ECLI:NL:TAHVD:2024:19 Hof van Discipline 's Gravenhage 230043

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:19
Datum uitspraak: 15-01-2024
Datum publicatie: 24-01-2024
Zaaknummer(s): 230043
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij over de schending van geheimhouding uit de arbitrageovereenkomst van cliënten. Verweerder is in beginsel geacht de geheimhoudingsbeding dat zijn cliënten hebben afgesproken te respecteren, maar de schending van de geheimhouding is in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat hij dit in het kader van een goede beroepsuitoefening heeft gedaan en daarbij de proportionaliteit en subsidiariteit niet heeft geschonden. Verweerder heeft mogen inschatten dat het aanhechten van de producties bij het beslagrekest in dit geval noodzakelijk was voor een succesvol conservatoir derdenbeslag. Het beroep van verweerder slaagt (vernietiging raadsbeslissing). Beroep klaagster faalt: verweerder heeft in zijn beslagrekest een weergave gegeven van de feiten, vanuit het perspectief van zijn cliënt en is daarbij binnen de grenzen van het tuchtrechtelijk betamelijke gebleven. Klacht ongegrond.

Beslissing van 15 januari 2023

in de zaak 230043

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

gemachtigde: mr. D.A. Pronk, advocaat te Rotterdam

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 16 januari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 22-523/DH/RO). In deze beslissing is de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard. Het ontvankelijke onderdeel van de klacht (jegens klaagster) is deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:32 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 13 februari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 14 februari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.3 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van verweerder;
  • de e-mail d.d. 8 november 2023 met bijlagen van klaagster.

  ​​​​​​​2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 november 2023. Daar zijn aan de zijde van klaagster de gemachtigde van klaagster en de heer P, jurist van klaagster, verschenen. Verweerder is met zijn gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

​​​​​​​3.1 Klaagster is een joint venture tussen A en ACK IT Group B.V. (hierna: ACK IT). ACK IT is enig bestuurder van klaagster. De heer B had tot 28 september 2016 de dagelijkse leiding van klaagster als statutair directeur. Partijen bij de joint venture (A en ACK IT)  hebben in een aantal aandeelhoudersovereenkomsten afspraken gemaakt over onder meer de verdeling en uitkering van de winst.

​​​​​​​3.2 Verweerder is de advocaat van A en de heer B.

​​​​​​​3.3 Op 18 oktober 2016 is de heer B op staande voet ontslagen.

​​​​​​​3.4 Het ontslag is bij vonnis van 27 april 2017 vernietigd door de kantonrechter. In hoger beroep heeft het gerechtshof bij arrest van 25 januari 2018 de handelwijze van ACK IT veroordeeld, maar ook de arbeidsovereenkomst met de heer B ontbonden. Daarbij is aan hem een beëindigingsvergoeding toegekend.

​​​​​​​3.5 Na het definitieve vertrek van de heer B is een geschil ontstaan over nakoming van betalingsverplichtingen jegens hem en de afwikkeling van de joint venture. In verband daarmee is een bodemprocedure gestart en hebben A en de heer B zich tot de Ondernemingskamer gewend.

​​​​​​​3.6 De procedures hebben ertoe geleid dat betrokken partijen afspraken hebben gemaakt over de afwikkeling van hun vorderingen en een arbitrageovereenkomst hebben gesloten. In die overeenkomst is vastgelegd dat partijen overgaan tot financiële afrekening van de joint venture per 30 juni 2018. Verder werden nog enkele geschilpunten aan arbitrage onderworpen. Artikel 5 van de bij de arbitrageovereenkomst behorende regels voor de arbitrage tussen klaagster, ACK IT, A en de heer B luidt als volgt:

“De arbitrage is vertrouwelijk en alle direct of indirect betrokken personen zijn gehouden tot geheimhouding, behoudens en voor zover openbaarmaking uit de wet of de overeenkomst van de partijen voortvloeit.”

​​​​​​​3.7 Op 30 juni 2020 heeft het scheidsgerecht een arbitraal tussenvonnis gewezen, waarin onder meer is geoordeeld dat A en de heer B recht hebben op hun aandeel in de winst van klaagster van 2012 tot en met 30 juni 2018.

​​​​​​​3.8 Aansluitend op het tussenvonnis vond er nog een onderzoek door S B V  plaats. De voorlopige bevindingen werden opgenomen in een conceptrapportage van 16 juli 2021. Volgens deze conceptrapportage hebben A en de heer B vorderingen op klaagster en op ACK IT.

