ECLI:NL:TAHVD:2024:194 Hof van Discipline 's Gravenhage 230075
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:194 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-07-2024 |
Datum publicatie: | 12-07-2024 |
Zaaknummer(s): | 230075 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht eigen advocaat.In zijn beroepschrift heeft klager een aantal nieuwe klachten geformuleerd. Zo verwijt klager dat verweerster contact heeft gezocht met de mediator en een notaris en daarbij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De beoordeling in hoger beroep is beperkt tot de klachtomschrijving voor zover die aan de raad is voorgelegd in eerste aanleg, en partijen beroep instellen tegen het oordeel van de raad daarover. Nieuwe verwijten en klachten over verweerster moeten eerst worden ingediend bij de deken (artikel 46c lid 1 Advocatenwet), zodat de deken daarnaar onderzoek kan doen voordat die klacht aan de tuchtrechter wordt voorgelegd. In dit geval betekent dit dat het hof de nieuwe verwijten van klager buiten beschouwing laat. In zoverre is het beroep van klager niet-ontvankelijk.Klager is voorts in beroep gekomen tegen de ongegrond verklaarde klachtonderdelen b), c) en het gegrond verklaarde klachtonderdeel a).In het door klager ingestelde beroep kan hij niet worden ontvangen voor zover het beroep zich richt tegen de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel a). Op grond van artikel 56 lid 1 onder a Advocatenwet staat tegen gegrond verklaarde klachtonderdelen aan klager geen beroep open. Klager zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep voor zover het klachtonderdeel a) betreft.Klacht van klager niet-ontvankelijk, voor zover hij nieuwe klachtonderdelen in hoger beroep heeft geformuleerd en beroep van klager betreffende klachtonderdeel a) niet ontvankelijk. Bekrachtiging van de beslissing van 5 juni 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof. |
Beslissing van 1 juli 2024 in de zaak 230075 naar aanleiding van het hoger beroep
van:
klager
tegen:
verweerster
1 INLEIDING
1.1 Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat. Verweerster heeft klager bijgestaan in het kader van een erfrechtkwestie. De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft de klacht gegrond verklaard voor zover het betreft het niet op de hoogte stellen van het op 6 april 2021 door het gerechtshof gewezen arrest als gevolg waarvan klager niet in de gelegenheid is geweest om vrijwillig aan het arrest te voldoen, en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. In dit beroep ligt de vraag voor of verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door zowel vertrouwelijke informatie te delen met de advocaat van de wederpartij als over de zaak van klager te spreken met een andere cliënte van verweerster.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 22-469/AL/MN)
een beslissing gewezen op 27 februari 2023. In deze beslissing is de klacht van klager
ten aanzien van:
-klachtonderdeel a) gegrond verklaard en;
-klachtonderdelen b) en c) ongegrond verklaard. Aan verweerster is geen maatregel
opgelegd. Verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:TADRARL:2023:35 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 23 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het aanvullend beroepschrift van klager van 30 maart 2023;
- het verweerschrift van verweerster van 1 mei 2023.
2.5 De aanvankelijk op 13 november 2023 geplande mondelinge behandeling is, na een schriftelijk verzoek van verweerster tot uitstel, verplaatst naar 26 april 2024. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 april 2024. Daar zijn klager en verweerster verschenen.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
Onderliggende procedure
3.2 Klager komt uit een gezin met zes zonen. In 2013 is de vader van klager overleden en tussen klager en in ieder geval vier van zijn vijf broers is een geschil ontstaan over de nalatenschap. Verweerster heeft klager bijgestaan in dat geschil.
3.3 Verweerster heeft namens klager diens broers gedagvaard voor de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo.
3.4 De rechtbank heeft bij vonnis van 20 januari 2020 (onder meer) geoordeeld dat de broers een geldbedrag aan klager moeten betalen. Verweerster heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
3.5 Op 6 april 2021 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden arrest gewezen en klager veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 1.119,- aan de wederpartij.
3.6 Bij e-mailbericht van 9 april 2021 heeft de advocaat van de wederpartij aan verweerster het volgende geschreven:
“Ik ga er vanuit dat u inmiddels kennis heeft genomen van het arrest van het Hof. (…) Ik verzoek u te bewerkstelligen dat uw cliënten of één van hen dit bedrag vóór vrijdag 16 april 2021 om 17.00 uur hebben gestort op (…).”
