ECLI:NL:TAHVD:2024:247 Hof van Discipline 's Gravenhage 230274

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:247
Datum uitspraak: 02-08-2024
Datum publicatie: 30-09-2024
Zaaknummer(s): 230274
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad verkort.

Beslissing van 2 augustus 2024 in de zaak 230274 naar aanleiding van het hoger beroep van:

Stichting (…)

Bestuurder: (…)

klaagster

en

klager

samen ook: klagers

tegen:

verweerder

1 INLEIDING

1.1 Het betreft een klacht tegen de eigen (voormalig) advocaat. Verweerder heeft klagers gevraagd zekerheden te verstrekken – anders dan in geld – voor de betaling van zijn declaraties, waaronder de auto van klager. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met regel 19 van de Gedragsregels. De klacht die daarop ziet, is door de raad gegrond verklaard. In dit beroep liggen overige klachtonderdelen voor, die zien op verweerders beroepsgeheim, bijstand op toevoegingsbasis en de algemene zorgplicht van verweerder jegens klagers.
Klagers stellen zich met betrekking tot deze klachtonderdelen onder meer op het standpunt dat verweerder de raad heeft misleid en dat de raad onzorgvuldig te werk is gegaan, zodat de zitting nietig verklaard dient te worden.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klagers in beroep zijn gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.

