ECLI:NL:TAHVD:2024:248 Hof van Discipline 's Gravenhage 230390

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:248
Datum uitspraak: 02-09-2024
Datum publicatie: 30-09-2024
Zaaknummer(s): 230390
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Klagers zijn als groep één van de deelnemers geweest aan het gebiedsontwikkelingsproject “Oosterwold” van de gemeente Almere. De gemeente heeft op 4 januari 2019 de grondprijs van het project verhoogd. De gemeente heeft daarbij voor deelnemers die al vóór 4 januari 2019 met de gemeente een intentieovereenkomst hadden getekend een coulanceregeling gehanteerd op basis waarvan die deelnemers aanspraak konden maken op de oude grondprijs. Klagers stellen dat zij door vertraging van de kant van de gemeente pas ná januari 2019 hun intentieovereenkomst hebben kunnen tekenen waardoor zij geen aanspraak konden maken op de lagere grondprijs. Volgens klagers is verweerder tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klagers en in zijn advisering. Klagers verwijten verweerder – voor zover in hoger beroep bij het hof nog van belang - dat hij klagers niet heeft afgeraden om op 30 januari 2020 de koopovereenkomst met de gemeente met daarin de hogere grondprijs – zonder enig voorbehoud – te ondertekenen en hen te adviseren een kort gedingprocedure tegen de gemeente te voeren terwijl dit kansloos was. Daarnaast verwijten klagers verweerder dat hij meerwerk heeft gefactureerd terwijl er een fixed-fee was afgesproken en dat hij in zijn communicatie hierover een indringende toonzetting heeft gebezigd. Het hof is anders dan de raad van oordeel dat verweerder niet is tekortgeschoten in zijn advisering. Het oordeel van de raad dat verweerder wel financieel onzorgvuldig heeft gehandeld en onzorgvuldig hierover heeft gecommuniceerd blijft wel in stand. Gelet op de bijzondere omstandigheden in dit geval, ziet het hof aanleiding om te volstaan met de maatregel van waarschuwing.

Beslissing van 2 september 2024 in de zaak 230390 naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

gemachtigde: mr. G.J. Pulles, advocaat te Amsterdam

tegen:

1. (…)
2. (…)
3. (…)
4. (…)
5. (…)
6. (…)
7. (…)
8. (…)
9. (…)
10. (…)
11. (…)
12. (...)
13. (…)

verenigd in Collectief (…)

hierna samen ook: klagers of (…)

gemachtigde: klaagster 7

1 INLEIDING

1.1 Klagers zijn als groep één van de deelnemers geweest aan het gebiedsontwikkelingsproject (…) van de gemeente (…). De gemeente heeft op 4 januari 2019 de grondprijs van het project verhoogd. De gemeente heeft daarbij voor deelnemers die al vóór 4 januari 2019 met de gemeente een intentieovereenkomst hadden getekend een coulanceregeling gehanteerd op basis waarvan die deelnemers aanspraak konden maken op de oude grondprijs. Klagers stellen dat zij door vertraging van de kant van de gemeente pas ná januari 2019 hun intentieovereenkomst hebben kunnen tekenen waardoor zij geen aanspraak konden maken op de lagere grondprijs. Volgens klagers is verweerder tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klagers en in zijn advisering. Klagers verwijten verweerder – voor zover in hoger beroep nog van belang - dat hij klagers niet heeft afgeraden om op 30 januari 2020 de koopovereenkomst met de gemeente met daarin de hogere grondprijs – zonder enig voorbehoud – te ondertekenen en hen te adviseren een kort gedingprocedure tegen de gemeente te voeren terwijl dit kansloos was. Daarnaast verwijten klagers verweerder dat hij meerwerk heeft gefactureerd terwijl er een fixed-fee was afgesproken en dat hij in zijn communicatie hierover een indringende toonzetting heeft gebezigd. Het hof is anders dan de raad van oordeel dat verweerder niet is tekortgeschoten in zijn advisering. Het oordeel van de raad dat verweerder wel financieel onzorgvuldig heeft gehandeld en onzorgvuldig hierover heeft gecommuniceerd blijft wel in stand. Gelet op de bijzondere omstandigheden in dit geval, ziet het hof aanleiding om te volstaan met de maatregel van waarschuwing.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.

2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 23-178/AL/OV) een beslissing gewezen op 27 november 2023. In deze beslissing heeft de raad:
- klagers 1 tot en met 6 niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel d) en e),
- klagers 7 tot en met 13 niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel c) sub (i),
- klachtonderdeel a) en c) sub (ii) van alle klagers gegrond verklaard,
- klachtonderdeel c) sub (i) van klager 1 tot en met 6 gegrond verklaard,
- de klachtonderdelen d) en e) van klagers 7 tot en met 13 gegrond verklaard,
- klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.
Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:349 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 27 december 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klagers;
- een e-mail van verweerder van 23 juni 2024 met producties 6 tot en met 15;
- een e-mail van verweerder van 5 juli 2024.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8 juli 2024. Daar zijn namens klagers verschenen: (…) (klaagster 7), (…) (klaagster 6). Als toehoorders zijn verschenen: (…) (klager 4) en (…) (klaagster 8). Daarnaast zijn verschenen verweerder en de gemachtigde van verweerder. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, de gemachtigde van verweerder aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Op 9 juli 2019 en 29 augustus 2019 hebben klagers 1, 3, 6, 8, 11 en 13 een intentie c.q. anterieure overeenkomst met de gemeente (…) (hierna; de gemeente) getekend. Een aantal van klagers (1-6) was tegen de kosten van rechtsbijstand verzekerd (hierna: de verzekerde klagers), de andere klagers (7-13) niet (hierna: de niet-verzekerde klagers).

3.3 Verweerder is de verzekerde klagers vanaf april 2019 gaan bijstaan in hun geschil met de gemeente over de hoogte van de grondprijs.