​​​​​​​3.9 Partijen hebben schriftelijk op deze conceptrapportage gereageerd, waarna op 29 september 2021 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling vormt onderdeel van het klachtdossier. In het proces-verbaal staat dat het scheidsgerecht geen besluiten zal vernietigen.

​​​​​​​3.10 De arbitrageprocedure stond daarna voor vonnis.

​​​​​​​3.11 Bij verzoekschrift van 15 november 2021 heeft verweerder namens A en de heer B verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van klaagster (verder: het beslagrekest). Onder meer de arbitrageovereenkomst, het arbitraal tussenvonnis en delen van de conceptrapportage van 16 juli 2021 zijn bij het beslagrekest gevoegd. In het beslagrekest is onder ‘feiten’ vermeld:

“3. (…) Eind 2016 heeft ACK IT Group de samenwerking op scherp gezet door [ de heer B] op 28 september 2016 op non-actief te stellen en op 18 oktober 2016 op staande voet te ontslaan.(…)

(…)

10. In haar laatste processtukken en stellingen hebben APS en ACK IT Group er meermaals op gezinspeeld dat de continuïteit van APS in gevaar is. Daar komt bij dat ACK IT Group al gelijk vanaf het ontslag van [de heer B] in 2016 een groot aantal onttrekkingen uit APS heeft gedaan. Zo heeft ACK IT Group van 31 december 2016 tot en met 2018 al een bedrag van maar liefst EUR 2,7 miljoen aan APS onttrokken ten titel van zogenoemde (niet bestaande) “holdingkosten” (welke kosten door het Scheidsgerecht bij de afrekening volledig zijn genormaliseerd). Daarnaast heeft ACK IT Group vanaf 2017 klanten, medewerkers en activiteiten van APS overgedragen aan dochtervennootschappen van ACK IT Group. Hierdoor zijn de verhaalsmogelijkheden op APS al aanzienlijk verslechterd. [A] en [de heer B] hebben daarom gegronde vrees dat APS geen enkel verhaal meer zal bieden indien het Scheidsgerecht eindvonnis heeft gewezen. Tot slot, ook in 2018 waren (executoriaal) beslagen nodig om APS tot betaling van de verschuldigde beëindigings- en billijke vergoeding te dwingen.”

Onder ‘verweer verweerster’ in het beslagrekest staat verder:

“15. APS heeft tegen (de hoogte van) de geldvorderingen van [A] / [de heer B] geen inhoudelijk verweer gevoerd. APS heeft vooral de rechtsgeldigheid van de gesloten aandeelhoudersovereenkomsten betwist, alsmede het bestaan van de winstaanspraken van [A] / [de heer B]. Het Scheidsgerecht heeft al deze verweren in het tussenvonnis afgewezen en de winstaanspraken bevestigd. Thans staat uitsluitend nog open hoe hoog de vordering van [A] / [de heer B] op APS definitief zal worden vastgesteld. De hoogte van deze vordering is al voor een belangrijk deel in de concept rapportage vastgesteld (grotendeels overeenkomstig de door [A]/ [de heer B] ingestelde vordering), mede gebaseerd op de administratie van APS.”

​​​​​​​3.12 Bij beschikking van 17 november 2021 heeft de voorzieningenrechter verlof verleend voor het leggen van beslag.

​​​​​​​3.13 Omstreeks 22 november 2021 zijn namens A en de heer B ten laste van klaagster conservatoire beslagen gelegd. De beslagen zijn gelegd onder (voormalig) klanten en debiteuren van klaagster.

​​​​​​​3.14 Bij e-mail van 24 november 2021 aan de voorzitter van het scheidsgerecht heeft klaagster haar bezwaar tegen de beslaglegging uiteengezet en verzocht om een bevel tot opheffing van de gelegde beslagen te geven. Klaagster heeft onder meer geschreven dat verweerder door de vertrouwelijke arbitrageovereenkomst met bijlagen en conceptrapportages bij het beslagrekest tot derdenbeslag te voegen, deze vertrouwelijke informatie onder ogen heeft gebracht van klanten van klaagster.

​​​​​​​3.15 Op 24 november 2021 heeft klaagster verweerder en zijn cliënten aansprakelijk gesteld voor schade die het gevolg is van de gang van zaken rondom het derdenbeslag.

