ECLI:NL:TAHVD:2024:231 Hof van Discipline 's Gravenhage 230081 230082 230083 230084

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:231
Datum uitspraak: 23-08-2024
Datum publicatie: 02-09-2024
Zaaknummer(s):
  • 230081
  • 230082
  • 230083
  • 230084
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Eindbeslissing na vernietiging van de beslissing van de raad waarin klaagsters niet ontvankelijk zijn verklaard in hun klacht. Inhoudelijke behandeling van de klacht ingediend door bestuurder en aandeelhouder van besloten vennootschap over advocaten die de andere twee aandeelhouders van de vennootschap hebben bijgestaan in een aandelengeschil. Klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

Beslissing van 23 augustus 2024
in de zaken 230081, 230082, 230083 en 230084

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster 1
en

klaagster 2
tezamen ook: klaagsters

tegen:

verweerder 1 (zaak 230081)

verweerster 2 (zaak 230082)

verweerder 3 (zaak 230083)

verweerster 4 (zaak 230084)
tezamen ook: verweerders

gemachtigde: mr. M. Höfelt


1 DE (VERDERE) PROCEDURE BIJ HET HOF

1.1 Het hof verwijst naar de tussenbeslissing van 9 februari 2024. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2024:50

1.2 Na de tussenbeslissing zijn bij het hof ingekomen:
- een e-mail namens klaagster 1 van 27 mei 2024, met bijlagen (een brief van 27 mei 2024, met de producties 40 tot en met 45);
- een e-mail namens klaagster 1 van 28 mei 2024, met bijlagen (producties 46 tot en met 49);
- een e-mail van de gemachtigde van verweerders van 30 mei 2024;
- een e-mail namens klaagster 1 van 31 mei 2024;
- een e-mail van de gemachtigde van verweerders van 31 mei 2024.

1.3 De gemachtigde van verweerders heeft in haar voormelde e-mail van 30 mei 2024 namens verweerders verzocht om a) de inhoud van de voormelde brief van 27 mei 2024, b) de geluidsopnamen (productie 41 en 42) en c) producties 46 tot en met 49 buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.

1.4 Bij e-mail van 31 mei 2024 heeft de griffier namens het hof aan partijen medegedeeld dat de producties die namens klaagster 1 aan het hof zijn toegezonden tijdig door het hof zijn ontvangen en worden toegevoegd aan het dossier en dat de bezwaren van de gemachtigde van verweerders ter zitting worden besproken. Daarnaast heeft de griffier partijen erop worden gewezen dat het hof geen acht slaat op geluidsbanden (producties 41 en 42), nu die zonder transcripties zijn ingediend en de termijn om nog transcripties in te dienen is verstreken.

1.5 Het hof heeft de mondelinge behandeling voortgezet op 7 juni 2024. Daar zijn de heer N. namens klaagster 1 (via een teamsverbinding) en verweerders, bijgestaan door hun gemachtigde, verschenen. Namens klaagster 2 is niemand verschenen. Zowel de heer N. (namens klaagster 1) als de gemachtigde van verweerders hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


2 DE VERDERE BEOORDELING

2.1 Bij tussenbeslissing van 9 februari 2024 heeft het hof :

- de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummers: 22-164/AL/GLD, 22-165/AL/GLD, 22-166/AL/GLD en 22-167/AL/GLD) vernietigd,
en opnieuw rechtdoende:

- klaagster 1 ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen a), c) (gedeeltelijk, zoals overwogen in 5.11-5.13), d) (gedeeltelijk zoals overwogen in 5.11-5.13), e) en f);

- klaagster 2 ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen c) (gedeeltelijk, zoals overwogen in 5.11-5.13), d) (gedeeltelijk, zoals overwogen in 5.11-5.13), e) en f);

- klaagsters voor het overige niet ontvankelijk verklaard in hun klachten;

- iedere verdere beslissing aangehouden.

verzoek tot terugverwijzing

2.2 Klaagsters hebben verzocht de klachtzaak terug te verwijzen naar de deken voor nader onderzoek dan wel naar een andere raad van discipline.

