ECLI:NL:TAHVD:2024:218 Hof van Discipline 's Gravenhage 240220

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:218
Datum uitspraak: 16-08-2024
Datum publicatie: 21-08-2024
Zaaknummer(s): 240220
Onderwerp:
  • Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
  • Aanwijzing, subonderwerp: Beklag tegen beslissing raad van toezicht houdende verzet tegen de inschrijving
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Beklag tegen beslissing deken om geen advocaat aan te wijzen (art 13). De deken had in eerste instantie een advocaat aangewezen die tot een negatief procesadvies kwam en de zaak heeft neergelegd. De deken hoeft geen tweede advocaat aan te wijzen voor dezelfde zaak, temeer nu het advies van de eerst aangewezen advocaat goed gemotiveerd en onderbouwd is. Beklag ongegrond.

Beslissing van 16 augustus 2024
in de zaak 240220


naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

klaagster

tegen:

de deken

1 DE PROCEDURE

Bij de deken
1.1 Klaagster heeft op 19 maart 2024 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft op 5 april 2024 een advocaat aangewezen, die klaagster vervolgens een negatief procesadvies heeft gegeven en de zaak heeft neergelegd, maar niet nadat zij eerst nog een appeldagvaarding op nader aan te voeren gronden heeft laten uitbrengen. Daarop heeft klaagster op 25 juli 2024 de deken opnieuw verzocht een advocaat aan te wijzen voor dezelfde zaak.

1.2 De deken heeft dit verzoek van 25 juli 2024 afgewezen met de beslissing van 30 juli 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat zij al een advocaat heeft aangewezen voor de zaak van klaagster, die een negatief procesadvies heeft gegeven. De zaak van klaagster, waarvoor zij een advocaat verzoekt, heeft bovendien geen redelijke kans van slagen.

Bij het hof
1.3 Klaagster heeft op 9 augustus 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). Het beklag is diezelfde dag ontvangen door de griffie van het hof.

1.4 Verder bevat het dossier:
⦁ de e-mail van 8 augustus 2024 van klaagster met bijlagen;
⦁ de e-mail van 9 augustus 2024 van de deken met bijlagen;
⦁ het verweer van 12 augustus 2024 van de deken.

1.5 Klaagster heeft het hof verzocht haar beklag met spoed te behandelen, omdat zij van het gerechtshof Amsterdam tot 20 augustus 2024 uitstel heeft gekregen voor het doen stellen van een procesvertegenwoordiger. Vanwege deze spoedeisendheid is het onderzoek na ontvangst van het verweer van de deken gesloten en hebben partijen geen gelegenheid gehad nadere stukken in te dienen.

1.6 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.


2 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 Klaagster heeft een geschil met de executeur testamentair over de nalatenschap van respectievelijk haar in 1980 overleden vader en haar in 2021 overleden moeder. Klaagster heeft zich daarin laten bijstaan door vijf advocaten. De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 17 januari 2024 de vorderingen van klaagster en de andere erfgenamen op de nalatenschappen van de vader en de moeder vastgesteld. Klaagster is het niet eens met voormeld vonnis.

2.2 Op 19 maart 2024 heeft klaagster de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat in de beroepsprocedure. Bij beslissing van 5 april 2024 heeft de deken mr. R aangewezen als advocaat. Vervolgens heeft zij op 5 en 9 juli 2024 een negatief procesadvies uitgebracht. In haar eindadvies heeft mr. R vermeld dat zij bereid is om ter voorkoming van een verlies van instantie de zaak aan te brengen zonder een memorie van grieven op te stellen. Zowel op het advies van 5 juli 2024 als op het eindadvies van 9 juli 2024 heeft klaagster tegenover mr. R gereageerd. Klaagster wilde de zaak doorzetten. Mr. R heeft vervolgens op verzoek van klaagster de pro forma uitgebrachte dagvaarding van 17 april 2024 aangebracht op 16 juli 2024.

2.3 Bij beslissing van 30 juli 2024 heeft de deken het tweede verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. De deken hanteert als uitgangspunt dat zij slechts éénmaal tot aanwijzing van een advocaat overgaat in een zaak. Het is aan de aangewezen advocaat om de aanpak in de zaak te bepalen en de advocaat is niet verplicht de door klaagster gewenste procedure te starten. In dit geval heeft mr. R een uitgebreid procesadvies afgegeven waarin zij kort gezegd aangeeft dat zij, gelet op het beperkte belang en de kosten en risico’s van het hoger beroep, het niet in klaagsters belang acht om het hoger beroep door te zetten. De deken overweegt dat klaagster geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat mr. R niet in redelijkheid tot haar juridisch oordeel/advies heeft kunnen komen. De deken volgt dit advies van mr. R en oordeelt dat de zaak van klaagster geen redelijke kans van slagen heeft. De deken wijkt daarom niet af van haar uitgangspunt in één zaak maar één advocaat aan te wijzen.