3.4 Op 29 oktober 2019 heeft verweerder aan een aantal klagers geschreven:

“(…) In het collectieve- groepsactie dossier leg ik het volgende aan jullie voor. Op 16 oktober 2019 hebben we een bespreking op mijn kantoor gehad. We hebben afgesproken dat ik jullie een offerte voor zou houden voor het voeren van kortgeding, zodat de acht initiatiefnemers van initiatief 1216 (ruimtepakt) zich daarover kan buigen. Met excuses voor de vertraging bericht ik jullie. (…)

De [gemeente] verwijst voor de rechtvaardiging van die verhoging naar een taxatierapport. Inmiddels hebben we het taxatierapport via een kortgedingsprocedure ontvangen van de gemeente. Jullie hebben mij gevraagd om een offerte aan jullie voor te leggen over het voeren van een bodemprocedure, dan wel kortgeding ( ... )

Initiatief 1216 meent dat er onrechtmatig is gehandeld door de gemeente (…) doordat er vertraging in het traject is opgelopen, waardoor niet tijdig ingetekend kon worden. Daardoor zijn de plannen van initiatief 1216 niet tijdig goedgekeurd om in aanmerking te komen voor de coulance regeling, op basis waarvan de oude grondprijs van € 40,08 voor het hele initiatief zou hebben te gelden. Het initiatief is van mening dat jullie door het voeren van een kortgeding de gemeente zouden kunnen dwingen om de oude grondprijs gestand te doen. Dit is ingegeven door de uitvoering van drie quickscan's, het door mij en mr. [van G] geschreven procesadvies en de uitgebreide besprekingen die daaruit zijn voortgevloeid. Ik merk daarbij op dat het voeren van een kortgeding namens het hele initiatief de grootste kans van slagen heeft. ( ... )

Hoe groot de kans van slagen is, dat is lastig in te schatten. Er is op dit vlak geen jurisprudentie die aansluit bij jullie situatie, omdat de gebiedsontwikkeling (zoals de [gemeente] dat heeft ingezet) uniek is. Het juridische punt - of er sprake is van onrechtmatig handelen - is zeer casuïstisch. Momenteel schat ik de kans iets lager dan 50% in. Ik zie echter wel argumenten die voor jullie pleiten, waardoor er een redelijke kans op succes aanwezig is. Het leek mij goed om jullie de kans van slagen voor te houden. (...)”

3.5 Op 6 november 2019 heeft verweerder aan (een aantal) klagers een e-mail gestuurd met daarin onder meer het volgende:

“(….)Als het goed is hebben jullie in de anterieure- c.q. intentieovereenkomst op laten nemen het volgende voorbehoud:

dat u akkoord gaat met de anterieure- of intentieovereenkomst, maar dat u zich het recht voorbehoudt om aanspraak te maken op de oude grondprijs (voor 4 februari 2019) en dat u met het sluiten van de anterieure- of intentieovereenkomst geen afstand wilt doen van uw recht op nakoming van de oude grondprijs dan wel het recht op schadevergoeding van de [gemeente], die verband houdt met de grondprijs en dat u het liefst ziet dat dit wordt opgenomen in de anterieure- of intentieovereenkomst.

Wij adviseren om dit voorbehoud eveneens in de koopovereenkomst op laten nemen. Waar dit komt te staan is om het even. Het is aan de [gemeente] om dit voorbehoud te plaatsen in de overeenkomst. (…)”

3.6 Namens klagers is het van de gemeente ontvangen koopcontract aan verweerder gestuurd voor controle. Artikel 2 lid 2 daarvan luidt:

“(…) De Koopprijs (en de daaraan ten grondslag liggende m2-prijs) is prijsvast gedurende een periode van 12 maanden sinds de ondertekening van de Anterieure overeenkomst en derhalve tot 29 augustus 2020. (…)”

3.7 Op 20 januari 2020 heeft verweerder aan klaagster 7 – zijn toenmalige contactpersoon - laten weten:

“(….) Ik heb de overeenkomst gescand en ik ben geen bepaling tegengekomen waarin de kopers (jullie) afstand doen van enig recht op nakoming van de oude grondprijs. (….)”

3.8 Op 23 januari 2020 heeft klaagster 7 aan verweerder geschreven:

“(….) Er van uitgaande dat bovenstaande voldoende is om te tekenen, gaan we gewoon wel de koopovereenkomst tekenen in [de gemeente] en passeren we een aantal weken later. Mijn vraag is: klopt dat laatste, of moeten we dat wel uitstellen? Het passeren van de koopovereenkomst is juridisch het moment van levering van de grond. De koop is dan reeds tot stand gekomen, echter nog niet geëffectueerd. Het effectueren van de koop, dat wil zeggen passeren van de koopovereenkomst, voegt niks toe of doet niks af aan de discussie over de prijs die daartegenover moet staan. (….)”

3.9 Daarop heeft verweerder op 24 januari 2020 als volgt gereageerd:

“(….) Het voorbehoud en de reactie daarop geeft voldoende reden om aan te nemen dat een rechter van oordeel zal zijn dat het ondertekenen van de koopovereenkomst niet betekent dat jullie zonder meer akkoord zijn gegaan met de hogere grondprijs. Oftewel, ik ben van oordeel dat het gemaakte voorbehoud ervoor zorgt dat jullie het verzoek aan de rechter kunnen voorleggen om de [gemeente] de oude grondprijs gestand te doen. Het blijft echter een kwestie van afweging van argumenten en hier zit een risico in. Dat risico kan niet volledig weg worden genomen. Ik kan dat niet anders maken. (…)”

3.10 Op 27 januari 2020 om 18.39 uur heeft verweerder ter aanvulling op zijn e-mail van 24 januari 2020 ook nog aan klaagster 7 geschreven:

“(….) Ik heb nog gemeend om het volgende aan te geven. Er zijn m.i. op dit moment twee opties. Elke optie heeft kansen en risico's die ik graag op een rijtje zet, om advies te geven over de keuze tussen beide opties.

1. Ondertekenen koopovereenkomst met nieuwe grondprijs (=geen uitstel)

Mogelijk werpt de gemeente jullie tegen dat er wilsovereenstemming is bereikt over de nieuwe prijs, en dat jullie dus geen beroep meer kunnen doen op de oude grondprijs. Hiertegen valt in te brengen dat vooraf duidelijk aangekondigd is dat de nieuwe grondprijs niet akkoord is, tenminste dat jullie een voorbehoud maken om een procedure te starten én dat gemeente hiermee akkoord is gegaan. Voordeel van ondertekening is dat er geen vertraging optreedt. Jullie kunnen dan ook gelijktijdig het kortgeding starten.

