ECLI:NL:TAHVD:2024:195 Hof van Discipline 's Gravenhage 230185

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:195
Datum uitspraak: 01-07-2024
Datum publicatie: 12-07-2024
Zaaknummer(s): 230185
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep mogelijk
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht eigen advocaat.Het hof begrijpt uit de stellingen van klagers dat volgens hen sprake is van schending vanfundamentele rechtsbeginselen, te weten (a) schending van het recht op een eerlijk proces en (b) schending van het motiveringsbeginsel.Klagers zijn door de raad voor de mondelinge behandeling uitgenodigd en zijn hierbij aanweziggeweest. Gesteld noch gebleken is dat klagers hun standpunten niet naar voren hebben kunnen brengen en/of dat zij zich niet over het standpunt van verweerder hebben kunnen uitlaten. Dat de raad het door klagers ingediende wrakingsverzoek (onder verwijzing naar het wrakingsprotocol) op de zitting niet in behandeling heeft genomen, maakt dit niet anders. Klager heeft er vervolgens zelf voor gekozen om de zittingszaal te verlaten. Voorts staat vast dat klagers via een per e-mail toegezonden link het klachtdossier op 7 september 2022 hebben ontvangen. Ook overigens is het hof niet gebleken dat klagers geen eerlijk proces bij de raad hebben gehad.Het hof overweegt dat grond (b) is terug te voeren op het feit dat klagers het niet eens zijn metde inhoud van de beslissing van de raad, zowel waar het de vastgestelde feiten betreft als de motivering van de beslissing. Deze (motiverings)klachten raken geen fundamentele rechtsbeginselen maar de inhoudelijke beslissing van de zaak.Beroep ongegrond. Bekrachtiging raadbeslissing.

Beslissing van 1 juli 2024 in de zaak 230185 naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

en

klaagster

gemachtigde: (…),
tezamen ook: klagers

tegen:

verweerder

1    INLEIDING

1.1    Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat. Verweerder heeft klagers bijgestaan in een geschil met de woningbouwcorporatie en daartoe een kortgedingprocedure gestart. De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft de klacht van klagers ongegrond verklaard. Klagers zijn tegen de beslissing van de raad in beroep gekomen. In dit beroep ligt de vraag voor of verweerder de belangen van klagers in de procedure met voldoende zorg heeft behartigd. 
 
1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klagers in beroep zijn gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De raad heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 22-712/AL/MN) een beslissing gewezen op 5 juni 2023. In deze beslissing is de klacht van klagers ongegrond verklaard.  

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:133 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 17 juli 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van verweerder;
-    de e-mail van klager van 2 juli 2023;
-    de e-mail van klager van 3 juli 2023;
-    de e-mail van klager van 17 juli 2023;
-    de e-mail van klager van 30 augustus 2023.

2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 april 2024. Daar is verweerder verschenen. Klagers zijn niet verschenen, zonder bericht van verhindering. 

3    FEITEN

3.1    Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten. 

3.2    Verweerder heeft klagers, moeder en zoon, bijgestaan in een geschil met de woningbouwcorporatie over de toewijzing van twee huurwoningen. Verweerder heeft de zaak van klaagster (moeder) op 22 oktober 2019 in behandeling genomen en de zaak van klager (zoon) op 25 november 2019. Op 22 november 2019 is een toevoeging afgegeven ten behoeve van klaagster en op 11 december 2019 ten behoeve van klager. Klager heeft in beide zaken de communicatie met verweerder gevoerd.

3.3    Verweerder heeft op 20 januari 2020 namens klagers de woningbouwcorporatie aangeschreven. 

3.4    Op 17 februari 2020 is verweerder namens klagers een kort geding gestart. Klagers hebben in die procedure gevorderd dat de woningbouwcorporatie wordt geboden een definitieve huurovereenkomst voor een bepaalde woning aan klaagster aan te bieden en een dergelijke woning aan haar ter beschikking te stellen. Ook hebben zij gevorderd dat de woningbouwcorporatie wordt veroordeeld de huurovereenkomst met klager na te komen en hem de betreffende woning, althans een dergelijke woning, aan te bieden.

