ECLI:NL:TAHVD:2024:251 Hof van Discipline 's Gravenhage 240013
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:251 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-09-2024 |
Datum publicatie: | 01-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 240013 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen eigen advocaat. Beroep ingesteld door klager. Een huurgeschil tussen klager en de verhuurder van zijn woning met een voor klager teleurstellende afloop – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning – vormt de aanleiding voor deze klacht. Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure tussen klager en de verhuurder en volgens klager was de bijstand van verweerder ontoereikend. Bekrachtiging beslissing raad, inhoudende ongegrondverklaring beide klachtonderdelen. |
Beslissing van 27 september 2024 in de zaak 240013 naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
gemachtigden: mrs. L.J. Böhmer en K.K. Bink
beiden advocaat te Amsterdam
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Een huurgeschil tussen klager en de verhuurder van zijn woning met een voor klager teleurstellende afloop – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning – vormt de aanleiding voor deze klacht. Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure tussen klager en de verhuurder en volgens klager was de bijstand van verweerder ontoereikend.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-377/A/A) een beslissing gewezen op 11 december 2023. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRAMS:2023:234 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 10 januari 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder;
- de e-mail van klager van 20 juni 2024 met twee producties.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 5 juli 2024. Daar zijn klager met zijn gemachtigden en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager heeft een woning gehuurd van de Stichting S(…) (hierna: de verhuurder). Tussen klager en de verhuurder zijn geschillen ontstaan over gebreken in de woning en over de huurprijs. In dit verband zijn verschillende procedures gevoerd, bij de huurcommissie en de kantonrechter. Klager werd bijgestaan door een aantal opvolgende advocaten, waaronder verweerder. De verhuurder werd bijgestaan door mr. H.
3.3 Op 23 oktober 2020 heeft de verhuurder klager gedagvaard tot nakoming van de betaling van de huurachterstand en tot ontbinding van de huurovereenkomst (hierna: de eerste procedure).
3.4 Bij beslissing van 7 januari 2021 heeft de Huurcommissie, samengevat, geoordeeld dat sinds 1 mei 2019 sprake is van een ernstig gebrek in de woning zodat de huurprijs tijdelijk verlaagd moet worden.
3.5 Op 27 maart 2021 stelt klager een medewerker van de verhuurder aansprakelijk voor schade uit onrechtmatige daad.
3.6 Klager, bijgestaan door mr. R en vervolgens door mr. S, heeft in de eerste procedure op 7 april 2021 een reconventionele vordering ingesteld.
3.7 Bij vonnis van 4 mei 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen van de verhuurder in de eerste procedure toegewezen en de huurovereenkomst ontbonden. De vorderingen van klager zijn afgewezen. Klager heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Hij werd daarbij bijgestaan door mr. M.
3.8 In een tweede dagvaardingsprocedure (hierna: de tweede procedure) heeft de verhuurder aan de kantonrechter de vraag voorgelegd of de door de huurcommissie uitgesproken tijdelijke huurvermindering terecht was vastgesteld en of deze huurvermindering na het uitvoeren van herstelwerkzaamheden kon vervallen. Klager heeft in de tweede procedure zelf een conclusie van antwoord ingediend en een eis in reconventie ingesteld. Bij tussenvonnis van 29 april 2021 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Vervolgens heeft klager verweerder bereid gevonden om hem verder bij te staan in de tweede procedure.