3.7 Bij e-mailbericht van 22 april 2021 heeft de advocaat van de wederpartij het volgende aan verweerster geschreven:
“U reageert geheel niet op mijn laatste mail. (Tot nu toe heeft u geheel niet gereageerd, ook niet op het verzoek van het Hof om toezending van het dossier). Inmiddels heb ik het arrest naar de deurwaarder gestuurd met het verzoek te betekenen en te executeren. (…) Uit een schriftelijk stuk van uw cliënt aan cliënt maak ik op dat uw cliënt niet bekend is met het al weer enige weken geleden gewezen arrest.”
3.8 Op 3 mei 2021 is door een gerechtsdeurwaarder het arrest van het hof aan klager
betekend. In het verkort exploot staat dat klager de door het hof vastgestelde proceskostenveroordeling
(€ 1.119,-) dient te betalen. Ook zijn bedragen voor nasalaris (€ 239,-) en de kosten
van het exploot (€ 102,10) aan klager in rekening gebracht.
3.9 Bij e-mailbericht van 8 augustus 2021 heeft klager het volgende aan verweerster bericht:
“Jij hebt verzuimd mij door te geven de uitspraak van het arrest van Het Gerechtshof, waardoor er door mij niet gereageerd kon worden. Door jouw toedoen zijn verweerders naar een deurwaarder gelopen, waardoor ik een kostenpost toebedeeld kreeg van €351,10. (…) ik wil dan ook graag van jou weten hoe jij de zaak wil afregelen, omdat ik nu met de kosten zit van V en de kosten van verweerder. Indien jij mij na de uitspraak van het Hof direct had ingelicht, waren deze kosten niet ontstaan en nodig geweest. Jij bent hierin tekort geschoten. (…) Tevens hoor ik van jou, hoe jij de kosten van de deurwaarders met mij wilt afrekenen!”
3.10 Op 8 augustus 2021 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij hem niet langer zal bijstaan, nadat klager eerder op diezelfde dag aan verweerster had laten weten dat hij niet meer met haar wenste samen te werken.
3.11 Op 8 oktober 2021 heeft klager onderhavige klacht ingediend tegen verweerster.
Op
4 november 2021 is de klacht namens de deken doorgestuurd aan verweerster. Als reactie
daarop heeft verweerster op 4 november 2021 het volgende geschreven:
“Helaas moet ik constateren dat ik helaas een van de zeer velen ben tegen wie [klager],
een klacht indient. Ik kan hem niet beletten. Ik ken [klager] al zeker 8 tot 9 jaar
en ik ben hem veelvuldig – pro deo – ter wille geweest bij allerhande problematiek
die hij ondervond.
[Klager] geeft aan ter afdoening van zijn klacht, schadevergoeding te wensen die hij
zou hebben geleden tot een bedrag van € 341,10 welk bedrag ik gaarne aan hem zal voldoen
daarmede de zaak opgelost acht. (…)”
3.12 Mr. M. Hansen van de Raad van de Orde van Advocaten heeft – zonder resultaat
– op
5 april 2022 een bemiddelingsgesprek met klager en verweerster gevoerd.
3.13 Op 8 maart 2023 heeft een andere cliënte van verweerster, mevrouw M. Nuijen (hierna: de cliënte) het volgende aan klager geschreven:
“Nadat jij mij op de hoogte had gesteld, dat jij gestopt was met [verweerster], was
zij voor mijn zaak kort daarop bij mij om het één en ander te bespreken.
[Verweerster] deed toen navraag over de gezinssituatie van jouw broer, die in november
2020 was overleden.. Het was mij bekend dat zij voor jou als advocaat had opgetreden
in de zaak tegen jouw andere broers. Het verbaasde mij dat zij vroeg of jij nog meer
broers had..
Ik wist nergens van en was verbaasd omdat ik bevriend ben met jou.
Terwijl wij aan de keukentafel zaten vroeg zij verder ondermeer naar mijn broer en
zij had het over een boot, die verkocht zou zijn. Zij deelde nog mede dat jij nog
meer broers had dat dat jij niet alleen recht had op de erfenis. Ik ben daar verder
niet op in gegaan.”
