroep op doet, de vrucht is van de schikkingsonderhandelingen die hij in 2021 met mr. Van T. heeft gevoerd, toen laatstgenoemde nog advocaat was. Verweerder stelt in hoger beroep dat er sprake zou zijn van een duidelijke scheidslijn, maar daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake. Verweerder geeft zelf aan dat het conceptconvenant een uitwerking was van hetgeen in grote lijnen met mr. Van T. was besproken toen mr. Van T. nog advocaat was. Verweerder mocht er dan ook niet van uitgaan dat hij vrijelijk in zijn processtuk over het conceptconvenant mocht communiceren.
7.7 Daarnaast is verweerder in de kort geding dagvaarding zoals hierboven geciteerd uitgebreid ingegaan op de inhoud en het verloop van de onderhandelingen tussen hem en mr. Van T. over het echtscheidingsconvenant gedurende het jaar 2021, toen mr. Van T. nog advocaat was. Dat stond verweerder evenmin vrij. Het aan verweerder te verwijten handelen is dus niet beperkt gebleven tot schikkingsoverleg dat als vrucht van eerder schikkingsoverleg plaatsvond toen mr. Van T. per 1 januari 2022 geen advocaat meer was, maar heeft ook betrekking op schikkingsoverleg dat plaatsvond in 2021, toen mr. Van T. nog advocaat was. Verweerder neemt dan ook ten onrechte het standpunt in dat het hem verweten handelen uitsluitend betrekking zou hebben op de periode waarin schikkingsonderhandelingen plaatsvonden terwijl mr. Van T. geen advocaat meer was.
7.8 Het beroep tegen klachtonderdeel d) treft, wegens het ontbreken van feitelijke grondslag, derhalve geen doel.
Maatregel
7.9 Verweerder heeft aangevoerd dat de opgelegde maatregel te zwaar is. Het hof volgt hem hierin niet. Door in zijn provisionele vordering en de kort geding dagvaarding verslag te doen van de inhoud van de schikkingsonderhandelingen en daarbij ook het conceptconvenant als bijlage aan de rechter over te leggen, heeft verweerder niet gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt. Het hof acht de maatregel van berisping passend en geboden.
Slotsom
7.10 Het hof zal gelet op het voorgaande de beslissing van de raad bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Proceskosten
7.11 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd,
zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen
in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling
Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.
7.12 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.13 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
8.1 bekrachtigt de beslissing van 23 oktober 2024 van de Raad van Discipline in
het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-062/AL/MN, voor zover aan het
oordeel van het hof onderworpen;
8.2 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
8.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het
hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
8.4 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure
bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen
de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K. van Dijk
en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in het
openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 18 oktober 2024.