3.5    Bij vonnis van 15 april 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van klagers afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang en klagers veroordeeld in de proceskosten. 

3.6    Bij e-mail van 19 april 2020 hebben klagers verweerder verzocht hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 15 april 2020.

3.7    Verweerder heeft in zijn e-mail van 20 april 2020 aan klagers laten weten dat naar zijn oordeel een hoger beroep weinig kans van slagen heeft en bij die gelegenheid meegedeeld dat hij zijn bijstand aan klagers stopt. 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet partijdig te zijn en zich te laten beïnvloeden door de wederpartij;

b)    te laat een procedure te zijn gestart in eerste aanleg. 


5    BEOORDELING RAAD

5.1    De raad heeft de beide klachtonderdelen a) en b) ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:

Klachtonderdeel a)

5.3 Klagers verwijten verweerder dat hij niet partijdig is geweest en dat hij zich heeft laten beïnvloeden door de wederpartij. Aan dit klachtonderdeel hebben klagers diverse uiteenlopende handelingen van verweerder ten grondslag gelegd. De raad is van oordeel dat op grond van deze door klagers gegeven motivering niet is gebleken dat verweerder zich aan deze verwijten schuldig heeft gemaakt. Nu dit ook niet uit de rest van het klachtdossier is gebleken en verweerder dit klachtonderdeel gemotiveerd heeft betwist, is de juistheid van deze stelling van klagers en daarmee de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet komen vast te staan. Dat betekent dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren. 

Klachtonderdeel b)

5.4 Klagers verwijten verweerder ook dat hij te laat een procedure is gestart. Verweerder heeft de zaak van klaagster op 22 oktober 2019 en de zaak van klager op 25 november 2019 in behandeling genomen en hij heeft op 17 februari 2020 een kort geding tegen de woningbouwvereniging gestart, aldus klagers. 

5.5 De raad volgt klagers niet in dit verwijt. Verweerder heeft (onder meer op de zitting van de raad) uitgelegd dat hij in overleg met klagers de beide zaken gelijktijdig heeft opgepakt, vanwege de verwevenheid van de beide zaken. Dat is de reden dat verweerder niet direct met de zaak van klaagster is begonnen. In overleg met klagers is er vervolgens eerst met de woningbouwvereniging gecorrespondeerd en toen dat niet tot resultaat leidde, heeft verweerder een kort geding gestart. Verweerder heeft dat in overleg met klagers gedaan en hen de kansen en risico’s van die procedure uitgelegd. Nu deze gang van zaken door klagers onvoldoende is betwist en deze ook grotendeels wordt ondersteund door de inhoud van het klachtdossier, zal de raad van deze lezing uitgaan. 

5.6 Uitgaande van die lezing is de raad van oordeel dat het handelen van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Daarbij acht de raad van belang dat verweerder in overleg met klagers heeft gehandeld. Verder is niet gebleken dat de zaak van klaagster schade heeft ondervonden doordat verweerder deze niet direct heeft opgepakt, maar heeft gewacht totdat hij ook klager als advocaat is gaan bijstaan. Ten slotte is – mede gelet op de inhoud van de beslissing van de voorzieningenrechter – ook niet aannemelijk geworden dat het oordeel van de voorzieningenrechter anders zou zijn geweest als verweerder de kortgedingprocedure eerder had opgestart. Ook van ander nadeel als gevolg van het gestelde trage handelen door verweerder is niet gebleken. 

5.7 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard. 

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klagers

6.1    Klagers komen op tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a en b.
Klagers hebben de volgende zeven beroepsgronden ingediend:
1.    De uitspraak bevat onjuiste toetsingskaders en feitenrelaas;
2.    Ons belang en de rechtvaardigheid;
3.    Ongeldig proces-verbaal;
4.    De uitspraak is nietig;
5.    Het wrakingsverzoek werd genegeerd;
6.    Oneerlijk proces;
7.    Digitale omgeving het portaal dossieroverdracht niet transparant en dubieus.