3.14 Op 17 maart 2023 heeft T. van Winsum, echtscheidingsmediator (hierna: de mediator), die heeft samengewerkt met klager en verweerster, een e-mail aan klager geschreven waarin zij haar eigen ervaringen en die van anderen met verweerster beschrijft. Zij schrijft ook over de breuk tussen klager en verweerster op 8 augustus 2021. Vervolgens schrijft zij:
“Niet lang daarna – weet niet meer zeker of dat dezelfde dag was, of een paar dagen later – heeft [verweerster] telefonisch contact met mij opgenomen. In eerste instantie heb ik niet opgenomen, daar ik loyaal aan [klager] ben en altijd zal blijven. Alleen heb ik besloten op te nemen, nadat [verweerster] bleef bellen. Ze vertelde me van de gebeurtenis met [klager] en gaf aan dat ze me wilde waarschuwen voor [klager]. [Verweerster] stelde dat [klager] niet deugde en dat ze per direct haar contacten met hem had afgesloten. Daar ik via [klager] met [verweerster] te maken had, adviseerde ze met om per direct mijn contacten en dus samenwerking, te staken. [Verweerster] vertelde me tevens dat ze een notaris eveneens had opgebeld om hem te adviseren om zijn contacten met [klager] – die begreep ik; belang had bij deze contacten – per direct te staken. Dat heeft die bewuste notaris direct gedaan en dat was de reden van haar telefoontje aan mij, met de verwachting dat ik per direct mijn contacten met [klager] zou staken…”
3.15 Op 27 maart 2023 heeft verweerster gereageerd op bovenstaand bericht van de mediator en de cliënte. Verweerster verzoekt de mediator om binnen een week een toelichting te geven op haar e-mail van 17 maart 2023. In haar bericht aan de cliënte heeft verweerster de door de cliënte geschetste gang van zaken betwist.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klager niet op de hoogte te hebben gesteld van het op 6 april 2021 door het hof gewezen arrest als gevolg waarvan klager niet in de gelegenheid is geweest om vrijwillig aan het arrest te voldoen;
b) haar geheimhoudingsplicht te schenden door vertrouwelijke informatie te delen met de advocaat van de wederpartij;
c) haar geheimhoudingsplicht te schenden door over de zaak van klager te spreken met een andere cliënte van verweerster.
5 BEOORDELING RAAD
overwegingen raad
5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerster de zaak van klager heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De raad heeft klachtonderdeel a) gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel a)
5.2 De raad acht bij de beoordeling van dit klachtonderdeel de volgende omstandigheden
van belang. In de procedure waarin verweerster klager heeft bijgestaan, is door het
gerechtshof op
6 april 2021 een arrest gewezen, waarin klager is veroordeeld tot vergoeding van de
kosten aan de wederpartij. Dit arrest is aan verweerster gezonden, maar verweerster
heeft dat arrest vervolgens niet per omgaande aan klager doorgestuurd en zij heeft
dat arrest ook niet met hem besproken. Verder heeft verweerster niet gereageerd op
verschillende e-mails van de advocaat van de wederpartij, die betrekking hadden op
dat arrest. Verweerster heeft erkend dat zij het arrest niet aan klager heeft doorgezonden.
Zij heeft verklaard dat zij wel – op 20 april 2021 – telefonisch contact met klager
heeft gehad over het arrest, maar nu dit door klager wordt betwist en verweerster
dit niet schriftelijk heeft bevestigd, is dat niet vast komen te staan. Vervolgens
is het arrest van het gerechtshof op 3 mei 2021 door een deurwaarder aan klager betekend.
Omdat verweerster hem vóór die tijd niet op de hoogte had gesteld van het arrest van
het hof, werd klager hierdoor verrast. Klager is ten gevolge van het nalaten van verweerster
niet in de gelegenheid gesteld om vrijwillig aan het arrest te voldoen en hij heeft
kosten ter hoogte van € 341,10 - voor nasalaris en de kosten van het exploot - gemaakt
die hij niet had hoeven maken als hij wel tijdig het arrest had gekregen.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De door verweerster genoemde omstandigheid dat zij in die periode ziek was en om die reden het arrest niet aan klager heeft kunnen sturen, maakt dat niet anders. Verweerster had een vervanger moeten regelen die in haar plaats het arrest aan klager had kunnen sturen en dat arrest met hem had kunnen bespreken. Verweerster heeft verzuimd dat te doen. Gelet op het voorgaande wordt dit klachtonderdeel gegrond verklaard.