Spoedeisend belang

Spoedeisend belang is dat er duidelijkheid moet komen over de grondprijs voor leveringsdatum. Aanvullend argument van spoedeisend belang is dat jullie in het proces van inschakeling van aannemers nu voor keuzes komen te staan die beïnvloed worden door de hoogte van de grondprijs en de mogelijkheid van financiering.

Potentiële uitkomsten

- Als de vorderingen in kortgeding afgewezen wordt, dan kunnen jullie gewoon door met afnemen van de grond en levering daarvan op basis van de oude grondprijs. Het is dan nog steeds mogelijk om een bodemprocedure starten, dan zullen we het echter een hebben over proberen 'schade' achteraf te verhalen.

- Als de vorderingen in kortgeding worden toegewezen, dan kan de gemeente volstaan met een kleine aanpassing op de prijs, waarna de grond meteen geleverd kan worden.

2. Niet ondertekenen koopovereenkomst met nieuwe grondprijs (=uitstel)

De gemeente kan jullie niet tegenwerpen dat de grond al verkocht is en dat er overeenstemming over de prijs is bereikt. Dat 'risico' wordt hiermee uitgesloten. Aanvullend op het spoedeisend belang van hierboven komt dat jullie zo snel mogelijk verder in het traject willen. Hier staat tegenover dat jullie niet de zekerheid hebben van de koopovereenkomst. De gemeente kan jullie tegenwerpen geen overeenkomst meer met jullie te willen sluiten. Hoe reëel dit scenario is kan ik niet overzien. Die handelwijze zou overigens ook bijdragen aan de kwalificatie van het handelen van de gemeente als onbehoorlijk.

Slot

Hoe jullie kiezen om te gaan met de koopovereenkomst is aan jullie. Zoals ik het zie leiden beide opties tot een kortgeding. (….)”

3.11 Op 27 januari 2020 om 22.36 uur heeft klaagster 7 verweerder hartelijk bedankt voor de uitgebreide beantwoording. Zij schrijft verder:
Wij hebben vanavond met elkaar gesproken en komen tot de volgende conclusie:
1. We gaan donderdag wel tekenen
2. We gaan Werner bellen of hij nog over de brug komt en zo niet, of hij dan een voorbehoud wil maken in of naast de overeenkomst. Dus niet een pittige brief naar de wethouder
3. Evt rijden we donderdag na tekenen door naar Zwolle
(…)
- Is er nog iets nodig naast de voorbehouden die we al hebben gemaakt? Jij dacht van niet meen ik, maar voelen ons iets comfortabeler als Werner per mail bevestigt dat het tekenen van de overeenkomst niet betekent dat wij zonder meer akkoord zijn met de nieuwe grondprijs en ons het recht voorbehouden een procedure aan te spannen om in aanmerking te komen voor de nieuwe grondprijs.
(…)

3.12 Op 30 januari 2020:

- heeft een medewerker van de gemeente [lees: Werner, hof] desgevraagd per e-mail aan (een aantal) klagers laten weten:

“(…..) Uiteraard staat nog steeds overeind dat wij bij een eventueel door jullie aan te spannen gerechtelijke procedure, een eventuele uitspraak in jullie voordeel met terugwerkende kracht zullen respecteren (…)”

- hebben alle klagers het koopcontract van de gemeente zonder enig voorbehoud ondertekend tegen een grondprijs van € 74,15 per m2;

- heeft verweerder aan klaagster 7 bevestigd dat hij met alle klagers de volgende overeenkomst van opdracht heeft gesloten:

“(….) U, gezamenlijk met zeven andere initiatiefnemers (hierna gezamenlijk aan te duiden als cliënten), geeft mij hierbij de opdracht om een kortgeding te starten teneinde de [gemeente] te dwingen om de oude grondprijs gestand te doen. (….)”

3.13 Op 18 februari 2020 heeft verweerder namens klagers een laatste sommatiebrief aan de gemeente gestuurd.

3.14 Op 17 april 2020 heeft verweerder namens klagers een concept kort geding dagvaarding ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland.

3.15 Op 29 april 2020 is voor de betreffende klagers de akte van levering van de kavels in de gemeente gepasseerd.

3.16 In een e-mail van 17 juni 2020 heeft een kantoorgenoot van verweerder desgevraagd aan klaagster 7 uitgelegd dat verweerder meer werkzaamheden voor klagers heeft gedaan dan waarvan hij in zijn offerte was uitgegaan. Eén van de redenen van de kostenverhoging was een tweede schriftelijke ronde bij de rechtbank vanwege de coronamaatregelen. Klaagster 7 heeft namens klagers tegen de hogere kosten bezwaar gemaakt.

3.17 Kort voor het kort geding zijn de verzekerde klagers in een collectieve procedure van het kantoor van verweerder tegen de gemeente gestapt. Deze procedure had betrekking op de legitimiteit van de hoogte van de grondprijsstijging in het gehele ontwikkelgebied.

3.18 Bij vonnis in kort geding van 6 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter klagers in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten. Daartoe is onder meer overwogen in rechtsoverweging 4.4 en 4.5.5:

“(….) In de koopovereenkomst is ten aanzien van de door [gemeente] gehanteerde grondprijs geen voorbehoud opgenomen. Sterker, in artikel 2 lid 2 van de koopovereenkomst is expliciet bepaald dat de koopprijs (en daarmee de daaraan ten grondslag liggende m2 prijs) nooit lager zal zijn dan de in de overeenkomst genoemde koopprijs. Ter zitting heeft de [gemeente] voorts nadrukkelijk gesteld dat er ook geen koopovereenkomst zou zijn gesloten indien [klagers] niet met de nieuwe grondprijzen zou hebben ingestemd.

Reeds op grond van het vorenstaande kan in dit kort geding niet van de door [klagers] gestelde acceptatie van het voorbehoud door [de gemeente] worden uitgegaan. Om tot mogelijke toewijzing van het gevorderde te komen is namelijk nadere bewijsvoering nodig en daar leent een kort geding zich niet voor. (…)”

Verweerder heeft klagers op 7 juli 2020 naar aanleiding van deze uitspraak geadviseerd om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen en tevens geadviseerd om een bodemprocedure te overwegen.

3.19 In zijn e-mail van 29 juli 2020 heeft verweerder aan klagers geschreven:

“(….) Zoals je ziet zijn we een fixed fee overeengekomen voor met naam benoemde werkzaamheden (l tot en met 9). Als er gaandeweg de procedure meer werkzaamheden moeten worden verricht, dan vallen deze niet onder de reikwijdte van de fixed fee. Als de met naam benoemde werkzaamheden meer tijd kosten, dan valt dat onder ons risico. (…) Jullie stelling dat de extra werkzaamheden het bedrijfsrisico van mijn kantoor is, is onjuist (…).