2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-357/AL/GLD) een beslissing gewezen op 4 september 2023. In deze beslissing is de klacht van klager ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaard. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:216 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 6 respectievelijk op 26 september 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- de e-mail van klager van 16 april 2024, inhoudende een verzoek tot uitstel van de zitting in verband met het niet tijdig kunnen aanleveren van de stukken van de Belastingdienst;
- de e-mail van de griffie van het hof van 17 april 2024, inhoudende de mededeling dat het uitstelverzoek van klager niet wordt gehonoreerd. Klager refereert aan klachtonderdelen die, blijkens de klachtomschrijving, bij de Raad van Discipline niet aan de orde zijn geweest;
- de na de zitting ontvangen e-mailberichten van klager, met als bijlage stukken die betrekking hebben op de vermeende valsheid in geschrift en het ter zitting besproken contract. Klager stelt deze stukken destijds al naar de deken te hebben gestuurd, zodat deze al in het bezit van het hof hadden moeten zijn;
- de e-mail van de griffier van het hof, inhoudende de mededeling dat de behandeling van de zaak is gesloten, zodat het hof geen nadere stukken meer aanneemt.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 april 2024. Daar is klager, mede voor klaagster, verschenen, vergezeld door zijn (medische) begeleider. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Bij vonnis van 13 oktober 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland klager in staat van faillissement verklaard.
3.3 Klagers hebben zich in februari 2016 tot verweerder gewend om hen bij te staan en bij brief van 23 maart 2016 heeft verweerder de opdracht aan klagers bevestigd. Over de gemaakte financiële afspraken staat daarin onder meer:
“U en ik zijn overeengekomen dat u op betalende basis wordt bijgestaan en derhalve mijn honorarium verschuldigd bent. U doet uitdrukkelijk afstand van uw recht om op basis van gefinancierde rechtsbijstand te worden bijgestaan. (…)
Mocht u op enig moment van mening zijn dat u recht heeft op en gebruik wilt maken van gefinancierde rechtsbijstand, dan dient u mij daar direct van op de hoogte te stellen en acht ik mij vrij de aan mij verstrekte opdrachten neer te leggen.”
3.4 In zijn e-mail van 3 juni 2016 heeft klager onder meer aan verweerder geschreven:
“(…) nadat je druk bezig bent ook al hoor ik even niet veel kan ik mij voorstellen dat kosten doorlopen. Is het een suggestie om opnieuw een voorschotnota van circa 1850,- over te maken? Indien ja dan graag een factuur, dan kan ik deze overmaken. Svp per mail aan [klaagster].”
3.5 Gedurende de periode dat verweerder is opgetreden als advocaat van klagers is klager in een echtscheidingsprocedure terecht gekomen. Klager heeft verweerder daarover geïnformeerd. Bij e-mail van 18 juli 2017 heeft klager onder meer het volgende aan verweerder geschreven:
“[J] is vandaag naar [K] geweest. Gesproken met mw [K] deze start de zaak. de pro deo advocaat is nog op vakantie. moet alles er weer uittrekken en reageerde geïrriteerd. heeft dus alles gewoon uitgesteld, stille hoop dat ik haar zou onderhouden of zo.”
3.6 Daarop heeft verweerder per e-mail van 18 juli 2017 aan klager geschreven:
“Oké, laten wij dit maar even afwachten. (…)”
3.7 Eveneens op 18 juli 2017 heeft klager nog aan verweerder gemaild dat zijn boedel zo’n € 250.000,- waard is en dat die e-mail zijn eerste betalingsbewijs is.
3.8 Daarop heeft verweerder met zijn e-mail van 19 juli 2017 aan klagers gereageerd:
“Dank voor de gegevens, echter ik ‘schrik’ van de koopprijs in relatie tot de door u gestelde waarde.
Al enige tijd hebben wij contact over het uitblijven van uw betaling en heb ik al aangegeven zo min mogelijk werkzaamheden te verrichten, omdat er een totale scheve verhouding is ontstaan.
Inmiddels ontving ik van de belastingdienst een enorme aanslag die op korte termijn betaald moet zijn. Zekerheid is dus niet voldoende, ik moet daadwerkelijk geld krijgen.
U leest dat ik mij inzet om via de curator gelden los te krijgen, maar dat is nog niet zover en daarom moet er door u betaald gaan worden. Ik stel voor dat u een aantal zaken toch verkoopt zodat u mij kunt betalen.