Klachtonderdelen b) en c)
5.4 Klachtonderdelen b) en c) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. De
verwijten aan verweerster luiden dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden
door vertrouwelijke informatie (het overlijden van de broer van klager) met de advocaat
van de wederpartij te delen en door zijn zaak met een andere cliënte van verweerster
te bespreken. Klager heeft deze klachtonderdelen niet onderbouwd met stukken waaruit
het gestelde handelen van verweerster zou kunnen blijken. Verweerster heeft beide
verwijten betwist. Zij heeft aangevoerd dat de advocaat van de wederpartij door zijn
cliënten op de hoogte is gebracht van het overlijden van de broer van klager en ze
heeft verklaard dat ze nooit met een andere cliënte over klagers zaak heeft gesproken.
Bij deze stand van zaken kan de raad niet vaststellen of de in deze klachtonderdelen
vervatte stellingen van klager juist dan wel onjuist zijn. Dit leidt ertoe dat beide
klachtonderdelen ongegrond zijn.
Maatregel
5.5 De raad heeft klachtonderdeel a) gegrond verklaard. Verweerster heeft uitgelegd
waarom zij het arrest niet tijdig aan klager heeft doorgestuurd en niet met hem heeft
besproken. De raad heeft hiervoor al overwogen dat die omstandigheden niet tot de
conclusie leiden dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Die omstandigheden zijn echter
wel van belang bij de beoordeling van de ernst van dit nalaten. Verweerster heeft
het arrest niet tijdig aan klager toegestuurd omdat zij ziek was en daartoe niet in
staat was. Zij heeft erkend dat ze dit wel had moeten (laten) doen. Verweerster heeft
aan klager en aan de advocaat van de wederpartij haar excuses gemaakt en ze heeft
aangeboden om de (als gevolg van het nalaten van verweerster) door klager gemaakte
kosten aan hem te vergoeden. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat verweerster
niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, ziet de raad aanleiding om te volstaan
met gegrondverklaring van dit klachtonderdeel zonder oplegging van een maatregel.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
Klachtonderdeel a)
6.1 Uit het e-mailverkeer, gestuurd door de advocaat van de wederpartij, blijkt
dat verweerster op
22 april 2021 geheel geen reactie heeft gegeven op verzending van het arrest aan klager,
waardoor deze advocaat het arrest voor betekening en ter executie heeft aangeboden.
Nadat het exploot op 3 mei 2021 door een deurwaarder werd betekend, kreeg klager kennis
van het arrest. Hierdoor moest klager voor nasalaris (€ 239,-) en kosten exploot (€
102,10) betalen, welke niet nodig waren geweest, indien verweerster klager tijdig
had ingelicht. Verweerster beroept zich op de omstandigheid dat zij in genoemde periode
ziek was. Echter verweerster had reeds in februari 2021 klager telefonisch meegedeeld,
dat zij na een periode van rouw (haar echtgenoot was een half jaar daarvoor overleden)
weer voor halve dagen werkzaam was.
Klachtonderdelen b) en c)
6.2 Omdat klager een goede zakelijke band had met verweerster, is in vertrouwen
meegedeeld dat de broer van klager was overleden (november 2020). De broer van klager
had verzocht, indien hij kwam te overlijden, dit niet kenbaar te maken aan de overige
familieleden, alwaar hij al 47 jaar
mee was gebrouilleerd. Dit is aan verweerster meegedeeld en met klem verzocht dit
niet te delen met de advocaat van de wederpartij. Deze broer was namelijk ook eiser
in de erfrechtprocedure.
Nadat klager de samenwerking met verweerster had verbroken, heeft zij alsnog het overlijden
van de broer aan de advocaat van de wederpartij kenbaar gemaakt, aldus klager.
Via een kennis van klager, die door klager als cliënte bij verweerster was aangebracht,
kreeg klager te horen, dat verweerster inlichtingen probeerde te verkrijgen over zaken,
waarvoor verweerster klager had bijgestaan in de erfrechtzaak. Verweerster probeerde
deze cliënte uit te horen. Klager betwist dat de advocaat door zijn cliënten op de
hoogte is gesteld. Klager verwijst naar bijlage 1 bij zijn beroepschrift.