3.9 Op 28 juni 2021 om 09:37 uur heeft verweerder een e-mailbericht met daarin de conclusie van antwoord in reconventie, tevens eiswijziging, van mr. H ontvangen. Verweerder heeft het bericht dezelfde dag om 13:37 uur aan klager doorgestuurd. Om 21:10 uur heeft klager hierop gereageerd. Klager schrijft in dit bericht dat hij nog enkele opmerkingen heeft toegevoegd en dat hij hierover graag de volgende dag met verweerder wil overleggen. Hierop heeft verweerder bij e-mailbericht van 22:18 uur als volgt gereageerd:
“Voordat u mij de opdracht heeft gegeven om u juridisch bij te staan, was er reeds een vonnis gewezen waarin de kantonrechter de ontbinding heeft uitgesproken van de huurovereenkomst op grond van de hoogte van de huurachterstand en had u ook reeds de conclusie van antwoord en eis in reconventie ingediend ten aanzien van de andere procedure, waarvan de zitting op 7 juli 2021 zal gaan plaatsvinden.
Ik heb u herhaalde malen aangegeven dat ik de kans dat de rechter de woning onbewoonbaar acht nihil acht en dat de rechter dus zal toetsen, of de gegeven korting juist. Indien de rechter de hoogte van de korting heeft vastgesteld dat zal de rechter toetsen of de huurachterstand meer dan drie maanden is, indien dit het geval is dan rechtvaardigt het de ontbinding van de huurovereenkomst.
Indien u de huurpenningen voor de aankomende maanden wederom niet zult voldoen, dan denk ik niet de procedure bij het Hof een kans van slagen zult hebben.
Ik adviseer u dan ook om in ieder geval de lopende huurpenningen te gaan voldoen en
het liefst de huurachterstand in te lopen doormiddel van een eventuele lening.
Kunt u mij morgen rond 11 uur bellen ?”
3.10 Op 7 juli 2021 heeft een comparitie van partijen bij de rechtbank plaatsgevonden.
3.11 Bij brief van 9 juli 2021 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant:
“Op uw verzoek zend ik u hierbij de producties 1 t/m 15 als bijlage 1 per e-mail vooruit.
Tevens zend ik u hierbij het schikkingsvoorstel van [de verhuurder], als bijlage
2 per e-mail vooruit.
Zoals eergisteren bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is besproken, heeft
u twee weken de tijd om dit voorstel te accepteren. Indien het voorstel niet door
u wordt geaccepteerd wordt er een vonnis gewezen.
Er is een reële mogelijkheid dat er voor u negatief zal worden beslist en uiteraard
kunt u dan niet meer terugkomen op het voorstel.
Met deze brief wil ik u nogmaals voorhouden dat ik een andere visie heb op de haalbaarheid
van hetgeen u van [de verhuurder] meent te kunnen vorderen en te verwachten. Het eventueel
door u gewenste hoger beroep tegen het reeds gewezen vonnis acht ik niet alleen niet
kansrijk, maar ook schadelijk voor uw positie jegens [de verhuurder].
Om voormelde redenen acht ik mij, althans indien u het schikkingsaanbod niet accepteert,
niet de juiste advocaat om u dan verder bij te staan. In dat geval adviseer ik u om
zo snel mogelijk een advocaat te zoeken die wel bereid is om de door u gewenste juridische
stappen te nemen. (…)”
3.12 In het tussenvonnis van 16 september 2021 staat, voor zover relevant:
“(…) Partijen hebben nog nadere producties overgelegd. (…)
[Klager] is in persoon verschenen, vergezeld door [verweerder]. (…)
Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. (…)
8. Deze vorderingen van partijen betreffen in de kern de vraag of er sprake is van
gebreken in de woning en zo ja, op basis daarvan de huurprijs over een bepaalde periode
moet worden verminderd en of de al dan niet bestaande gebreken op een bepaald moment
zijn hersteld.
9. Partijen verschillen daarover van mening. Daarover is ter zitting uitvoerig gesproken.
(…)”
De rechtbank heeft in het tussenvonnis een gerechtelijke plaatsopneming in de woning van klager gelast.
3.13 Bij e-mailbericht van 19 oktober 2021 vraagt klager aan verweerder of hij het dossier over kan dragen aan zijn nieuwe advocaat, mr. M. Ook vraagt klager in dit bericht of verweerder hem een duidelijke kopie van een bij het bericht van klager gevoegd document kan sturen.