2.3 Het hof ziet daarvoor geen grond. Er heeft een onderzoek plaatsgevonden door de waarnemend deken. Hij heeft partijen in de gelegenheid gesteld op elkaars standpunten te reageren en de gebruikelijke procedure bij de deken is doorlopen. Daarbij geldt dat het feitenonderzoek en de feitenvaststelling is voorbehouden aan de tuchtrechter. Ook in hoger beroep hebben partijen de gelegenheid gehad zich uit te laten over elkaars standpunten. Deze zijn ook uitgebreid toegelicht. Het hof acht zich dan ook voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen ten aanzien van de klachtonderdelen die nog aan het hof voorliggen. Voor zover klaagsters menen dat hen hiermee een volledige rechtsgang in twee instanties is ontnomen, is die opvatting onjuist. Het is immers het kenmerk van een rechtsgang in twee instanties dat de instantie die in hoger beroep oordeelt eventuele onvolkomenheden in eerste aanleg kan verhelpen, ook als die onvolkomenheden betrekking hebben op de rechtsgang in eerste aanleg. Het hof zal dan ook overgaan tot beoordeling van de nog voorliggende klachtonderdelen.

Hoor- en wederhoor

2.4 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerders aangegeven haar bezwaar tegen het indienen van de namens klaagster 1 bij voormelde e-mails van 27 mei en 28 mei 2024 ingediende producties slechts nog te handhaven ten aanzien van de producties 48 en 49 (de notariële akte tot levering van aandelen van 15 april 2015, voorzien van bijlagen). Het hof heeft ter zitting medegedeeld dat het hof zich nog zal buigen over de vraag of het de gemachtigde van verweerders, in het kader van hoor- en wederhoor, zal worden toegestaan bij nadere akte te reageren op deze namens klaagster 1 overgelegde producties. Bij de verdere beoordeling van de klachtonderdelen zal het hof daarop ingaan.

De feiten zoals vastgesteld in de tussenbeslissing van 9 februari 2024

2.5 Voor zover klaagster 1 na de tussenbeslissing nog heeft geklaagd over onjuiste feiten die door de raad zijn vastgesteld is klaagster daarmee te laat en zal het hof die klachten buiten beschouwing laten. Voor zover klaagster 1 verder klaagt over de feiten zoals die door het hof zijn vastgesteld in de tussenbeslissing is daarvoor in dit stadium van de procedure geen plaats meer. Voor zover het gaat om een kennelijke verschrijving of aantoonbare omissie (zie bijvoorbeeld r. o. 3.11 van de tussenbeslissing waarbij niet alleen verweerster 2 en 4 maar ook verweerder 1 het notariële proces-verbaal heeft gebruikt in procedures) zal het hof daar bij de verdere beoordeling voor zover van belang rekening mee houden.

Maatstaf

2.6 De klacht ziet op het handelen van de advocaat van de wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt(en) te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt(en) goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn, dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van haar cliënte moet behartigen op grond van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënte wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

2.7 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet aan de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen overigens zo nodig wel van betekenis zijn bij bedoelde toets. Zo bepaalt gedragsregel 25 lid 1 dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming heeft gegeven rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. In het tweede lid is als uitzondering bepaald dat een aanzegging met rechtsgevolg wel rechtstreeks aan een partij mag worden gedaan, mits die aanzegging gelijktijdig aan de advocaat van die partij wordt gestuurd.

Overwegingen hof

Klachtonderdeel a: rechtstreeks benaderen van S. B.V en haar bestuurder

2.8 Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft het hof in zijn tussenbeslissing overwogen dat alleen klaagster 1 ontvankelijk is in deze klacht.

2.9 Deze klacht ziet op het benaderen van klaagster 1/de heer N. als (middellijk) bestuurder van S. B.V. en richt zich tegen alle verweerders. Klaagster 1 verwijt verweerders in dit klachtonderdeel dat zij zonder toestemming van de advocaat van S. B.V., S. B.V. en haar (middellijk) bestuurder (de heer N.) bij herhaling rechtstreeks heeft benaderd, terwijl verweerders wisten dat klaagster 1 werd bijgestaan door een advocaat.

2.10 Klaagster 1 verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de in haar beroepschrift opgenomen ‘tabel 1’ (randnummer 20 van het beroepschrift), waarin zij over de periode van 12 september 2017 tot en met 8 oktober 2019 de berichten heeft opgesomd die verweerders rechtstreeks aan S. BV en klaagsters hebben gezonden (in totaal 56 berichten).

2.11 Gelet op de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet zal het hof het vermeende handelen van verweerders enkel beoordelen voor zover dat betrekking heeft op de periode ná 19 februari 2018 (de klacht is ingediend op 19 februari 2021). Het gaat derhalve om de in ‘tabel 1’ opgenomen berichten van verweerders met de nummers 21 tot en met 56. Die berichten hebben betrekking op de periode van 9 maart 2018 tot en met 8 oktober 2019. Het hof stelt vast dat het gaat om in totaal 38 berichten.