3 BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag
3.1 Klaagster stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat er geen regel bestaat die zegt dat de deken maximaal éénmalig een advocaat aan kan wijzen in een zaak. Bovendien is het procesadvies van mr. R onjuist, onder meer omdat zij verkeerde uitgangspunten heeft gehanteerd bij haar berekeningen van de vordering van klaagster op de nalatenschap van haar vader (in plaats van te rekenen met een samengestelde rente vanaf 1980 volgt zij het oordeel van de rechtbank die uitgaat van een enkelvoudige rente over de vordering). Dat betekent dat, anders dan mr. R stelt, het financiële belang van klaagster veel groter is (circa € 370.000,-) dan mr. R ten grondslag legt aan het procesadvies (€ 3.031,-). Mr. R volgt klakkeloos het vonnis van de rechtbank en gaat daarbij voorbij aan de wetten en de feiten en wensen van klaagster. Volgens klaagster heeft het hoger beroep een goede kans van slagen.

Verweer
3.2 De deken heeft gemotiveerd verweer gevoerd.


4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Overwegingen hof

4.2 De mogelijkheid de deken te verzoeken een advocaat aan te wijzen, is een aanvullende voorziening voor het geval de rechtzoekende niet op eigen initiatief een advocaat weet te vinden die bereid is hem of haar bijstand te verlenen. Niet in geschil is dat klaagster geen advocaat heeft gevonden om rechtsbijstand te verlenen in de beroepsprocedure. Deze aanvulling op de in beginsel vrije advocaatkeuze maakt dat de deken een ruime beleidsvrijheid toekomt bij het aanwijzen van een advocaat en daarom in het algemeen niet gehouden is een advocaat aan te wijzen (vb. HvD 14 mei 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:87). Die ruime beleidsvrijheid brengt ook mee dat de deken niet gehouden is de advocaat te verplichten rechtsbijstand in een door klaagster ingestelde vordering en aanhangig gemaakte procedure over te nemen. De aan te wijzen advocaat heeft hierin een eigen afweging te maken. Van een aangewezen advocaat kan immers niet worden verlangd dat hij cliënten bijstaat in zaken die hij in gemoede niet rechtvaardig acht (vgl. HvD 24 september 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:185).

4.3 Vaststaat dat de deken al eerder in deze kwestie een advocaat heeft aangewezen en dat klaagster daarvoor al van ten minste vijf advocaten rechtsbijstand heeft gehad. Uit de toelichting van klaagster van 31 juli 2023 (bedoeld wordt 2024) aan het gerechtshof Amsterdam over het einde van de rechtsbijstand van deze zes advocaten, ontwaart het hof een rode draad waarin klaagster de advocaten verwijt dat de advocaten de rechtsbijstand niet uitvoeren op de wijze die klaagster wenst. Zo ging de tweede advocaat tegen klaagsters wil in gesprek met de wederpartij, was de conceptdagvaarding van een derde advocaat volgens klaagster inhoudelijk onjuist, een vierde advocaat (leidinggevende van de derde advocaat) gaf aan dat de advocaat bepaalde wat de inhoudelijke koers was en de conclusie van antwoord van de vijfde advocaat was eveneens inhoudelijk niet conform de wensen van klaagster – aldus klaagster. Mr. R heeft ten slotte haar rechtsbijstand beëindigd omdat de door klaagster gewenste procedure volgens haar geen redelijke kans van slagen had gecombineerd met het relatief kleine belang dat klaagster daarbij heeft.

4.4 De opvatting van klaagster dat zij bepaalt hoe de rechtsbijstand van een advocaat inhoudelijk vormgegeven moet worden, staat haaks op de voor de advocatuur geldende kernwaarde onafhankelijkheid. Die kernwaarde gaat uit van een advocaat die onafhankelijk zijn professionele oordeel vormt over de passende rechtsbijstand in een zaak. De deken heeft klaagster hier ook reeds op gewezen in haar e-mail van 27 maart 2024. De omstandigheid dat klaagster het niet eens is met het procesadvies van de aan haar toegewezen advocaat brengt niet mee dat een andere advocaat moet worden aangewezen door de deken (zie HvD 17 september 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3483).
4.5 Het procesadvies van mr. R. is zorgvuldig tot stand gekomen, gemotiveerd en onderbouwd. De deken heeft dat procesadvies dan ook ten grondslag mogen leggen aan de afwijzing van het tweede verzoek van klaagster om een advocaat. Dat klaagster haar kansen in hoger beroep anders inschat dan mr. R doet daar niet aan af.

4.6 Het beklag is ongegrond.


5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 30 juli 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en B.J.R. van Tongeren, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 16 augustus 2024.