​​​​​​​3.16 Verweerder heeft op het opheffingsverzoek gereageerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat, primair, het scheidsgerecht niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen en, subsidiair, dat het verzoek moet worden afgewezen.

​​​​​​​3.17 Bij e-mail van 2 december 2021 heeft de voorzitter van het scheidsgerecht laten weten dat in het arbitraal eindvonnis zal worden beslist op de verzoeken van klaagster. Een beslissing op het verzoek om een bevel tot opheffing van het beslag te geven, zal volgens het bericht door het scheidsgerecht niet worden genomen. In het bericht heeft de voorzitter van het scheidsgerecht echter wel overwogen dat het A en de heer B vrij stond om conservatoir beslag te leggen, maar niet om het conceptrapport bij het beslagrekest te voegen, ”omdat een dergelijk rapport naar zijn aard nog niet finaal is en het niet betaamt om een dergelijk concept – via de band van het beslag – in een kring van niet bij de procedure betrokken partijen te verspreiden, in dit geval de kring van klanten van klaagster”. Hetzelfde geldt volgens de voorzitter van het scheidsgerecht voor de overeenkomst van arbitrage met bijlage, die immers vertrouwelijk is tussen partijen.

​​​​​​​3.18 Op 3 maart 2022 heeft het scheidsgerecht een eindvonnis gewezen. In dat vonnis is ACK IT veroordeeld om aan A een bedrag van € 28.591,86 te voldoen ten titel van niet verrekende winstrechten. Daarnaast is bepaald dat A haar aandelen in klaagster moet overdragen aan ACK IT “onder de verplichting van ACK IT om haar medewerking te verlenen aan die overdracht tegen gelijktijdige betaling door ACK IT aan A van een koopprijs van € 1.065.709,13 (…)”. In onderdeel 5.35 van het eindvonnis is het volgende overwogen:

“Omdat echter (i) de winst van klaagster over een deel van de betrokken jaren (nog) niet dienovereenkomstig is vastgesteld, (ii) de aandeelhoudersvergadering van klaagster nog niet tot uitkering van die winst overeenkomstig de Aandeelhoudersovereenkomst 2005 heeft besloten én (iii) het bestuur van klaagster nog niet de op grond van art. 2:216 lid 2 BW vereiste goedkeuring voor de uitkering van dividend heeft verleend, zal het Scheidsgerecht de door [A] gevorderde dividendbedragen niet als onderdeel van het winstrecht van [A] jegens klaagster, maar als onderdeel van de koopsom van het Belang toewijzen. De winst over de jaren 2012 tot en met 2017 maakt immers per de peildatum (30 juni 2018) nog steeds deel uit van het vermogen van klaagster en als gevolg daarvan was het vermogen van klaagster per die datum een bedrag gelijk aan het totaal van de door [expert] in haar rapportage vermelde dividendbedragen - die door [expert] telkens in mindering zijn gebracht op het vermogen van klaagster - hoger. Dit betekent dat de waarde van het Belang per 30 juni 2018 - in de Rapportage [expert] sub 9.6 en sub 10 becijferd op (520.580,61 - door het Scheidsgerecht, voor zoveel nodig in afwijking van hetgeen het Scheidsgerecht in r.o. 7.58 t/m 7.68 van het Tussenvonnis heeft overwogen, bepaald wordt op de som van (i) € 520.580,61 en (ii) de niet aan [A] uitgekeerde dividenden over de jaren 2012 t/m 2017, die op grond van de Rapportage [expert] tezamen € 545.128,52 bedragen.”

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder was gehouden tot geheimhouding als opgenomen in artikel 5 van de arbitrageovereenkomst. Hij heeft die verplichting geschonden.

b) Verweerder heeft in strijd met de waarheid verklaard, hij heeft onnodig stellingen ingenomen waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen en hij heeft de voorzieningenrechter misleid met onjuiste feiten.

c) Verweerder heeft hiermee de belangen van klaagster nodeloos geschaad.

5 BEOORDELING

Omvang hoger beroep

5.1       Het hoger beroep van klaagster is gericht tegen de beslissing van de raad, voor zover daarin de klacht ongegrond is verklaard. Het beroep van verweerder is gericht tegen de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht en de opgelegde maatregel. Tegen de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van de klacht door de raad is geen beroep ingesteld. De beoordeling in beroep blijft daarom beperkt tot de klacht voor zover die (on)gegrond is verklaard door de raad.