3.14 Verweerder heeft zijn bijstand aan klager hierna (alsnog) voortgezet.
3.15 Op 24 januari 2022 heeft de descente in de woning van klager plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van de descente blijkt dat de door klager gestelde problemen in de woning zijn besproken. Besproken zijn de problemen met betrekking tot geurhinder, de keuken en aangrenzende muur/ gang, de zolder, de woonkamer, de badkamer en de gasinstallatie in de slaapkamer. Klager en de verhuurder zijn door de kantonrechter telkens in de gelegenheid gesteld om hierover hun standpunt te geven. In dit proces-verbaal staat verder, voor zover relevant:
“(…) De kantonrechter deelt partijen mee wat de bedoeling is en bezichtigt met partijen
het gehuurde. De griffier heeft van de situatie ter plekke een aantal foto’s gemaakt.
Die foto’s zijn, voor zover relevant, aan dit proces-verbaal gehecht. (…)
Nadat de woning is bezichtigd vraagt de kantonrechter of zij behoefte hebben aan
een reactie naar aanleiding van de bezichtiging. Dat is niet het geval. Partijen stemmen
ermee in dat de kantonrechter een datum voor vonnis bepaalt.. (…)”
3.16 Op 10 maart 2022 heeft de rechtbank vonnis gewezen. In dit vonnis heeft de kantonrechter de huurprijs met ingang van 1 mei 2019 verlaagd. Ook heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen de verhuurder en klager ontbonden. Klager is veroordeeld om de woning te ontruimen en om de achterstallige huurpenningen te betalen.
3.17 Bij brief van 17 maart 2022 heeft verweerder, voor zover relevant, het volgende aan klager geschreven:
“(…)Te beginnen met de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis
d.d. 10 maart 2022. Er is inderdaad geen mogelijkheid om hoger beroep in te stellen
tegen de uitspraak daar waar het betreft punten waarover eerder de huurcommissie om
een uitspraak is verzocht. (…)
Echter in de procedure bij de rechtbank zijn ook andere vorderingen door de rechter
beoordeeld, onder andere de op uw wanprestatie gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst
en de ontruiming van het gehuurde en enige van uw reconventionele vorderingen. In
een hoger beroep zal de beslissing op de andere vorderingen wel door het hof beoordeeld
moeten worden. Of u in hoger beroep wel een voor u acceptabel resultaat zal kunnen
behalen zal door een andere advocaat moeten worden beoordeeld. Ik heb u bij herhaling
voorgehouden dat ik u verder niet kan of wil bijstaan en verwijs u nogmaals naar mijn
brief van 9 juli 2021, de nadien plaatsgevonden hebbende telefoongesprekken en uw
mail d.d. 19 oktober 2021. (…)
Overigens bent u bij deze bezichtiging ruimschoots aan het woord geweest en heeft
u de rechter gewezen op al de in uw ogen aanwezige gebreken in de woning en de nadelige
gevolgen hiervan voor uw gezondheid.
Ten overvloede, afsluitend aan de decente heeft de rechter aan u, alsmede aan [de
verhuurder], de vraag voorgelegd of er nog een schriftelijke reactie gewenst was.
U heeft toen uitdrukkelijk aan mij en de rechter medegedeeld dat u dit niet wenste,
omdat u zo snel mogelijk een vonnis wilde ontvangen; de zaak had volgens u al lang
genoeg geduurd. (…)”
3.18 Bij brief van 31 maart 2022 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:
“U heeft mij tijdens mijn vakantie in Oostenrijk verzocht om een volledig kopie van
uw dossier, hetgeen ik niet goed kan volgen.
Ik heb namelijk reeds op 9 juli 2021 het volledig dossier tot aan 9 juli 2021 aan
u persoonlijk overhandigd.
De akten die na 9 juli 2021 zijn genomen zend ik u hierbij nogmaals.
