ECLI:NL:TAHVD:2024:256 Hof van Discipline 's Gravenhage 240088
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:256 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-10-2024 |
Datum publicatie: | 08-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 240088 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Geen hoger beroep mogelijk door klaagster van gegrond verklaard klachtonderdeel (art. 56 lid 1 Advw) en evenmin van beslissing raad om geen maatregel op te leggen. Hof neemt ook geen nieuwe verwijten in behandeling (art. 46c lid 1 en 3 Advw). Geen concrete bezwaren aangevoerd tegen ongegrond verklaarde klachtonderdelen. Bekrachtiging. |
Beslissing van 4 oktober 2024
in de zaak 240088
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 INLEIDING
1.1 Aan deze klacht ligt ten grondslag dat verweerster (advocaat van de wederpartij) een vonnis aan klaagster heeft laten betekenen voor de betaling van proceskosten en nakosten, waarna zij executoriaal beslag heeft gelegd op klaagsters woning. De proceskosten waren bij de betekening van het vonnis al betaald, alleen de nakosten (€ 173,-) nog niet. Direct nadat zij hierop gewezen is door de advocaat van klaagster, heeft verweerster het beslag opgeheven en haar excuses aangeboden. De raad heeft het klachtonderdeel over betekening en beslag gegrond verklaard en afgezien van het opleggen van een maatregel. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Klaagster is van de beslissing van de raad in hoger beroep gekomen.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klaagster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad)
heeft in de zaak tussen klaagster en verweerster (zaaknummer: 23-664/DB/OB) een beslissing
gewezen op 19 februari 2024. In deze beslissing is klachtonderdeel 1 gegrond verklaard
en zijn de klachtonderdelen 2, 3 en 4 ongegrond verklaard. De raad heeft afgezien
van het opleggen van een maatregel. Verweerster is veroordeeld tot betaling van het
griffierecht aan klaagster.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:22 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 13 maart 2024 ontvangen
door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
9 augustus 2024. Daar is verweerster verschenen. Klaagster heeft kort voor de zitting
telefonisch contact gehad met de griffier, waarna de griffier ter zitting mededeling
heeft gedaan van de opmerkingen die klaagster op de zitting had willen maken.
3 FEITEN
In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van
belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
1. (…)
2. Verweerster heeft het vonnis naar eigen believen gereconstrueerd en haar eigen
rekensom gemaakt;
3. Een akte van cessie is niet overgelegd;
4. De deurwaarder heeft onbevoegd gehandeld.
5 OMVANG HOGER BEROEP
5.1 Voor zover klaagster in hoger beroep nieuwe verwijten tegen verweerster heeft
geformuleerd, laat het hof deze buiten beschouwing. Het hof kan slechts oordelen over
klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft
geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advw). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten
in behandeling genomen.
5.2 In het door klaagster ingestelde hoger beroep kan zij ook niet worden ontvangen voor zover het beroep zich richt tegen de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel 1. Dit klachtonderdeel is gegrond bevonden. Op grond van artikel 56, eerste lid, Advocatenwet staat tegen gegrond verklaarde klachtonderdelen geen beroep open. Dit geldt ook als geen maatregel is opgelegd voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel. Of een maatregel moet worden opgelegd voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel (en zo ja, welke) staat ter vrije beoordeling van het hof.
5.3 Klaagster zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep voor zover het klachtonderdeel 1 en de maatregel betreft.
6 BEOORDELING RAAD
6.1 Met betrekking tot klachtonderdeel 2 heeft de raad overwogen dat klaagster
het niet eens is met de gevorderde betaling van de nakosten. Gelet op de inhoud van
het vonnis heeft verweerster echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door
namens haar cliënten aanspraak te maken op betaling van een bedrag van € 173,- ter
zake salaris advocaat.
6.2 Met betrekking tot de klachtonderdelen 3 en 4 heeft de raad overwogen dat
van een op verweerster rustende verplichting om een akte van cessie te overleggen
niet is gebleken. Verweerster heeft de deurwaarder de opdracht verstrekt om over te
gaan tot betekening van het vonnis. Een akte van cessie is daarvoor niet nodig. Van
onbevoegd handelen van de deurwaarder is evenmin gebleken.
7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klaagster
7.1 Klaagster heeft in hoger beroep aangevoerd dat de raad ten onrechte niet
in ogenschouw heeft genomen dat het klaagster veel tijd en geld heeft gekost om het
door verweerster gecreëerde euvel recht te zetten. De raad heeft genoegen genomen
met verweersters ‘excuses’ en de mededeling (zonder bewijs) dat het logistieke proces
op haar kantoor is verbeterd. Dat haar logistieke proces is verbeterd is niet klaagsters
probleem en hoort in de klacht niet thuis. Verweerster heeft klaagsters advocaat aangeschreven
voor klaagsters e-mailadres (voor de betaling van het griffierecht), dat haar bekend
moet zijn. Klaagsters advocaat heeft met de klacht niets te maken. Overigens wilde
verweerster het beslag pas opheffen als klaagster de € 173,- had betaald.
Verweer
7.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep.
8 BEOORDELING HOF
8.1 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Uit het beroepsschrift en hetgeen klaagster in verband met de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, blijken ook geen concrete bezwaren tegen de beslissing van de raad op de klachtonderdelen 2 tot en met 4. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
9 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
9.1 verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover zij daarin
nieuwe verwijten jegens verweerster heeft geformuleerd en voor zover het beroep gericht
is tegen de beslissing van de raad over klachtonderdeel 1 en de maatregel;
9.2 bekrachtigt de beslissing van 19 februari 2024 van de Raad van Discipline
in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-664/DB/OB;
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven
en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 4 oktober 2024.