Omvang klachtomschrijving

5.2   Verweerder stelt zich op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk is in klachtonderdelen b) en c). Klachtonderdelen b) en c) waren geen onderwerp van het onderzoek door de deken. De raad heeft enkel klachtonderdeel a) tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden als klachtomschrijving. Daarmee hebben partijen ingestemd. Derhalve is dit de omvang van de klacht waarop de raad had moeten beslissen. Verweerder was verrast door de vragen van de raad tijdens de mondelinge behandeling over de verwijten onder klachtonderdelen b) en c). Hij betoogt dat de raad die verwijten niet had mogen betrekken in zijn beslissing.

5.3 Klaagster voert aan dat klachtonderdelen b) en c) wel degelijk onderwerp waren van het dekenonderzoek en verwijst naar randnummers 5en 7 van haar repliek, waarin klaagster expliciet stelt en toelicht dat verweerder de waarheidsplicht heeft geschonden en de belangen van klaagster heeft geschaad. Daarbij zijn deze verwijten tijdens de zitting van de raad besproken, omdat klaagster naar aanleiding van de ter zitting voorgehouden klachtomschrijving aangaf dat klachtonderdelen b) en c) ook onderdeel van de klacht zijn.

5.4  Het hof stelt voorop dat de tuchtrechter de klachtomschrijving vaststelt op basis van de klacht zoals die uit het onderzoek bij de deken blijkt (vgl. HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:36 en HvD 25 april 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:122). Het hof stelt vast dat klaagster klachtonderdelen b) en c) in de vorm van concrete verwijten heeft voorgelegd in haar repliek bij de deken. Verweerder heeft in dupliek en vervolgens ter zitting van de raad de gelegenheid gehad op die verwijten te reageren. In zoverre heeft voldoende hoor en wederhoor plaatsgevonden en mocht de raad klachtonderdelen b) en c) betrekken in de vaststelling van de klacht. Het gaat in de repliek concreet om de volgende verwijten:

Klachtonderdeel b) in strijd met de waarheid verklaren en onjuiste feiten aan rechter voorleggen

5.5  Verweerder heeft de voorzieningenrechter en andere ontvangers van het beslagrekest onjuist dan wel onvolledig geïnformeerd door:

- ten onrechte als feit te poneren dat de heer B op non-actief was gesteld, terwijl hij zich ziek had gemeld wegens rugklachten;

- ten onrechte te spreken over onttrekkingen door klaagster aan APS, terwijl het hier ging om (de beloning van) contractueel overeengekomen inspanningen waarover de AVA besluiten heeft genomen;

- te vermelden dat zijn cliënt een voorschot had ontvangen en een bedrag rekening-courant had verkregen, terwijl het hier ging om bedragen die de cliënt verkreeg door oplichting en fraude;

- stukken bij het beslagrekest te voegen die niet finaal/definitief waren zoals het tussenvonnis en het conceptrapport;

- niet expliciet te vermelden dat geheimhouding gold voor de arbitrageprocedure;

- ten onrechte te vermelden dat er in de arbitrageprocedure geen verweer zou zijn gevoerd door klaagster tegen de hoogte van de vorderingen.

5.6       Verweerder heeft verder in strijd met de waarheid verklaard door in zijn antwoord op de klacht bij de deken aan te voeren dat hij geprobeerd heeft de feiten in het beslagrekest zo neutraal mogelijk te formuleren en dat het onvermijdelijk zou zijn dat derden kennis zouden nemen van de arbitrageprocedure. Dit is volgens klaagster onjuist. Het was onnodig derden te betrekken bij het beslag.

Klachtonderdeel c) nodeloos schaden belangen klaagster

5.7  Verweerder heeft klaagster nodeloos schade toegebracht door het beslagrekest met voormelde onjuiste en/of onvolledige informatie te verstrekken aan klanten van (dochterondernemingen van) APS en de dochterondernemingen van APS.

5.8  Het beroep op niet-ontvankelijkheid van klachtonderdelen b) en c) door verweerder faalt. Nu klaagster deze verwijten tijdig (in het klachtonderzoek door de deken) heeft ingebracht en verweerder de gelegenheid heeft gehad daarop te reageren in zijn dupliek en tijdens de zitting van de raad, kon de raad deze klachtonderdelen betrekken bij de vaststelling van de klachtomschrijving. Het hof gaat daarom ook in hoger beroep uit van deze klachtomschrijving.