Verdere/andere werkzaamheden (dan het instellen van hoger beroep) worden echter wel vanaf heden opgeschort, totdat er overeenstemming is over de financiën. (….)”

3.20 Op 31 juli 2020 heeft verweerder namens klagers een appeldagvaarding naar de deurwaarder verzonden.

3.21 Op 18 augustus 2020 heeft verweerder klagers per e-mail te kennen gegeven zijn werkzaamheden voor klagers op te schorten, tenzij de niet-verzekerde cliënten overgaan tot een betaling van € 553,85 per cliënt. Op 19 augustus 2020 heeft klaagster 6 namens de niet-verzekerde klagers aan verweerder laten weten daarmee akkoord te gaan, maar heeft aan verweerder ook geschreven:

“(….) We zijn echter erg teleurgesteld in de manier waarop je ons voor het blok zet. Wij voelen dit als chantage, niet betalen betekent voor de hele groep geen gesprek - inclusief de verzekerden - en niet betalen is een verdriedubbeling van de prijs met de dreigementen die je daarbij gebruikt. Het is niet de rechter die ons tegen elkaar opzet maar jij zet binnen (…) een wig tussen de verzekerden en de niet verzekerden. (….)”

3.22 Op 22 oktober 2020 heeft verweerder aan klagers geschreven:

“(….) Bij de start van het dossier (…) hebben we afgesproken dat [klaagster 7] ons contactpersoon is. Ik zou graag een nieuw contactpersoon aangewezen willen zien. (….)”

3.23 In zijn e-mail van 23 november 2020 heeft verweerder klagers laten weten zijn werkzaamheden neer te zullen leggen wegens een onherstelbaar gebrek aan vertrouwen van zijn kant. Ook heeft hij daarin geschreven:

“(….) Een gedeelte van de 13 cliënten gaat eveneens mee in het collectieve actie dossier: CA [O] / [gemeente] (13100010). Eveneens in dat dossier zal voor de cliënten de werkzaamheden worden neergelegd die betrokken zijn in het dossier [van klagers / [Gemeente] (13100011). (…)”

3.24 Op 20 december 2020 heeft klaagster 6, aangesteld als nieuwe contactpersoon voor klagers, over verweerder een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van zijn kantoor.

3.25 Op 11 februari 2021 heeft de klachtenfunctionaris gereageerd op de door klagers ingediende interne klacht. Volgens haar:

“(….) - heeft verweerder geen beroepsfout gemaakt nu hij klagers heeft geadviseerd een voorbehoud op te laten nemen in het koopcontract en heeft hij klagers gewezen op de risico's;

- is hun klacht over de meerkosten gegrond, nu geen voorbehoud is gemaakt ten aanzien van meerkosten wat voor rekening en risico van het kantoor is en biedt verweerder zijn excuses aan voor de wijze waarop hij hierover heeft gecommuniceerd met klagers;

- worden de aan de niet-verzekerden verzonden facturen door het kantoor gecrediteerd;

- is niet klachtwaardig geweest dat verweerder voor twee nieuwe mogelijke geschillen uitbesteding heeft gevraagd bij de verzekeraars, nu klagers verweerder zelf op deze mogelijke geschillen hebben gewezen en deze uitbestedingen door de verzekeraars zijn toegekend. (…)”

3.26 In haar e-mail van 14 maart 2021 heeft klaagster 6 aan de klachtenfunctionaris laten weten niet tevreden te zijn over de afhandeling van de inhoudelijke klacht. Verweerder had hen gericht moeten waarschuwen om het contract zónder voorbehoud niet te tekenen en hen ook moeten waarschuwen dat de door hen ontvangen toezeggingen niet van bevoegde personen van de gemeente kwamen. Ook heeft klaagster 6 geschreven:

“(…) Kortom, dit alles wetende, is duidelijk dat de zaak altijd al kansloos was. We zijn daarom hoogst verbaasd dat [verweerder] ons nadien ook nog eens heeft geadviseerd een bodemprocedure te starten. Wij stellen daarom, tegen uw oordeel in, dat [verweerder] wel degelijk een beroepsfout heeft gemaakt.

Daarnaast zijn klagers van mening dat verweerder, naar aanleiding van een geschil over betalingen aan hem en het betalen van de proceskosten aan de [gemeente], niet een aantal leden van (…) zijn rechtsbijstand had mogen ontzeggen. (…)”

3.27 Op 18 mei 2021 heeft de nieuwe klachtenfunctionaris aan klagers laten weten de aanvullende klacht over verweerder af te wijzen.

3.28 Op 5 september 2021 heeft klaagster 7 namens klagers een klacht ingediend bij de toenmalige deken. Op 11 februari 2022 is tussen klaagster 7 en de toenmalige deken telefonisch contact geweest. Gelet op de complexiteit van de onderliggende kwestie en het doel van het bemiddelingsgesprek is besloten af te zien van een bemiddelingsgesprek. De toenmalig deken heeft klagers geadviseerd om eerst een jurist te vragen onderzoek te doen naar het dossier.

3.29 Op 26 april 2022 heeft klaagster 7 aan de deken kenbaar gemaakt een rapportage van de benaderde jurist te hebben ontvangen en verzocht om aanhouding van het dossier. De inhoud van deze rapportage is door klagers niet met de deken gedeeld.

3.30 Op 10 oktober 2022 heeft klaagster 7 aan de deken kenbaar gemaakt de klacht tegen verweerder door te zetten.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) geen goede inschatting te maken en klagers niet uitdrukkelijk te hebben ontraden om het koopcontract van de gemeente te ondertekenen;
b) (…)
c) ten onrechte (sub i) meer te facturen dan was afgesproken en (sub ii) daarover niet op zorgvuldige wijze met klagers te communiceren;
d) (…)
e) (…)

5 Beoordeling

Omvang hoger beroep

5.1 Verweerder heeft drie beroepsgronden aangevoerd tegen de beslissing van de raad. Deze beroepsgronden zien op klachtonderdelen a), c) en de door de raad opgelegde maatregel. In hoger beroep gaat het daarmee alleen over deze twee klachtonderdelen en de opgelegde maatregel. De klachtonderdelen b) (het adviseren van een bodemprocedure), d) (het zonder opdracht aanmelden van twee nieuwe zake bij de rechtsbijstandsverzekeraar) en e) (het zonder overleg uit het collectief zetten van de verzekerde klagers) zijn niet meer aan de orde.