Gezien de omstandigheden kan ik niet langer onbetaald door blijven werken en schort ik mijn werkzaamheden – m.u.v. de VLTB – thans op. Zodra u mij betaald – en dat is mogelijk omdat u veel waarde volle spullen heeft – pak ik mijn werkzaamheden weer op.”
3.9 Diezelfde dag heeft klager daarop onder meer als volgt gereageerd:
“Om te laten zien dat er indien noodzakelijk heel snel geld is hierbij ANWB taxatie auto. Deze is in zeer goede staat en staat veilig opgeslagen. foto indien nodig beschikbaar. bij directe verkoop verlies ik 2000,- euro +.”
3.10 Bij e-mail van 20 juli 2017 heeft verweerder aan klager het volgende aangegeven:
“Dat u de auto sowieso aanbied is een goed gebaar en ik stel voor dat ik die zaterdag met de autopapieren ophaal en op naam zet. Dan heeft u er ook geen kosten meer aan en ik zal voor een zo hoog mogelijke verkoop prijs zorgen. Informatie van experts laten weten dat Euro 5.000,- een mooie prijs zou zijn. Welk tijdstip schikt u.
Richting RC heb ik aangegeven door te zullen gaan, mede omdat daaruit een betaling zal moeten komen zodat ook ik daaruit word voldaan.(…)”
3.11 Op 28 juli 2017 heeft klager schriftelijk verklaard dat hij een bedrag van € 10.762,83 aan verweerder verschuldigd is en voor onderhanden werk nog een bedrag van € 6.500,- en dat hij een aanzienlijke teruggaaf verwacht na de herberekening van zijn VLTB. Ook staat daarin:
“Elk bedrag dat uit de boedel komt tot een totaalbedrag van Euro 15.000,- dient te worden betaald aan [verweerder] tegen bewijs van kwijting en dient ter afbetaling van de declaraties en het onderhanden werk. (…)
Ik geef tevens toestemming om deze verklaring aan de curator te overleggen zodat zij hiervan op de hoogte is en de gewenste betalingen kan uitvoeren. (…)”
3.12 In zijn e-mail van 29 juli 2017 heeft verweerder aan klager onder andere het volgende geschreven:
“Tot nu toe heb ik geen zekerheid (de auto bijv.?) en nu vraagt u weer acties van mijn kant. Als u uw toegezegde zekerheid geeft, mag u acties en hulp bij het regelen van de rechtsbijstandverzekering van mij verwachten.”
3.13 Bij e-mail van 20 september 2017 heeft één van de schuldeisers van klagers, de heer F, aan klager, tevens aan verweerder, onder andere het volgende geschreven:
“Inmiddels vernam ik van [verweerder], dat hij niet meer voor u optreedt als advocaat. Ik heb hem allerhande, u bekende vragen gesteld. U heeft acties aangekondigd, die u niet heeft uitgevoerd. U schijnt ook, zonder enige valabele reden, middels [klaagster], anderen wederom niet te betalen.
Kennelijk worden via [klaagster] door u in privé gelden verduisterd. Ik zal dat aan de curator melden.
(…)
Ik sommeer u nogmaals om het bedrag van € 7.500,-- op de door mij aangegeven wijze te betalen. Blijft u zich weer verlagen met allerhande smoezen, dan zijn de gevolgen volledig voor uw eigen rekening.”
3.14 Diezelfde dag heeft verweerder hierop per e-mail als volgt gereageerd:
“Door de ongelukkige opbouw van de tekst van uw onderstaande e-mail kan die suggesties wekken die er niet zijn!
Eerst geeft u aan mij allerlei vragen te hebben gesteld en vervolgens stelt u een aantal feiten. U heeft mij enkele vragen gesteld en ik heb daarop geen of neutraal, althans ontwijkend geantwoord. U kunt dus nauwelijks enige conclusie aan ons korte gesprek verbinden, terwijl het tegenovergestelde beeld nu lijkt te worden gecreëerd in uw e-mail. (…)
Aangezien dat NIET het geval is en ik heb aangegeven u niet te antwoorden al dan niet ter bescherming van een (oud) cliënt (zelfs dat heb ik in het midden gelaten), vind ik het erg vervelend dat u zo onzorgvuldige uw teksten formuleert en opbouwt. Van een jurist mag meer zorgvuldigheid worden verwacht.(…)”
3.15 Daarop heeft de heer F als volgt gereageerd richting verweerder:
“Ik ben me van geen enkele onzorgvuldigheid bewust. Ik refereerde alleen aan het telefonisch contact met u, waarin u aangaf niet meer voor [klagers] op te treden. Vragen omtrent uitbetaling heb ik in het verleden gesteld. Dat geldt ook voor door u gedane toezeggingen die u per mail heeft gedaan en waarop u nooit meer bent teruggekomen. Uw verontwaardiging is volstrekt misplaatst en kennelijk geveinsd. Leest u uw eigen mails maar eens na. Ik wek geen suggesties, dat doet u alleen. U heeft zich slechts als verlengstuk van [klaagster] en haar nep-professor opgesteld.
Als u zorgvuldig als jurist had gehandeld, had u uitvoering gegeven aan uw toezeggingen die zo'n jaar geleden zijn gedaan.”