2.12 Uitgangspunt is dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming heeft verleend zich rechtstreeks tot zijn cliënt te wenden. Een uitzondering op deze regel geldt indien het gaat om een aanzegging die, om het beoogde rechtsgevolg teweeg te brengen, niet anders kan worden gedaan dan rechtstreeks aan de wederpartij.

2.13 Vast staat dat verweerders S. BV. en klaagster 1, in zijn hoedanigheid van bestuurder van S. B.V. rechtstreeks hebben benaderd en dat er geen sprake is geweest van een aanzegging met rechtsgevolg. Ook staat vast dat verweerders wisten dat S. BV. zich door een advocaat liet bijstaan.

2.14 Verweerders hebben aangevoerd dat zij wilden communiceren met de advocaten van S. B.V. maar dat de heer N., bestuurder van klaagster 1, dit anders wilde en de communicatie steeds naar zichzelf trok. Er was volgens verweerders sprake van een bestendige gedragslijn die erop neer kwam dat S.B.V. in beginsel niet werd bijgestaan door een advocaat, tenzij nadrukkelijk anders werd aangegeven, bijvoorbeeld ten behoeve van een procedure. Dit zou volgens verweerders onder meer zijn ingegeven uit kostenoverwegingen. Verweerders wijzen in dit verband op een e-mail van 24 oktober 2017 van de toenmalige advocaat van S. B.V, waarin verzocht wordt om de communicatie rechtstreeks te richten tot de heer N. van S. B.V.

2.15 Het hof is van oordeel dat klaagster 1 haar stelling dat verweerders onbetamelijk hebben gehandeld door S. B.V. dan wel klaagster 1/de heer N. rechtstreeks te benaderen, tegen de achtergrond van het gevoerde verweer, onvoldoende heeft onderbouwd.

2.16 Klaagster 1 heeft de onderbouwde stelling van verweerders dat er sprake was van een bestendige gedragslijn, zoals door verweerders omschreven, onvoldoende weersproken. De e-mail waarnaar verweerders verwijzen is weliswaar van oktober 2017 maar niet is gebleken dat vanuit de zijde van klaagster 1 andersluidende instructies aan verweerders zijn gecommuniceerd. Evenmin is gebleken dat klaagster 1/de heer N. bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze van communiceren door verweerders, die zich over een lange periode heeft voorgedaan. Verweerders mochten er dan ook vanuit gaan dat er geen bezwaren waren tegen rechtstreeks contact met klaagster 1 als bestuurder van S. B.V. De e-mail van 3 januari 2019 van de advocaat van S. B.V. brengt daarin geen verandering. Hoewel aan het slot van die e-mail het verzoek van de heer N. werd herhaald om de verdere communicatie aan hem te richten, is niet nader onderbouwd om welk eerder verzoek van de heer N. het hier gaat en wanneer dat dan gedaan zou zijn. Bovendien is deze mededeling van de advocaat van S. B.V. alleen gericht aan verweerster 4 en derhalve niet aan alle verweerders en heeft verweerster 4, zo volgt uit de voormelde tabel van klaagster 1 zelf, daarna ook geen rechtstreekse berichten meer aan klaagster 1 verzonden.

2.17 Voor zover klaagster 1 nog verder ontvankelijk is in dit klachtonderdeel is het ongegrond.

Klachtonderdelen c en d: informeren van de rechter

2.18 De klachtonderdelen b en c lenen zich voor gezamenlijke behandeling en richten zich tegen alle verweerders. In deze onderdelen verwijten klaagsters verweerders dat zij welbewust onjuiste informatie hebben verstrekt aan de civiele rechter dan wel deze verstoken hebben gelaten van voor de te nemen beslissing relevante informatie. In productie 29 bij hun beroepschrift hebben klaagsters uiteengezet welke onjuiste informatie door verweerders is verstrekt. Verweerders waren volgens klaagsters gehouden de juistheid van het aan hen verstrekte feitenmateriaal te verifiëren, omdat verweerders bekend waren, althans geacht worden bekend te zijn met het feit dat hun cliënten bij herhaling bezijden de waarheid verklaarden. De verzwaarde plicht van verweerders om de juistheid van de door hen gestelde feiten te controleren, volgt volgens klaagsters tevens uit het feit dat de procedures die zij namens hun cliënten entameerden, buitengewoon ingrijpende gevolgen voor de wederpartij hadden. Verweerders hebben dit evenwel nagelaten, aldus klaagsters.