5.2 De beroepsgronden van verweerder richten zich niet tegen het oordeel van de raad bij klachtonderdeel a) en c) sub (ii) dat alle klagers ontvankelijk zijn in hun klacht. Klagers hebben op hun beurt geen beroepsgronden aangevoerd tegen het oordeel van de raad dat klagers 7 tot en met 13 niet-ontvankelijk zijn in klachtonderdeel c) sub (i). Deze oordelen van de raad staan daarmee in hoger beroep vast.

Overwegingen raad

5.3 De raad heeft na uiteenzetting van de uitgangspunten – samengevat – het volgende overwogen over de hier nog aan de orde zijnde klachtonderdelen.

Klachtonderdeel a) – verkeerde inschatting en niet uitdrukkelijk ontraden de koopovereenkomst te tekenen
5.4 De raad heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel overwogen dat verweerder onvoldoende naar klagers heeft geluisterd en doorgevraagd. Ook heeft hij klagers te weinig gewaarschuwd voor de gevolgen van het op 30 januari 2020 ondertekenen van het koopcontract met de gemeente. Weliswaar heeft verweerder tot aan de ondertekening op 30 januari 2020 van dat standaardcontract klagers in zijn correspondentie gewezen op de risico’s van ondertekening daarvan, maar uit de stukken is niet gebleken dat hij klagers ook andere mogelijkheden heeft voorgehouden of de noodzaak en de gevolgen van het ondertekenen van de overeenkomst voor de kans van slagen van een kort geding heeft uitgelegd. Volgens de raad had verweerder klagers er op moeten wijzen dat ondertekenen van de overeenkomst zonder voorbehoud in een kort geding tot extra bewijsrisico’s zou leiden, omdat in een kort geding slechts beperkt ruimte is voor het leveren van bewijs van een van de tekst van de overeenkomst afwijkend voorbehoud. Ook had verweerder aan klagers kunnen voorstellen om alleen het standaardcontract van de gemeente te ondertekenen met een aangehechte sideletter, waarin het voorbehoud uit de intentieovereenkomsten uit 2019 kon worden opgenomen. Daarnaast had verweerder ook zelf voor eind januari 2020 contact kunnen zoeken met de bevoegde medewerker van de gemeente voor overleg over onder meer artikel 2 lid 2 van de koopovereenkomst. Ook had hij zich beter (door de gemeente) kunnen (laten) informeren over al dan niet aanwezige tijdsdruk, aldus de raad. De raad heeft daarnaast geoordeeld dat uit de stukken evenmin is gebleken dat verweerder met klagers de mogelijkheid heeft besproken om eerst een kort geding te beginnen en pas daarna desgewenst tot ondertekening van de koopovereenkomst met het nogal rigide artikel 2 lid 2 over te gaan. Door zijn te optimistische inschatting in zijn e-mail van 20 januari 2020 (als hiervoor geciteerd onder 3.7) is naar het oordeel van de raad begrijpelijk dat klagers daarna, op 30 januari 2020, het standaardcontract hebben ondertekend en erop vertrouwden dat zij daarna nog met de gemeente in overleg konden treden over de mogelijke verlaging van de grondprijs naar het bedrag uit 2018. Daarbij had de gemeente toen echter geen belang meer, omdat door ondertekening van het koopcontract door klagers, met daarin artikel 2 lid 2, de hogere grondprijs vast lag. Het starten van een kort geding nadat klagers de overeenkomst hadden ondertekend was in de visie van de raad niet voor de hand liggend, omdat daardoor een extra bewijsprobleem ontstond en omdat daarmee slechts een voorlopig oordeel kon worden verkregen. Klagers hadden geen belang bij een voorlopig oordeel, maar bij een oordeel waaraan rechten zouden kunnen worden ontleend. De raad heeft op grond van het vorenstaande geoordeeld dat verweerder in zijn zorgplicht richting klagers is tekortgeschoten en dat klachtonderdeel a) gegrond is.

Klachtonderdeel c) - meerwerkfactuur en communicatie

- Ten aanzien van de meerwerkfactuur aan de niet-verzekerde klagers

5.5 Over klachtonderdeel c) sub (i) heeft de raad overwogen dat verweerder heeft erkend dat hij met de niet-verzekerde klagers een fixed-fee had afgesproken en dat hij niet daarboven zonder overleg en zonder hun toestemming meerwerk had mogen factureren. Verweerder heeft hierin naar het oordeel van de raad financieel onzorgvuldig richting de niet-verzekerde klagers gehandeld. De raad heeft hem dat tuchtrechtelijk aangerekend en klachtonderdeel c) sub (i) gegrond verklaard.

- Ten aanzien van de communicatie over de facturatie

5.6 De raad heeft geoordeeld dat de indringende toonzetting in de e-mails van verweerder van 29 juli 2020 en 18 augustus 2020 aan klagers, in het bijzonder gericht aan hun contactpersoon klaagster 6, niet was zoals van een advocaat verwacht mocht worden in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Het had op de weg van verweerder gelegen om eerst met zijn niet-verzekerde cliënten in overleg te treden over de in zijn visie verschuldigde betaling van de meerwerkfactuur en niet meteen te dreigen met het opschorten van zijn werkzaamheden voor alle klagers. De raad heeft dit verweerder mede tuchtrechtelijk aangerekend, aangezien hij achteraf heeft erkend dat hij ten onrechte de meerwerkfactuur had gestuurd. De raad heeft ook klachtonderdeel c) sub (ii) gegrond verklaard.

Maatregel

5.7 De raad heeft tot slot geoordeeld dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet en is tekortgeschoten in zijn informatie- en zorgplicht richting zijn cliënten. De raad heeft overwogen dat het begrip heeft voor de omstandigheid dat verweerder zijn excuses heeft aangeboden en dat hij nog maar kort werkzaam was als advocaat, maar is van oordeel dat het zelfinzicht van verweerder ten onrechte beperkt blijft tot het onderwerp gebrekkige communicatie. De raad heeft aanleiding gezien om aan verweerder de maatregel van berisping op te leggen. Volgens de raad heeft verweerder de kernwaarde deskundigheid geschonden en raken de gegrond verklaarde klachtonderdelen aan de fundamentele verantwoordelijkheid van een advocaat om zijn cliënt goed te informeren en adviseren over de openstaande rechtsmiddelen.