6.2    De uitspraak bevat onjuiste toetsingskaders en feitenrelaas
Het hof begrijpt deze beroepsgrond aldus dat de raad volgens klagers niet bevoegd is om in het gerechtelijk onderzoek een ander licht te werpen op de kort gedingprocedure waarover al in hoger beroep in de hoofdzaak door het Gerechtshof is beslist. Klagers stellen dat in het arrest van het Gerechtshof verweerder letterlijk is aangewezen als degene die de kort gedingprocedure te laat heeft gestart, waardoor er redelijkerwijs geen sprake meer kon zijn van een spoedeisend belang.
Klagers betwisten dat verweerder de afspraak met hen heeft gemaakt om te wachten met een procedure tot de toevoegingen zouden worden verleend, zodat hij voor hen beiden op één en hetzelfde moment kon beginnen. Verweerder had zich ook eerder moeten melden bij de woningbouwcorporatie. Klagers hebben na ontvangst van de factuur de eigen bijdrage van € 145,- onmiddellijk betaald, omdat klagers erop vertrouwden dat verweerder dan onmiddellijk met zijn werkzaamheden zou starten en de wederpartij zou melden dat hij voor klagers als raadsman zou optreden. Dat heeft verweerder niet gedaan. 

6.3    Ons belang en de rechtvaardigheid
Het hof begrijpt deze beroepsgrond als volgt.
Er is onvoldoende rekening gehouden met klagers rechten op de twee woningen. Klagers hebben zich aanvankelijk tot verweerder gewend met het verzoek om verduidelijking van de situatie en van de bedoelingen van de woningbouwvereniging. Noch de woningbouwcorporatie noch verweerder heeft hen dat kunnen of willen uitleggen. Klaagster heeft ook vernomen dat verweerder op een bijzonder kwetsende manier over haar heeft gesproken tijdens de zitting bij de raad. Bovendien kregen klagers ten onrechte een proceskostenveroordeling van € 3.800,-, die zij nu noodgedwongen via schuldhulp afbetalen. Verweerder heeft klagers niet geïnformeerd over hun kansen in de procedure. Verweerder heeft een schijnprocedure gevoerd, die klagers noodzakelijkerwijs hebben moeten herstellen bij het Gerechtshof.    

6.4    Ongeldig proces-verbaal
Klagers betwisten de inhoud van de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 
27 maart 2023 bij de raad. Klager stelt dat hij aanwezig is geweest en dat het verloop van de zitting niet zo is gegaan. Klager is het ook niet eens met de zinsopbouw, zijn argumenten, zijn spreekwijze, zijn woorden of zijn strategisch denkvermogen, zoals dit is opgenomen in het proces-verbaal, met uitzondering van de passage waarin staat dat hij vanwege de geestestoestand van de rechter voor zijn eigen veiligheid de zittingszaal verliet. 

6.5    De uitspraak is nietig
Bij klagers bestaat twijfel over de bevoegdheid van de voorzitter van de raad. De persoon van de zittingsrechter had volgens klagers absoluut niet de uiterlijke gelijkenissen met de voorzitter van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden, aldus klager. Klagers verzoeken daarom om een onderzoek hiernaar in te stellen. 

6.6    Het wrakingsverzoek werd genegeerd
Volgens klagers is na het wrakingsverzoek de behandeling ten onrechte geschorst en is het wrakingsverzoek vervolgens ten onrechte door de zittingsrechter genegeerd. Hiermee is inbreuk gemaakt op het recht op onafhankelijke toetsing van de wrakingsgronden voor een eerlijke procesvoering en het vertrouwen in een ongeschonden rechtsbedeling door een onafhankelijk en onpartijdig college, aldus klagers. Volgens klagers was de weigering van het wrakingsverzoek verder innerlijk inconsistent (er werd verwezen naar een anoniem reglement), ongemotiveerd en ongegrond. Klagers verwijzen naar arresten van de Hoge Raad waarin is geoordeeld dat een weigering van een wrakingsverzoek verboden is en nietigheid oplevert. 