2.19 In de tussenbeslissing van 9 februari 2024 is reeds overwogen dat klaagsters niet-ontvankelijk zijn in deze klachtonderdelen voor zover die betrekking hebben op de periode voor 9 februari 2018. Voor zover de klachten zien op stellingen die zijn ingenomen in het kader van de kortgedingen die op 2 oktober 2017 en 22 januari 2018 zijn gevoerd blijven deze dan ook buiten beschouwing.

2.20 Verweerders hebben de stellingen van klaagsters gemotiveerd weersproken. Zij hebben er daarbij op gewezen dat het feit dat klaagsters het niet eens met zijn een standpunt of een andere indruk of interpretatie hebben, niet betekent dat er sprake is van een onjuistheid van de stellingen van de cliënten van verweerders dan wel dat het verwoorden van die stellingen tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

2.21 Ten aanzien van gestelde onjuiste stellingen of ingenomen standpunten door de cliënten van verweerders die zij vertolkt hebben in de gevoerde procedures heeft te gelden dat het gaat om juridische standpunten in de geschillen tussen S. B.V. en de cliënten van verweerders. Het is aan de rechter (geweest) om over die standpunten te oordelen. In de gevoerde juridische procedures hebben partijen de gelegenheid om de standpunten over en weer te betwisten. De kernwaarde partijdigheid brengt mee dat verweerders de belangen van hun cliënten moeten behartigen.

2.22 Het hof heeft op grond van het over en weer gestelde geen grond om aan te nemen dat de door verweerders, aan wie als overwogen een grote vrijheid toekomt bij de manier waarop zij de belangen van hun cliënt behartigen, ingenomen stellingen onjuist waren, dat zij van die onjuistheid op de hoogte waren of hadden moeten zijn en dat deze stellingen bovendien zijn ingenomen met als enkel doel de belangen van klaagsters te benadelen. Hetgeen klaagsters hiertoe aanvoeren, is onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerders de verkregen informatie hadden moeten controleren is niet gebleken. Het hof heeft ook niet kunnen vaststellen dat verweerders de rechter willens en wetens verstoken hebben gelaten van informatie waarvan zij wisten dat deze wezenlijk is voor de oordeelsvorming van de rechter. Daarbij merkt het hof op dat het inherent is aan een geschil als tussen S. B.V. en de cliënten van verweerders dat de standpunten van partijen uiteen liggen. Daarom is in een gerechtelijke procedure altijd sprake van hoor en wederhoor en kan op ingebrachte producties worden gereageerd. Dat de cliënten van verweerders niet altijd gelijk hebben gekregen bij de rechter (bijvoorbeeld bij de aanvraag van het faillissement van S. B.V. in mei 2019 door verweersters 2 en 4) betekent nog niet dat die verweersters de grenzen van hun vrijheid als advocaat hebben overtreden. Dat is niet gebleken.

2.23 De klachtonderdelen c en d zijn, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel e: minnelijke oplossing

2.24 Dit klachtonderdeel richt zich tot verweersters 2 en 4 en houdt in dat zij zich onvoldoende zouden hebben ingespannen om een minnelijke oplossing te bewerkstelligen en tijdens de mediation niet als een betamelijk advocaat zouden hebben gehandeld.

2.25 Klaagsters hebben dit klachtonderdeel als volgt toegelicht. Partijen hebben tijdens de mediation op 20 november 2018 overeenstemming bereikt. Die overeenstemming werd door de mediator op flipcharts vastgelegd en door de vertegenwoordigers van partijen ondertekend. Klaagsters verwijzen in dit verband in hun klachtschrift naar productie 22 (foto’s van handgeschreven flipcharts). Partijen spraken af dat zij deze overeenkomst binnen enkele dagen/weken op papier zouden zetten. Vervolgens hebben verweersters 2 en 4 dit geweigerd. Zij hebben geprobeerd om eenzijdig een kernvoorwaarde in de bereikte overeenkomst te wijzigen. Herhaalde verzoeken van klaagsters om hierover met de mediator in gesprek te gaan, hebben zij geweigerd. Verweersters 2 en 4 hebben door hun verwijtbare handelen ervoor gezorgd dat de vaststellingsovereenkomst niet werd nagekomen/uitgevoerd.

2.26 Verweersters 2 en 4 hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Kort gezegd is aangevoerd dat de
uitwerking van de bereikte overeenstemming op enkele hoofdpunten niet is gelukt.