De aantekeningen van de decente en het vonnis die ik u ook al eerder heb toegezonden
gaan hierbij wederom.”
3.19 Op 31 maart 2022 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken.
3.20 Na ontvangst van het verweer van verweerder van 22 april 2022, heeft klager niet meer gereageerd. Het klachtdossier is vervolgens op 15 juli 2022 gesloten.
3.21 In een e-mailbericht van 16 mei 2022 heeft een opvolgend advocaat van klager (hierna: mr. D) onder meer het volgende geschreven aan verweerder:
“Hierbij bevestig ik, dat mijn dossier in de zaak 21-3926 nu compleet is.
Op 22 april 2022 heb ik samen met [klager] op de rechtbank Amsterdam het dossier
in deze zaak ingezien. (…)
Dat dossier was compleet, hoewel ik dus later ontdekte dat op sommige processtukken
een verkeerd zaaknummer staat. Maar het dossier was compleet, dus [klager] is hierdoor
volgens mij niet benadeeld.”
3.22 Op 25 juli 2022 heeft de gemachtigde namens klager te kennen gegeven dat klager zijn klacht wenst door te zetten.
3.23 Gelet op aanvankelijke sluiting van het dossier, heeft de gemachtigde op 21 november 2022 namens klager de klacht tegen verweerder opnieuw ingediend.
3.24 Op 18 juli 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam de vonnissen van 4 mei 2021 en 10 maart 2022 bekrachtigd.
3.25 Op 18 juli 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de kantonrechter van 10 mei 2022 op een door klager ingestelde vordering tot schorsing van de ten uitvoerlegging van het ontruimingsvonnis vernietigd, waardoor de vordering van klager is afgewezen.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:
a) geen relevante inspanningen of werkzaamheden te hebben verricht voorafgaand
aan, tijdens en na afloop van de gerechtelijke plaatsopneming op 24 januari 2022;
b) niet goed te hebben geadviseerd en geen goed verweer te hebben gevoerd tegen
de gevorderde ontbinding en ontruiming.
5 BEOORDELING
Overwegingen raad
5.1 De raad heeft beide klachtonderdelen ongegrond verklaard. De raad is, zakelijk
weergegeven, van oordeel dat verweerder niet is tekortgeschoten in zijn bijstand aan
klager. Verweerder heeft klager niet in zijn belangen geschaad.
Klachtonderdeel a)
5.2 De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel niet slaagt. Verweerder heeft
genoegzaam aangevoerd dat hij geen noodzaak zag om voorafgaand aan de descente de
woning van klager te bezoeken, nu het in een dergelijke situatie aan een rechter is
om kennis te nemen van de feitelijkheden in de woning en hierover vervolgens te oordelen.
Daarbij blijkt uit niets dat klager in zijn belangen is geschaad als gevolg van het
niet op voorhand door verweerder bezoeken van de woning. Alhoewel verweerder heeft
erkend dat er (per abuis) een verkeerd zaaknummer stond op de door hem (voorafgaand
aan de descente) ingediende stukken, blijkt niet dat dit invloed heeft gehad op de
volledigheid van het dossier. Daarbij heeft mr. D in zijn e-mailbericht van 16 mei
2022 ook opgemerkt dat sprake was van een volledig dossier. Uit de beschrijving van
de descente zelf, zoals weergegeven in het proces-verbaal van 24 januari 2022, volgt
verder dat de rechter ruime aandacht heeft geschonken aan de door klager gestelde
gebreken, als ook dat er na afloop van de bezichtiging aan partijen is gevraagd of
zij nog behoefte hadden aan een reactie. Partijen hebben toen, blijkens dit proces-verbaal,
aangegeven daar geen behoefte meer aan te hebben, waarna zij ermee hebben ingestemd
dat er een datum voor vonnis zou worden bepaald. De stelling van klager dat dit niet
zo zou zijn gegaan en dat klager op dat moment tegen verweerder zou hebben gezegd
dat hij nog geen vonnis wenste, vindt geen steun in dit proces-verbaal en wordt door
klager ook niet met andere stukken onderbouwd. Daarbij wordt deze door klager geschetste
gang van zaken door verweerder uitdrukkelijk betwist. Evenmin kan op grond van de
inhoud van het klachtdossier worden vastgesteld dat verweerder na afloop van de descente
de belangen van klager niet of onvoldoende zou hebben behartigd. Toen klager nog nadere
stukken wenste in te dienen, heeft verweerder tegen klager gezegd dat de rechtbank
hiervan geen kennis meer zou nemen nu er reeds vonnis was bepaald. Daarbij was de
verwachting niet dat de wederpartij hier alsnog mee zou instemmen, gelet op de verstoorde
relatie tussen partijen. De raad kan deze reactie van verweerder in de gegeven omstandigheden
volgen en ziet hierin evenmin een grondslag voor het aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijk
verwijt.