Beroepsgronden klager

5.8 Verweerder heeft drie beroepsgronden tegen de beslissing van de raad aangevoerd. Beroepsgrond 1 richt zich tegen de gegrond verklaring van klachtonderdeel a). Beroepsgrond 2 richt zich tegen de gegrond verklaring van klachtonderdeel c) sub (i) en (ii). Beroepsgrond 3 richt zich tegen de door de raad opgelegde maatregel van berisping.

5.9 Verweerder heeft zich in beroepsgrond 1 op het standpunt gesteld dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat hij klagers onvoldoende zou hebben geïnformeerd over de goede en kwade kansen van het ondertekenen van de koopovereenkomst en het starten van een kort geding. Daarnaast heeft de raad volgens verweerder ten onrechte overwogen dat het niet voor de hand liggend was dat verweerder heeft geadviseerd om een kort geding te voeren.

5.10 Volgens verweerder was het bewuste kort geding niet de enige rechtsgang die hij ten behoeve van klagers heeft benut. Nog vóór het tekenen van de koopovereenkomst was duidelijk dat hij óók een bodemprocedure voor klagers zou gaan voeren (de collectieve procedure). Het kort geding was náást deze bodemprocedure en hierin was wel ruimte voor bewijs. Bovendien gold dat er een spoedeisend belang was bij het voeren van de kort gedingprocedure. De bodemprocedure zou voor klagers te lang duren, omdat zij financiële keuzes voor de (af)bouw moesten maken. De raad miskent volgens verweerder dat hij alle mogelijke middelen heeft ingezet om de belangen van klagers zo goed mogelijk te behartigen en dus ook een kort gedingprocedure is gestart. Deze procedure was helemaal niet kansloos. Dat het gewenste resultaat niet is bereikt, maakt deze keuze nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.11 Verweerder heeft daarnaast aangevoerd dat hij klagers herhaaldelijk en in duidelijke bewoordingen heeft voorgelicht over de goede en kwade kansen van zowel het voeren van een kort gedingprocedure als van het ondertekenen van de koopovereenkomst. Verweerder verwijst in dat kader naar zijn e-mail van 27 januari 2020. Klagers hebben uiteindelijk zelf gekozen voor de zekerheid van een koopovereenkomst. Zij hebben ook ter zitting bij de raad erkend dat zij ongeacht de hoogte van de grondprijs de grond hoe dan ook zouden kopen. Dat klagers geen “haast” hadden klopt niet. Zij waren begin 2020 al vergevorderd met betrekking tot hun voorbereidingen voor het bouwen van hun huizen en hadden belang bij spoedige duidelijkheid over de koopprijs van de grond. Ook bestond de mogelijkheid dat de gemeente geen zaken meer met hen wilde doen als zij de koopovereenkomst niet tekenden. Klagers wilden de kans benutten om te proberen via een kort geding al onder de oude grondprijs te vallen, dat zou bij succes een bodemprocedure besparen. Volgens verweerder heeft hij wel gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. Hij heeft de proceskansen ingeschat en klagers daarover en over de kosten geïnformeerd. Daarnaast heeft hij – naar zijn zeggen – alle belangrijke informatie, feiten en afspraken schriftelijk bevestigd.

5.12 Verweerder heeft in zijn toelichting op beroepsgrond 2 aangevoerd dat de raad met betrekking tot het versturen van de meerwerkfacturen en de communicatie daarover onvoldoende rekening heeft gehouden met wat de klachtenfunctionaris van zijn kantoor hierover reeds heeft geoordeeld, dat de facturen in 2021 aan klagers zijn gerestitueerd en dat verweerder zijn gemeende excuses heeft aangeboden voor de gang van zaken en de communicatie. Volgens verweerder had klachtonderdeel c) ongegrond moeten worden verklaard, dan wel niet mogen meewegen bij de bepaling van de maatregel.

5.13 Met betrekking tot de opgelegde maatregel van berisping (beroepsgrond 3) heeft verweerder aangevoerd dat hij inmiddels inziet dat er in deze zaak indertijd dingen beter hadden gekund. Dit heeft hij meer dan eens aan klagers laten weten en zijn daarvoor excuses aangeboden. Volgens verweerder heeft hij echter niet de kernwaarde deskundigheid geschonden en is de maatregel berisping te zwaar. Daarnaast heeft de maatregel voor hem concrete en disproportioneel nadelige gevolgen. Niet alleen is zijn verzoek om patroon te worden afgewezen door de raad van orde in zijn arrondissement, maar daarnaast kan hij niet op de curatorenlijst worden geplaatst. Volgens de richtlijnen aanstellen curatoren kan dit niet als aan de advocaat de maatregel van berisping is opgelegd. Volgens verweerder is hieraan geen termijn verbonden. Er zou rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid dat verweerder destijds een onervaren stagiair was, aldus verweerder. Verweerder verzoekt het hof de maatregel te heroverwegen.

Verweer klagers in beroep

5.14 Klagers hebben hiertegenover aangevoerd dat de collectieve actie niet in beeld was voor de hele groep. Verweerder heeft aan (…) geadviseerd of hoger beroep instellen in de kort gedingprocedure of een bodemprocedure starten. Er zijn juist drie gezinnen door verweerder uit de collectieve actie gezet. Volgens klagers hebben zij uit de zin in de e-mail van 27 januari 2020: “ “Hoe jullie kiezen om te gaan met de koopovereenkomst is aan jullie. Zoals ik het zie leiden beide opties tot een kortgeding”, mogen afleiden dat het tekenen van het koopcontract een kort gedingprocedure niet in de weg zou staan. Verweerder had klagers moeten afraden om het koopcontract al te tekenen. Klagers wilden zeker tot bouwen overgaan, maar niet tegen elke prijs. Als het noodzakelijk was eerst een kortgedingprocedure te voeren, hadden zij de ondertekening van de koopovereenkomst uitgesteld, aldus klagers. Klagers hebben betwist dat de gemeente bij het niet ondertekenen van het koopcontract geen zaken meer met hen zou willen doen. Verweerder heeft ook niet getoetst of de gemeente bij niet tekenen niet meer met hen in zee zou gaan en is geen gesprek met de gemeente aangegaan over het toevoegen van een clausule over de grondprijs.