2.27 Een advocaat moet zich voldoende inzetten om een geschil in onderling overleg tussen de advocaten of met hulp van een mediator op te lossen als dat in het belang van zijn cliënt is. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Partijen hebben zich tot een mediator gewend. Het hof volgt klaagsters niet in hun stelling dat verweerster 2 en of 4 zich tijdens de mediation op onbetamelijke wijze hebben opgesteld. Weliswaar wordt gesteld dat de mediator verweerster 4 zou hebben aangesproken op haar gedrag maar dit wordt verder niet onderbouwd. Er is ook geen verklaring van de mediator. Het hof volgt klaagsters ook niet in hun stelling dat partijen volledige overeenstemming hebben bereikt. Uit de overgelegde stukken - waaronder productie 22 waar klaagsters zich op beroepen - blijkt naar het oordeel van het hof dat er (slechts) een overeenkomst op hoofdlijnen tot stand is gekomen die nog nadere uitwerking behoefde. Dat wordt ook bevestigd door de overwegingen van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland in het vonnis van 25 maart 2020.

2.28 Uit de e-mailwisseling die partijen nadien hebben gevoerd - die klaagsters als bijlagen bij hun beroepschrift hebben overgelegd - kan het hof niet afleiden dat verweersters 2 en 4 zich vervolgens onvoldoende hebben ingespannen om alsnog volledige overeenstemming te bereiken, noch dat zij namens hun cliënt een onredelijk standpunt hebben ingenomen door uiteindelijk af te zien van verdere bemiddeling en de onderhandelingen te beëindigen, waarop de mediator de mediaton heeft beëindigd en geoordeeld dat het geschil zich weer bevindt in de stand van voor aanvang van de mediation.

2.29 Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de zijde van verweersters 2 en 4 is het hof dan ook niet gebleken. Ook klachtonderdeel e is dan ook ongegrond.

klachtonderdeel f: gebruik vertrouwelijke informatie in de tuchtprocedure

2.30 Dit klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerders op een onrechtmatige wijze verkregen vertrouwelijke informatie van de notaris hebben ingebracht in de onderhavige tuchtprocedure. Verweerders hebben zich volgens klaagsters daardoor niet gehouden aan de plicht tot betamelijke beroepsuitoefening in het algemeen en als zodanig het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

2.31 Verweerders hebben tegen deze stelling van klaagsters gemotiveerd verweer gevoerd. Als reactie op het door klaagsters bij hun klacht overgelegde klachtschrift tegen de notaris van verweerders kantoor hebben verweerders de uitspraak van de notariskamer van het gerechtshof Amsterdam in deze procedure ingebracht.

2.32 Het hof is van oordeel dat verweerders niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door de tuchtrechtelijke uitspraak van de notaris (niet geanonimiseerd) aan de Raad van Discipline te sturen. In een klachtprocedure geldt dat een advocaat zich moet kunnen verweren tegen een ingediende klacht. Verweerders hebben het in dat verband nodig geacht om als reactie op stellingen van klaagsters bepaalde producties (ook de door klaagsters genoemde zoals bijvoorbeeld de declaratie van de notaris aan S. B.V. ) in te dienen. Verweerders stond dat vrij. Klachtonderdeel f is daarom eveneens ongegrond.

Bewijsaanbod

2.33 In hun beroepschrift hebben klaagsters nog een bewijsaanbod gedaan van hun stelling dat het handelen van verweerders erop was gericht om klaagsters uit hun positie als respectievelijk bestuurder en aandeelhouder van S. B.V. te zetten en dat verweerders zich maar al te goed bewust waren dat dit directe, zwaarwegende en ernstige negatieve gevolgen voor klaagsters zou kunnen hebben.

2.34 Het hof ziet geen aanleiding om klaagsters tot dit bewijs toe te laten omdat het niet kan leiden tot een andere beoordeling van de klachten. Het te bewijzen verwijt is als zodanig niet als te beoordelen klacht geformuleerd en aan de orde in deze procedure. Daarbij is deze klachtprocedure geen civiele procedure waarin het bewijs van een dergelijke stelling thuishoort.

Slotsom

2.35 Het hof komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat de klacht, voor zover aan het oordeel
van het hof onderworpen, ongegrond is. Gelet daarop ziet het hof ook geen aanleiding om verweerders nog toe te laten tot een nadere akte als bedoeld in r.o. 2.4.


2 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart

⦁ klaagster 1 niet ontvankelijk in klachtonderdeel a) voor zover dat betrekking heeft op de periode voor 19 februari 2018;

⦁ de klachten voor zover klaagsters daarin ontvankelijk zijn ongegrond.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.J.J. van Rijen en H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 23 augustus 2024