Klachtonderdeel b)
5.3 De raad is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel niet slaagt. Tegenover
de stelling van klager dat verweerder de producties 11 tot en met 15 niet met klager
heeft gedeeld of besproken, heeft verweerder aangevoerd dat hij deze stukken inderdaad
niet aan klager had toegestuurd, maar dat hij de inhoud hiervan wel degelijk voorafgaand
aan de zitting van 7 juli 2021 telefonisch met klager heeft besproken. Daarbij zagen
de betreffende producties op de persoon van klager en waren deze niet relevant of
dragend voor de beslissing zelf. Uit het tussenvonnis van 16 september 2021 blijkt
dat verweerder op de zitting van 7 juli 2021 verweer heeft gevoerd voor klager, als
ook dat door verweerder op deze zitting producties zijn ingebracht. Uit niets blijkt
dat verweerder klager op deze zitting niet naar behoren zou hebben bijgestaan, dan
wel dat hij de belangen van klager daar onvoldoende zou hebben behartigd. Wat betreft
de door verweerder geadviseerde hoger beroepsmogelijkheden voor klager, heeft verweerder
in zijn brief van 17 maart 2022 aan klager uitgelegd waartegen een eventueel door
klager in te stellen hoger beroep zich zou kunnen richten. In deze brief heeft verweerder
genoemd dat een hoger beroep niet kon zien op de vaststelling van de huurprijs door
de rechter. Ook heeft verweerder klager er in deze brief op gewezen dat voor het instellen
van een hoger beroep tegen andere delen van het vonnis een oordeel van een andere
advocaat van belang was, nu verweerder klager in hoger beroep niet meer wilde bijstaan.
Uit niets blijkt verder dat verweerder klager op dit onderdeel van een ondeugdelijk
advies zou hebben voorzien. De raad is van oordeel dat verweerder op grond van het
voorgaande evenmin een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Namens klager zijn de volgende gronden aangevoerd tegen de beslissing van de raad:
Klachtonderdeel a)
6.2 De raad heeft miskend dat verweerder de belangen van klager tijdens de descente
onvoldoende heeft behartigd. Verweerder heeft de gerechtelijke plaatsopneming niet
goed voorbereid. Hij heeft de onwaarheden die werden verteld door de namens de verhuurder
aanwezige personen niet bestreden. Hij heeft klager niet verdedigd. Verweerder heeft
een grote verantwoordelijkheid belegd bij klager, terwijl hij die verantwoordelijkheid
had moeten nemen. Ook na de descente heeft verweerder de belangen van klager onvoldoende
behartigd. Verweerder heeft namelijk bewijsstukken van klager niet in de procedure
gebracht.
Klachtonderdeel b)
6.3 Verweerder heeft steken laten vallen bij de voorbereiding van de mondelinge
behandeling op 7 juli 2021. Verweerder heeft door de verhuurder op 29 juni 2021 overgelegde
aanvullende producties niet aan klager doorgestuurd, laat staan besproken. Door deze
fout van verweerder werd klager tijdens de mondelinge behandeling overvallen door
het bestaan van deze aanvullende producties en kon klager zich niet goed verdedigen.