5.15 Met betrekking tot het versturen van de meerwerkfacturen en de communicatie daarover hebben klagers aangevoerd dat verweerders kantoor namens hem excuses heeft aangeboden, maar dat zij het verweerder van verweerder in het dekenonderzoek zo hebben opgevat als een intrekking door verweerder van de eerder door zijn kantoor aangeboden excuses. Volgens klagers heeft verweerder op geen enkel ander moment zijn excuses aangeboden.

5.16 Volgens klagers was voor hen destijds niet duidelijk dat verweerder een onervaren stagiair was. Wellicht was deze collectieve actie niet geschikt voor een onervaren stagiair. Verweerder heeft zelf aangegeven dat hij voldoende ruimte had de zaak te behartigen en gesteld dat hij een team tot zijn beschikking had voor deze taak. Toen er problemen kwamen hebben klagers verzocht om een gesprek met verweerder en zijn leidinggevende. Verweerder liet toen juist weten dat hij een zelfstandig beroepsbeoefenaar is en dat hij geen leidinggevende heeft. Dat strookt niet met zijn standpunt dat hij een onervaren stagiair was.

Maatstaf

5.17 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.18 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

5.19 Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit Regel 16 van de Gedragsregels advocatuur 2018 (verder: gedragsregel 16) volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien zich na de opdrachtbevestiging en met de cliënt besproken strategie ontwikkelingen voordoen die tot andere inzichten leiden, dient de advocaat dat met zijn cliënt te bespreken en hem zorgvuldig te adviseren. Daarbij moet de advocaat zich ervan vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van de gekozen strategie voldoende overziet. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel als het ware een ‘informed consent’ zijn; de cliënt moet zich bewust zijn van de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven.

Overwegingen hof

- klachtonderdeel a): verkeerde inschatting en niet uitdrukkelijk ontraden de koopovereenkomst te tekenen

5.20 Klagers handhaven in hoger beroep hun standpunt dat zij, na ontvangst van het koopcontract van de gemeente (…), eerst advies hebben ingewonnen bij verweerder alvorens over te gaan tot het tekenen van het koopcontract. Klagers nemen het verweerder kwalijk dat hij hen geen dringend advies heeft gegeven het koopcontract niet te tekenen, nu een contract bindend is. Zij zouden niet zijn overgegaan tot het tekenen van het contract als zij niet het vertrouwen hadden gehad alsnog aanspraak te kunnen maken op de oude grondprijs. Achteraf hadden zij beter niet alvast kunnen tekenen, want door deze ondertekening zijn zij aan de hogere grondprijs gehouden en was het kort geding daarover achteraf een zinloze procedure. Volgens klagers hadden zij in januari 2020 geen haast om het koopcontract te tekenen, omdat de gemeente hun groep tot oktober de gelegenheid had gegeven om de grond af te nemen.

5.21 Anders dan de raad heeft overwogen is het hof van oordeel dat verweerder klagers voldoende heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het op 30 januari 2020 ondertekenen van het koopcontract met de gemeente en de kans van slagen van een eventueel te voeren (kortgeding)procedure.

5.22 Verweerder heeft reeds in de offerte van 29 oktober 2019 weergegeven dat met een kort geding procedure de gemeente gedwongen zou kunnen worden de oude grondprijs gestand te doen. Klagers waren immers van mening dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de vertraging in het project waardoor klagers niet tijdig konden intekenen en hun plannen laten goedkeuren om in aanmerking te komen voor de coulance regeling. Verweerder heeft daarbij direct aangegeven dat hij de kans van slagen van een kortgedingprocedure iets lager dan 50% inschatte. Verweerder heeft vervolgens in zijn e-mail van 6 november 2019 geconstateerd dat klagers in de anterieure- c.q. intentieovereenkomst het voorbehoud om aanspraak te maken op de oude grondprijs, dan wel schadevergoeding van de gemeente (…), hadden laten opnemen en heeft klagers geadviseerd om dit voorbehoud eveneens in de koopovereenkomst op te laten nemen. Nadat verweerder op 20 januari 2020 de koopovereenkomst van klagers had ontvangen, berichtte hij dat hij de overeenkomst had gescand en dat hij geen bepaling was tegengekomen waarin de kopers (klagers) afstand deden van enig recht op nakoming van de oude grondprijs. Vervolgens heeft verweerder in de e-mail van 27 januari 2020 de kansen en risico’s nog een keer op een rij gezet en heeft hij beide opties, ondertekenen koopovereenkomst en niet ondertekenen koopovereenkomst, nader toegelicht. Tot slot heeft hij aangegeven dat het aan klagers was om een keuze te maken over de koopovereenkomst en dat beide opties zouden leiden tot een kortgedingprocedure. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder de essentie hiermee voldoende weergegeven.

5.23 De analyse van verweerder is ook begrijpelijk, reëel en niet onjuist. Verweerder heeft bovendien erop gewezen dat bij het ondertekenen van de koopovereenkomst het klagers mogelijk door de gemeente zou kunnen worden tegengeworpen dat er wilsovereenstemming was bereikt over de nieuwe prijs, maar dat hiertegen in viel te brengen dat er een voorbehoud was gemaakt en dat de gemeente hiermee akkoord was gegaan. Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat ook in het geval van het ondertekenen van de koopovereenkomst dit niet in de weg stond aan het voeren van een procedure op grond van onrechtmatig handelen door de gemeente. Dat de inschatting van verweerder te optimistisch was dat de oude grondprijs alsnog kon gerealiseerd na ondertekening van de koopovereenkomst is het hof niet gebleken. Uit het eveneens op 27 januari 2020 verzonden bericht van klaagster 7 volgt dat klagers de e-mail van verweerder van die datum met elkaar hebben besproken en dat zij tot de conclusie zijn gekomen dat zij de koopovereenkomst zouden gaan tekenen. Kennelijk vonden klagers dat zij op dat moment voldoende voorgelicht waren en hebben zij geen nadere vragen gesteld. Ook gaf klaagster 7 aan dat zij nog de mogelijkheid zou gaan onderzoeken bij Werner (de medewerker bij de gemeente) of er een voorbehoud kon worden gemaakt in of naast de overeenkomst. Verweerder heeft uit die reactie mogen afleiden dat klagers voldoende waren voorgelicht om hun keuze om wel of niet tekenen te maken. Tegen deze achtergrond en gelet op het feit dat zowel klagers als verweerder hebben aangegeven dat de gemeente niet van plan was een voorbehoud in de koopovereenkomst op te nemen, kan verweerder achteraf niet worden verweten dat hij niet nog contact heeft opgenomen met een medewerker van de gemeente. In dit verband is ook van belang dat klagers in de e-mail van 27 januari 2020 aangaven dat zij dat zelf zouden doen. Alsdan kon verweerder niet worden verwacht dat hij dat dan ook nog zou moeten doen.