6.3 Klager wijst erop dat verweerster tijdens de mondelinge behandeling door de raad heeft verklaard dat de advocaat van de wederpartij al heel lang wist van het overlijden van de broer van klager; de broers waren namelijk verbaasd dat zijn naam niet meer in de stukken voorkwam. Naar aanleiding van deze opmerkingen heeft klager de stukken nog eens doorgenomen. Hij heeft vastgesteld dat de naam van de overleden broer in alle originele stukken, waaronder het deurwaardersexploot van 16 juli 2021, is vermeld. Na de beëindiging van de samenwerking met verweerster zijn ‘nimmer nog officiële stukken uitgebracht waar de naam van de broer niet vermeld was’. Volgens klager heeft verweerster na de beëindiging van de samenwerking telefonisch gesproken met de advocaat van de wederpartij en waarschijnlijk heeft zij toen, tegen de afspraken, verteld van het overlijden van de broer. Volgens klager is het niet mogelijk dat de andere broers door eigen onderzoek op de hoogte zijn geraakt, omdat zij het adres van de overleden broer niet hadden en hij ook niet in Nederland stond ingeschreven.
6.4 Klager wijst er verder op dat verweerster na het indienen van de klacht een schikkingsvoorstel heeft gedaan. Klager heeft daarop zijn schade kenbaar gemaakt, maar daarop heeft verweerster niet gereageerd.
6.5 Volgens klager heeft verweerster geprobeerd inlichtingen te verkrijgen van een kennis van klager die ook cliënte van verweerster was ‘over zaken, waarvoor verweerster had bijgestaan in de erfrechtzaak.’ Klager verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen naar de hiervoor in 3.13 en 3.14 weergegeven berichten.
Verweer in hoger beroep
6.6 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De strekking van het verweer is dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
7 BEOORDELING HOF
Nieuwe klachten in hoger beroep
7.1 In zijn beroepschrift heeft klager een aantal nieuwe klachten geformuleerd. Zo verwijt klager dat verweerster contact heeft gezocht met de mediator en een notaris en daarbij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De beoordeling in hoger beroep is beperkt tot de klachtomschrijving voor zover die aan de raad is voorgelegd in eerste aanleg, en partijen beroep instellen tegen het oordeel van de raad daarover. Nieuwe verwijten en klachten over verweerster moeten eerst worden ingediend bij de deken (artikel 46c lid 1 Advocatenwet), zodat de deken daarnaar onderzoek kan doen voordat die klacht aan de tuchtrechter wordt voorgelegd. In dit geval betekent dit dat het hof de nieuwe verwijten van klager buiten beschouwing laat. In zoverre is het beroep van klager niet-ontvankelijk.
Omvang hoger beroep
7.2 Klager is in beroep gekomen tegen de ongegrond verklaarde klachtonderdelen
b), c) en het gegrond verklaarde klachtonderdeel a).
In het door klager ingestelde beroep kan hij niet worden ontvangen voor zover het
beroep zich richt tegen de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel
a). Op grond van artikel 56 lid 1 onder a Advocatenwet staat tegen gegrond verklaarde
klachtonderdelen aan klager geen beroep open. Klager zal niet-ontvankelijk worden
verklaard in zijn hoger beroep voor zover het klachtonderdeel a) betreft.
Maatstaf
7.3 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof
7.4 Nu klager in klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk zal worden verklaard, leidt dit ertoe dat het oordeel van de raad ten aanzien van klachtonderdeel a), gegrondverklaring, vaststaat.
7.5 Het hof ziet naar aanleiding van het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van de klachtonderdelen b) en c) geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad, nu klager in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die hiertoe zouden nopen of bij het hof tot andere inzichten hebben geleid. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over.
Slotsom
7.6 Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
8.1 verklaart de klacht van klager niet-ontvankelijk, voor zover hij nieuwe klachtonderdelen in hoger beroep heeft geformuleerd;
8.2 verklaart het beroep van klager betreffende klachtonderdeel a) niet ontvankelijk;
8.3 bekrachtigt de beslissing van 5 juni 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-469/AL/MN voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. V. Wolting en
H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, griffier, en in het
openbaar uitgesproken op
1 juli 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 1 juli 2024.