ECLI:NL:TAHVD:2024:191 Hof van Discipline 's Gravenhage 240176

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:191
Datum uitspraak: 11-07-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): 240176
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de deken niet verwezen.


Beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 11 juli 2024 in de zaak 240176

naar aanleiding van de klacht van:

klager 

tegen:

verweerder 

1    INLEIDING

1.1    Deze beslissing gaat over het onderzoek door de deken in verband met een, door toepassing van artikel 46c lid 5 Advw, aan hem toevertrouwd onderzoek in een klacht tegen een collega-deken. Het hof gaat niet over tot verwijzing omdat uit alle berichten waarin klager zijn onvrede over verweerder uit, naar het oordeel van de voorzitter geen serieus te nemen concrete klacht valt te destilleren.

2    HET VERZOEK EN DE FEITEN

2.1    Bij beslissing van 25 april 2024 heeft de voorzitter van het hof een klacht van klager tegen de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland voor onderzoek verwezen naar verweerder, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant. 

2.2    Op 2 en 7 mei 2024 hebben verweerder en het hof gecorrespondeerd over de omvang van de door verweerder te onderzoeken klacht. 

2.3    In zijn e-mail van 8 mei 2024, 9.33 uur, aan verweerder heeft klager laten weten dat hij een klacht tegen verweerder wil indienen. Klager verwijt verweerder dat hij geen hoor en wederhoor heeft toegepast, dat hij niet voldoet als goed feitenonderzoeker, dat geen sprake is van een eerlijk proces, dat verweerder te snel oordeelt en dat zijn onderzoek niet zorgvuldig is. 

2.4    In zijn bericht van dezelfde dag, 10.47 uur, met als bijlage een kennelijk aan de Hoge Raad gerichte klacht tegen verweerder, heeft klager nogmaals zijn ongenoegen geuit over de handelwijze van verweerder. 

2.5    Dezelfde dag om 10.50 uur heeft een medewerker van verweerder aan klager voorgesteld om telefonisch contact te hebben, zodat zij een en ander kon uitleggen over (het onderzoek naar) de klacht tegen de deken Midden-Nederland. 

2.6    In zijn bericht van 11.16 uur heeft klager opnieuw zijn ongenoegen geuit over de handelwijze van verweerder. 

2.7    In een e-mail van 22 mei 2024, met bijlagen, aan verweerder heeft klager opnieuw laten weten dat hij een klacht tegen verweerder wil indienen. 

2.8    Op 24 mei 2024 heeft een medewerker van verweerder onder meer aan klager laten weten dat het onderzoek van verweerder naar de klacht tegen de deken Midden-Nederland nog gaande was. 

2.9    Op 30 mei 2024 heeft klager vervolgens aan verweerder geschreven dat hij vindt dat zijn klacht tegen de deken Midden-Nederland wordt genegeerd en dat er geen oplossing wordt aangedragen. Klager heeft zijn bericht afgesloten met de opmerking dat zijn klachten tegen de dekens Midden-Nederland en Zeeland-West-Brabant behandeld moeten worden. 

2.10     Bij brief van 6 juni 2024 heeft de deken verslag gedaan van zijn onderzoek naar de klacht tegen de deken Midden-Nederland. Hij heeft laten weten dat zijn inschatting is dat de klacht ongegrond is. 

2.11     Op 6 juni 2024 is de klacht van klager tegen verweerder, althans de correspondentie tussen klager en het ordebureau zoals hiervoor weergegeven, doorgestuurd naar het hof. 

2.12     De voorzitter zal beoordelen of de klacht van klager moet worden verwezen naar een andere deken voor onderzoek en behandeling, omdat verweerder deken is in het arrondissement waar hij zelf advocaat is.

3    DE BEOORDELING

3.1    Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. 

3.2    Naar het oordeel van de voorzitter is van een duidelijke, concreet onderbouwde klacht geen sprake. Het is weliswaar duidelijk dat klager ontevreden is, maar uit de hiervoor opgesomde e-mails blijkt niet duidelijk waarover precies. Klager was al ontevreden over het handelen van verweerder, toen verweerder nog maar goed en wel van start was gegaan met zijn onderzoek naar de klacht tegen de deken Midden-Nederland. Uit alle berichten waarin klager zijn onvrede over verweerder uit, valt naar het oordeel van de voorzitter geen serieus te nemen concrete klacht te destilleren. Daarbij speelt mee dat een duidelijke en ondubbelzinnige toelichting ontbreekt. Het is niet duidelijk waarnaar onderzoek gedaan zou moeten worden en het is voor verweerder niet duidelijk waartegen hij zich zal moeten verweren.  De voorzitter zal het verzoek om verwijzing daarom afwijzen.

4    BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

wijst het verzoek tot verwijzing af.


Deze beslissing is gewezen op 11 juli 2024 door mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend voorzitter.

Plaatsvervangend voorzitter 

De beslissing is verzonden op 11 juli 2024.