Overwegingen raad

5.9  De klacht is gedeeltelijk ongegrond verklaard door de raad. Verweerder mocht verlof vragen voor het leggen van conservatoir beslag en dat beslag laten leggen, omdat hij op basis van het tussenvonnis voldoende grond had aan te nemen dat uit de beslissing van het scheidsgerecht een vordering van zijn cliënten op klaagster zou voortvloeien en het een partij vrij staat maatregelen te nemen tot bewaring van rechten. Uit dat tussenvonnis en het conceptrapport volgt dat een forse vordering zou worden toegewezen aan de cliënten. Uit het eindvonnis blijkt niet dat het scheidsgerecht terugkomt op dit oordeel. Daaruit blijkt dat de gevorderde dividendbedragen niet als onderdeel van het winstrecht maar als onderdeel van “het Belang” worden toegewezen. Ten slotte heeft de raad de klacht over onnodig smadelijke uitlatingen ongegrond verklaard. Klaagsters zijn gezien de inhoud van hun klacht het vooral oneens met de inhoud van verweerders stellingen in het beslagrekest. Dat betekent niet dat die stellingen ook onjuist zijn en als enig doel hebben de belangen van klaagsters te schaden. Ook buiten het beslagrekest is niet gebleken van onnodig smadelijke uitlatingen door verweerder over klaagsters.

5.10  De klacht is gedeeltelijk gegrond verklaard door de raad. Verweerder heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de geheimhouding waartoe zijn cliënten zich verbonden hadden en van de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij bij die geheimhouding en vertrouwelijkheid. Verweerder mocht tot op zekere hoogte informatie uit de arbitrage verstrekken ten behoeve van het leggen van het conservatoire beslag, maar verweerder heeft meer informatie prijsgegeven dan nodig was door de volledige arbitrageovereenkomst, het volledige tussenvonnis en het volledige conceptrapport te overleggen. Hij hoefde namelijk enkel aan te tonen dat er een hoofdzaak aanhangig was en dat de gestelde vordering summierlijk deugdelijk was. Hij had kunnen volstaan met het overleggen van de eerste pagina van het tussenvonnis, de meest relevante onderdelen van het tussenvonnis en het conceptrapport en daarbij een uitleg over het oordeel van het scheidsgerecht kunnen geven. Verweerder had in zijn rekest kunnen toelichten dat zijn cliënten gebonden waren aan de geheimhouding en hij had de overlegging van stukken daarom moeten beperken.

Beroepsgronden klaagster (APS)

5.11  Klaagster komt in beroep tegen de ongegrondverklaring van de klacht. De raad heeft ten onrechte geoordeeld dat de vordering slechts veranderde in de wijze waarop zij werd toegekend terwijl de hoogte ervan gelijk bleef. De vordering op klaagster (APS) uit het tussenvonnis bedroeg € 545.128,52, terwijl de uiteindelijke vordering de vorm van betaling van de koopsom het belang van ACK IT betrof. Het ging dus om een andere entiteit. Dat volgt ook uit het feit dat partijen een joint venture vormden en er dus geen hoofdelijke aansprakelijkheid voor ACK IT en klaagster gold. Ook is het gelegde beslag door verweerder excessief en disproportioneel, omdat dit onder derden is gelegd.

5.12   Het had voor verweerder kenbaar moeten zijn dat de vordering van zijn cliënten qua omvang nooit het in het conceptrapport genoemde bedrag van € 545.128,52 zou bereiken. Die vordering was namelijk gebaseerd op een vermeend winstrecht. Winstbestemmingen betreffen een exclusieve bevoegdheid van de AVA en die waren al bepaald. Die vordering voor die omvang kon alleen ontstaan na vernietiging van het AVA-besluit. Tijdens de mondelinge behandeling bij het scheidsgerecht is gebleken dat het scheidsgerecht dit besluit niet zou vernietigen. In het eindvonnis is vervolgens gebleken dat de vordering waarop verweerder en zijn cliënt zich baseerden slechts € 28.591,86 bedroeg.

Verweer verweerder in beroep klaagster

5.13 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het beroep van klaagster. Op dat verweer wordt onder de beoordeling ingegaan, waar relevant.