Verweerder heeft bij de mondelinge behandeling geen verweer gevoerd tegen de onjuiste
stellingen van de verhuurder die ten grondslag lagen aan de gevorderde ontbinding
en ontruiming.
6.4 Klager heeft voor de descente stukken naar verweerder gestuurd. Verweerder heeft toegezegd deze te zullen inbrengen, maar heeft dat niet adequaat – want met vermelding van een verkeerd nummer, het nummer van een andere procedure tussen klager en de verhuurder – ingediend. Klager heeft via inzage in het dossier vastgesteld dat de stukken de rechter niet hebben bereikt.
6.5 Verweerder heeft na de het eindvonnis van de rechtbank op 10 maart 2022 klager geadviseerd om in beroep te gaan, maar hij heeft niet vermeld dat tegen een deel van het vonnis geen beroep openstond. Verweerder heeft klager evenmin gewezen op de risico’s en gevolgen van de proceshouding door het verweer te beperken tot verweer tegen de ontbinding en ontruiming. Van verweerder kon worden verwacht dat hij klager het juiste advies zou geven met betrekking tot beroep en dat verweerder de gevolgen daarvan grondig met klager zou bespreken.
Verweer verweerder
6.6 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar nodig bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof
7.3 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die neerkomen op een herhaling van de eerder door klager ingenomen standpunten, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. In aanvulling hierop merkt het hof nog het volgende op.
7.4 Ter onderbouwing van klachtonderdeel a) heeft klager voor de zitting bij het hof een transcriptie overgelegd van, naar klager stelt, hetgeen door hem is opgenomen tijdens de descente. De USB stick met daarop, aldus klager, de gesprekken die zijn opgenomen tijdens de descente, is overgelegd, maar verweerder heeft deze niet in zijn bezit en betwist de juistheid van de transcriptie. Ook wanneer ervan wordt uitgegaan dat de tekst van de overlegde transcriptie een correcte weergave is van hetgeen is besproken, leidt dit voor het hof niet tot een andere beoordeling van de klacht.
7.5 Met betrekking tot klachtonderdeel b) voor zover het betreft het doorsturen van de producties 11 tot en met 15, heeft klager erkend dat hij deze niet heeft doorgestuurd aan klager, maar dat hij deze wel met klager heeft besproken. Het betrof drie producties die bij klager bekend waren (aan hemzelf gerichte brieven en een uitspraak van de huurcommissie) en twee producties met verklaringen van medewerkers van verhuurder over hun ervaringen met klager en hoe zij over klager denken. Gezien hetgeen door partijen naar voren is gebracht, gaat het hof er van uit dat de genoemde producties door verweerder met klager zijn besproken. Verweerder heeft dit gedetailleerd en overtuigend betoogd en klager stelt daar onvoldoende tegenover. Het niet doorsturen van deze documenten verdient niet de schoonheidsprijs. Dit klemt temeer nu twee van de documenten, hoe licht van gewicht inhoudelijk ook, betrekking hadden op de persoon van klager. Dat verweerder deze stukken alleen met klager heeft besproken en niet ook terstond heeft verzonden, acht het hof echter van onvoldoende gewicht om daar tuchtrechtelijke gevolgen aan te verbinden.
7.6 Voor wat betreft de overige twee onderdelen van klachtonderdeel b), merkt het hof op dat vast staat dat de stukken die klager voor de descente aan verweerder had gestuurd, deel uit maakten van het dossier (zie hiervoor onder 3.21) en dat verweerder klager wel degelijk heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van 10 maart 2022 (zie hiervoor onder 3.17).
Slotsom
7.7 De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 11 december 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-377/A/A.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. A.M. Koene en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 27 september 2024.