6.7    Oneerlijk proces
Klagers zijn door het ‘Orde-Raad tandem’ in hun inhoudelijke procesdeelname geschaad, waardoor zij zijn beperkt in hun inhoudelijke reactie tijdens het proces. Volgens klagers is dit een schending van het artikel 6 EVRM. 

6.8    Digitale omgeving het portaal dossieroverdracht niet transparant en dubieus
Volgens klagers zijn de raad en het hof onvoldoende bekend met de precieze werkwijze van de digitale omgeving van de Orde en kunnen zij hierdoor niet stellen dat er sprake is geweest van een correcte overdracht van het dossier of van gelijktijdige verzending van hetzelfde dossier. Klagers stellen dat het aanbieden van het procesdossier via het toegankelijk maken via een link aan partijen bijzonder gebrekkig is, en ook voorbedacht saboterend en onrechtmatig. Hierdoor worden door de Orde de kernwaarden en eisen van een eerlijk proces aangetast, aldus klagers. De raad heeft echter in deze fase geweigerd het dossier te verifiëren. Op basis hiervan kan het slechts insluiten van een link op een portaal niet worden beschouwd als het aanbieden van het definitief zaakdossier aan partijen, aldus klagers. Uit het procesreglement van de raad volgt dat het dossier aan de partijen wordt bevestigd. Doordat de toegangslink slechts zes weken geldig is na verzending en de beroepsprocedure langer duurt, is er volgens klagers geen sprake van een rechtsgeldig dossier. 

Verweer in beroep

6.9    Verweerder heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd.

7    BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1    Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld 
in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof

7.2    Het hof begrijpt uit de stellingen van klagers dat volgens hen sprake is van schending van 
fundamentele rechtsbeginselen, te weten (a) schending van het recht op een eerlijk proces en (b) schending van het motiveringsbeginsel.

7.3    Klagers zijn door de raad voor de mondelinge behandeling uitgenodigd en zijn hierbij aanwezig 
geweest. Gesteld noch gebleken is dat klagers hun standpunten niet naar voren hebben kunnen brengen en/of dat zij zich niet over het standpunt van verweerder hebben kunnen uitlaten. Dat de raad het door klagers ingediende wrakingsverzoek (onder verwijzing naar het wrakingsprotocol) op de zitting niet in behandeling heeft genomen, maakt dit niet anders. Klager heeft er vervolgens zelf voor gekozen om de zittingszaal te verlaten. Voorts staat vast dat klagers via een per e-mail toegezonden link het klachtdossier op 7 september 2022 hebben ontvangen. 
Ook overigens is het hof niet gebleken dat klagers geen eerlijk proces bij de raad hebben gehad.

7.4    Het hof overweegt dat grond (b) is terug te voeren op het feit dat klagers het niet eens zijn met 
de inhoud van de beslissing van de raad, zowel waar het de vastgestelde feiten betreft als de motivering van de beslissing. Deze (motiverings)klachten raken geen fundamentele rechtsbeginselen maar de inhoudelijke beslissing van de zaak.

7.5    Het hof ziet naar aanleiding van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een 
andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad, nu klagers in hoger beroep geen nieuwe argumenten hebben aangedragen die hiertoe zouden nopen of bij het hof tot andere inzichten hebben geleid. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. 

Slotsom
 
7.6    Het hof verwerpt de beroepsgronden van klagers en zal de beslissing van de raad bekrachtigen. 

8      BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 5 juni 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-712/AL/MN.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T Frima, voorzitter, mrs. V. Wolting en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2024.
 

griffier    voorzitter      

De beslissing is verzonden op 1 juli 2024.