5.24 Ook anders dan de raad is het hof van oordeel dat na het tekenen van de koopovereenkomst een kort geding geen onbegrijpelijk optie was. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd aangevoerd dat er sprake was van een spoedeisend belang. Klagers hadden er belang bij om duidelijkheid te krijgen over de grondprijs in verband met hun financiële ruimte voor het bebouwen van de kavel. In de kort gedingprocedure hebben klagers immers aangevoerd dat in de maanden mei tot en met juli 2020 (financiële) keuzes gemaakt moesten worden voor de afbouw van de cascowoning. Dat klagers achteraf het standpunt hebben ingenomen dat zij ook hadden kunnen wachten met het tekenen van de koopovereenkomst tot na het kort geding, doet daaraan niet af. Ze hadden immers na overleg met elkaar op 27 januari 2020, na de voorlichting door verweerder, besloten om de koopovereenkomst op 30 januari 2020 te tekenen. Weliswaar leent een kort gedingprocedure zich niet voor bewijslevering, maar dit maakt niet dat het geen geschikt instrument was om (eventueel naast een bodemprocedure) snel duidelijkheid te krijgen over de grondprijs, dan wel om wederom met de gemeente in overleg te treden over deze grondprijs.

5.25 Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) is daarmee alsnog ongegrond.

Klachtonderdeel c) - meerwerkfactuur en communicatie
5.26 Het hof stelt voorop dat verweerder heeft erkend dat hij met de niet verzekerde klagers een fixed-fee had afgesproken en dat hij niet daarboven zonder overleg en zonder hun toestemming meerwerk had mogen factureren. Ook betwist verweerder niet langer dat hij in de e-mails van 29 juli 2020 en 18 augustus 2020 aan klagers, een indringende toonzetting heeft gebezigd die niet past bij wat van een advocaat mag worden verwacht in de zin van artikel 46 Advocatenwet.

5.27 Voor zover verweerder zich met zijn beroepsgrond op het standpunt heeft gesteld dat de klachtenfunctionaris van zijn kantoor reeds heeft geoordeeld dat verweerder onjuist heeft gehandeld en dat de facturen in 2021 aan klagers zijn gecrediteerd, alsmede dat verweerder zijn gemeende excuses heeft aangeboden voor de gang van zaken en de communicatie, doet dit niet af aan de gegrondheid van de klacht. Dat er excuses zijn aangeboden en dat de facturen zijn gecrediteerd, kan het verwijt niet wegnemen, maar kan wel worden meegewogen als omstandigheid bij de op te leggen maatregel. Het hof zal hier in het navolgende op terugkomen. Het hof oordeelt, evenals de raad, dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Maatregel

5.28 Verweerder heeft tot slot aangevoerd dat de opgelegde maatregel te zwaar is. Het hof constateert dat de klachtonderdelen c), d) en e) (nog altijd) gegrond zijn. Omdat het hof klachtonderdeel a) alsnog ongegrond heeft bevonden, is er geen sprake meer dat verweerder niet overeenkomstig de kernwaarde deskundigheid heeft gehandeld. Hij heeft echter wél financieel onzorgvuldig jegens de niet-verzekerde klagers gehandeld, hij is tekortgeschoten in zijn informatieplicht en hij heeft zijn zorgplicht jegens (een deel van de) klagers geschonden. Naar het oordeel van het hof zou – gelet het feit dat verweerder op meerdere punten steken heeft laten vallen – de maatregel van berisping in beginsel gepast en geboden zijn.

5.29 Verweerder heeft echter gemotiveerd aangevoerd dat hij achteraf tot het inzicht is gekomen dat zijn communicatie op verschillende punten met alle klagers uitvoeriger en beter had gekund en dat hij daarvoor zijn excuses heeft aangeboden. Daarnaast is via de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder erkend dat de meerwerkfacturen ten onrechte zijn verstuurd, zijn de facturen gecrediteerd en is door het kantoor mede namens verweerder excuses aangeboden voor de gang van zaken en de communicatie. Ook heeft verweerder aangevoerd dat hij bij de start van de opdracht in 2019 nog geen twee jaar advocaat stagiair was en dat de maatregel van berisping voor hem concrete en disproportioneel nadelige gevolgen heeft. Niet alleen is zijn verzoek om patroon te worden afgewezen door de raad van orde in zijn arrondissement, maar daarnaast kan hij niet op de curatorenlijst worden geplaatst.

5.30 Het hof ziet - gelet op het door verweerder inmiddels getoonde zelfinzicht en de door hem aangeboden excuses, alsmede gelet op het feit dat verweerder nog aan het begin van zijn carrière staat en de maatregel berisping voor hem tot ingrijpende gevolgen leidt – aanleiding om in dit concrete geval, nu er bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, te volstaan met de maatregel van waarschuwing. Het hof gaat er vanuit dat in dit geval de maatregel van waarschuwing voor verweerder voldoende lerend effect zal hebben.

Slotsom

5.31 De slotsom is dat de beroepsgronden 1 en 3 slagen en dat beroepsgrond 2 niet slaagt. Het hof zal de beslissing van de raad deels vernietigen (voor zover klachtonderdeel a) gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd) en klachtonderdeel a) alsnog ongegrond verklaren en een maatregel van waarschuwing opleggen. Voor het overige zal het hof de beslissing van de raad, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

Proceskosten

5.32 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klagers (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.33 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klagers binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

5.34 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van 27 november 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-178/AL/OV, voor zover daarin klachtonderdeel a) gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

6.2 verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

6.3 legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

6.4 bekrachtigt de beslissing van 27 november 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-178/AL/OV, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;

6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 2 september 2024.