Beroepsgronden verweerder

5.14  Verweerder komt in hoger beroep voor zover de klacht gegrond is verklaard en daarvoor een maatregel is opgelegd. Verweerder was niet gebonden aan het geheimhoudingsbeding in de arbitrageovereenkomst die gold tussen klaagster en zijn cliënten, omdat hij daarbij geen partij was en de overeenkomst alleen tussen partijen gold (zie art. 1020  Rv). Alleen partijen kunnen dit beding schenden en zij moeten ervoor zorg dragen dat de informatie uit de arbitrage niet verder gedeeld wordt door anderen die zij betrokken hebben bij de arbitrage. Bij arbitrage blijft de mogelijkheid bestaan om advocaten in het geschil te betrekken en beslag te laten leggen. Het zou (de vrijheid van) de beroepsuitoefening van de advocaat te zeer beknotten als hij ook gebonden wordt aan de geheimhouding die zijn cliënt is overeengekomen in een arbitrageovereenkomst. Verweerder mocht de informatie uit de arbitrage delen voor de juiste uitvoering van de beslaglegging in het belang van zijn cliënt.

5.15  Indien dit geheimhoudingsbeding wel zou gelden voor verweerder, dan geldt dat verweerder niet meer informatie heeft gedeeld met de voorzieningenrechter en partijen onder wie beslag is gelegd dan noodzakelijk was. Verweerder wilde voorkomen dat het verzoek om beslaglegging werd afgewezen, indien de vordering daarin onvoldoende onderbouwd zou zijn. De arbitrageovereenkomst is overgelegd om te onderbouwen dat de eis waarvoor verlof werd gevraagd aanhangig was. Deze overeenkomst bevatte niet of nauwelijks informatie die de belangen van klaagster zouden kunnen schaden. Het tussenvonnis is overgelegd omdat daaruit volgde dat cliënten daadwerkelijk die vordering hadden. Voor het conceptrapport geldt dat verweerder dit niet volledig heeft overgelegd, maar enkel de pagina’s voor zover van belang voor de beslaglegging. Daarbij is slechts onder vijf debiteuren beslag gelegd, die de standpunten van partijen ook konden kennen uit de openbare gerechtelijke procedures.

5.16  Verweerder komt ten slotte gemotiveerd op tegen het oordeel van de raad dat verweerder onvoldoende zorgvuldig zou hebben gehandeld, wat aanleiding voor een aansprakelijkstelling kan vormen.

Maatstaf

5.17   Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Overwegingen hof

Klachtonderdeel a): schending geheimhouding

5.18  Voorop staat dat partijen zich hebben verbonden aan geheimhouding ter zake van de informatie in de arbitrageprocedure. Verweerder dient als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat die geheimhouding tussen partijen te respecteren en aldus vertrouwelijk om te gaan met de informatie die hij van zijn cliënten verkrijgt uit die procedure. De geheimhoudingsverplichting zou op onaanvaardbare wijze aan waarde inboeten als het de advocaat steeds vrij zou staan om, naar eigen goeddunken op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het belang van zijn cliënt meebrengt, te bepalen dat hij gebruik zal gaan maken van de stukken waarop geheimhouding rust. Op dit uitgangspunt kunnen in bijzondere omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard die meebrengen dat de advocaat de geheimhoudingsplicht schendt.  Een goede beroepsuitoefening in het belang van de cliënten kan een bijzondere omstandigheid zijn die het gebruik van de vertrouwelijke stukken door verweerder rechtvaardigt, mits daarbij voldaan wordt aan het proportionaliteit- en subsidiariteitsbeginsel (noodzakelijkheidsbeginsel).

5.19   In dit geval zijn naar het oordeel van het hof de bijzondere omstandigheden die doorbreking van de geheimhouding rechtvaardigden, gelegen in de zekerheidsstelling van de rechten van zijn cliënten omdat er gerechtvaardigde vrees was voor verlies van de verhaalsmogelijkheden van de (beweerdelijke) vordering van zijn cliënten op de wederpartij.