3.16 Op 4 oktober 2023 is verweerder geschrapt van het tableau.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) (…)

b) (…)

c) zijn beroepsgeheim te schenden door tijdens een telefoongesprek in 2017 met F informatie over de zaak van klagers te delen, zoals dat volgt uit de e-mail van F van 20 september 2017;
d) terug te komen op zijn aanvankelijke toezegging om klagers bij te staan op basis van gefinancierde rechtsbijstand door een aantal maanden daarna aan klagers te laten weten hen alleen op betalende basis te willen bijstaan;
e) tekort te schieten in zijn zorgplicht jegens klagers doordat verweerder:
(x) ondanks zijn toezegging aan klager om in een bepaalde procedure te bemiddelen, dit niet te doen;
(xx) ondanks zijn toezegging om de echtscheidingsprocedure van klager op te pakken, deze procedure, ook na herhaalde verzoeken daartoe, niet op te starten.

5 BEOORDELING RAAD

Ten aanzien van klachtonderdeel c)

5.1 De raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard, nu klagers - na betwisting door verweerder - onvoldoende gericht en concreet hebben onderbouwd met welke vertrouwelijke informatie verweerder zijn beroepsgeheim zou hebben geschonden. De juistheid van dit verwijt is naar het oordeel van de raad niet vast komen te staan.

Ten aanzien van klachtonderdeel d)

5.2 De raad is van oordeel dat het door klagers ingenomen standpunt dat sprake moet zijn van valsheid in geschrift voor wat betreft de handtekening, dan wel dat klagers hebben getekend door chantage van de kant van verweerder, onvoldoende concreet onderbouwd is en zonder voldoende onderbouwing ook niet aannemelijk is. Daar komt bij dat verweerder vanaf maart 2016 voor klagers heeft gewerkt en klagers een deel van de ontvangen (voorschot)declaraties aan hem hebben betaald. De raad acht het niet aannemelijk dat klagers tot betaling van de declaratie zouden zijn overgegaan, als zij aan verweerder geen opdracht zouden hebben gegeven tot het verrichten van werkzaamheden. Ook de stelling dat zij op een later moment verweerder hebben gevraagd om te bekijken of zij alsnog in aanmerking zouden komen voor gefinancierde rechtsbijstand, is de raad op basis van de stukken niet gebleken. Nu niet is gebleken dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder, heeft de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
Ten aanzien van klachtonderdeel e)
5.3 De raad heeft klachtonderdeel e) ongegrond verklaard nu klagers dit onvoldoende gericht en concreet hebben onderbouwd.


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klagers

6.1 Klagers menen dat zowel uit het proces-verbaal als uit de beslissing van de raad blijkt dat de raad onzorgvuldig te werk is gegaan. Dit zou volgens klager onder andere blijken uit de uitspraken die verweerder over klagers heeft gedaan. Deze uitspraken zouden niet alleen aantoonbaar onjuist zijn, ze zijn bovendien niet onderbouwd met bewijsstukken. Verweerder had gevraagd moeten worden om bewijzen te overleggen dan wel klager in de gelegenheid moeten stellen te reageren, alvorens uitspraak te doen. Doordat de raad dit heeft nagelaten, is de (basis van de) zitting nietig.

Verweer verweerder
6.2 Er is geen verweerschrift ingediend.

7 BEOORDELING HOF

Geen nieuwe verwijten in HB

7.1 Klager heeft in hoger beroep nieuwe verwijten tegen verweerder geformuleerd. Het hof laat deze verwijten buiten beschouwing. Het hof kan slechts oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advw). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten in behandeling genomen.

HB tegen de gegrond verklaarde klachtonderdelen

7.2 Het door klager ingestelde hoger beroep voor zover het zich richt tegen de beslissing van de raad met betrekking tot de klachtonderdelen a) en b) zal niet ontvankelijk worden verklaard. Deze klachtonderdelen zijn immers gegrond bevonden en op grond van artikel 56, eerste lid, Advocatenwet staat tegen gegrond verklaarde klachtonderdelen geen hoger beroep open.

Maatstaf

7.3 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

7.4 Daarnaast betrekt het hof de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet in zijn beoordeling. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Overwegingen hof

7.5 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad nu klager geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Ook in hoger beroep hebben klagers hun stellingen niet verder gesubstantieerd, terwijl het op hun weg had gelegen om daarvoor bewijs aan te dragen.
Het hof acht de beslissing van de raad voldoende gemotiveerd en sluit zich hierbij aan.

Slotsom

7.6 Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

8 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 4 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-357/AL/GLD.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. Verkijk en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 2 augustus 2024.