Onder die omstandigheden stond het verweerder als advocaat-wederpartij vrij ter bewaring van de rechten van zijn cliënten (conform art. 1022a Rv) conservatoir derdenbeslag te leggen. Verweerder diende daartoe vervolgens zijn beslagrekest deugdelijk te onderbouwen - wat betekent dat hij in ieder geval moest aantonen wat de titel voor het leggen van het beslag inhield en waarop hij de hoogte van de vordering baseerde - om de voorzieningenrechter te overtuigen van de noodzaak tot het leggen van het derdenbeslag voor een bepaald bedrag. Verweerder heeft per overgelegd stuk concreet en gemotiveerd toegelicht dat de overlegging van de volledige arbitrageovereenkomst, het volledige tussenvonnis en de betreffende onderdelen van het conceptrapport daarvoor benodigd waren. De aanhechting van die stukken aan het beslagrekest voor het leggen van het derdenbeslag was derhalve niet in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij was het onvermijdelijk dat derden die stukken ook onder ogen zouden krijgen, nu het deurwaardersexploot onder meer het beslagrekest - waar de producties onderdeel van zijn - dient te bevatten op grond van artikel 719 lid 2 Rv. Dat verweerder mogelijk ook verlof voor het leggen van het beslag had kunnen krijgen door minder stukken in het geding te brengen kan zo zijn, maar is vooraf niet met zekerheid vast te stellen. Verweerder heeft kunnen inschatten dat het, om het verlof te krijgen, nodig was de in geding zijnde stukken aan het beslagrekest te hechten. Aan het noodzakelijkheidsvereiste is derhalve voldaan. Hoezeer de gevolgen voor klaagster aanzienlijk kunnen zijn, is het hof van oordeel dat - op grond van de stelling van verweerder dat hij ten tijde van het indienen van het beslagrekest er van uit mocht gaan dat zijn cliënten ruim 5 ton te vorderen hadden - het aanhechten van de bedoelde stukken aan het beslagrekest niet buitenproportioneel is. Dit viel binnen de vrijheid van handelen die de advocaat wederpartij heeft bij de wijze waarop hij de zaak voor zijn cliënten behandelt.  

5.20   Het beroep van verweerder slaagt. Klachtonderdeel a) is volledig ongegrond.

Klachtonderdeel b): in strijd met waarheid verklaren en onjuiste feiten aan rechter voorleggen

5.21   Het hof stelt voorop dat het beslagrekest van verweerder namens zijn cliënten is opgesteld. Dat betekent dat de inhoud daarvan primair een weergave vormt van het perspectief van de cliënten op het geschil tussen die cliënten en klaagster. Zo vormen de stellingen over de onttrekkingen aan APS, de kwalificatie van het voorschot aan de heer B en de weergave van de gestelde feiten onderdeel van het partijdebat. Daarbij geldt dat – zoals hiervoor onder 5.17 weergegeven – verweerder een grote mate van vrijheid toekomt bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten en hij daarbij in beginsel af mag gaan op de informatie zoals door zijn cliënten aan hem verstrekt. Het hof is in dit geval van oordeel dat de inhoud van het beslagrekest voldoende genuanceerd was. De bijgevoegde stukken, zoals het tussenvonnis, boden voldoende context voor een juist begrip van de standpunten in het rekest, waaronder ook de door klaagster gewenste informatie zoals de geheimhouding van de arbitrageprocedure en het feit dat in die procedure verweer is gevoerd. Verweerder heeft de grenzen van het tuchtrechtelijk betamelijke niet overschreden.

5.22   Voor zover klaagster heeft aangevoerd dat verweerder onjuistheden heeft opgenomen in zijn processtukken in het klachtonderzoek en in de procedure bij de raad en het hof, geldt dat verweerder zich mag verweren tegen de verwijten aan zijn adres. De door klaagster gestelde onjuistheden zijn dus onderdeel van het tuchtrechtelijke partijdebat en vallen dus niet onder de klacht.

5.23   Het beroep faalt. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c): nodeloos schaden belangen klaagster

5.24  Uit de ongegrondverklaring van klachtonderdelen a) en b) volgt dat verweerder binnen de grenzen is gebleven van de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten. Voor zover de belangen van klaagster zijn geschaad, is dat aldus niet nodeloos geweest.

5.25   Het beroep faalt. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

6          BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1  vernietigt de beslissing van 16 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-523/DH/RO, voor zover daarin de klacht deels gegrond is verklaard, aan verweerder de maatregel van waarschuwing is opgelegd en verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de proceskosten en de reiskosten;

en doet opnieuw recht:

6.2  verklaart de klacht ongegrond, voor zover die door de raad gegrond is verklaard;

6.3  bekrachtigt de beslissing van 16 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-523/DH/RO, voor zover aan het oordeel van het hof is voorgelegd, voor het overige.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. V. Wolting en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2024.

Griffier                                                                                                                                  voorzitter             

De beslissing is verzonden op 15 januari 2024 .