ECLI:NL:TAHVD:2024:187 Hof van Discipline 's Gravenhage 230190

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:187
Datum uitspraak: 24-06-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): 230190
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat. In hoger beroep is slechts nog aan de orde of verweerster de overeengekomen bijstand heeft verleend en of zij excessief heeft gedeclareerd. De raad heeft de hierop gerichte klachtonderdelen ongegrond verklaard en deze beslissing wordt door het hof bekrachtigd.


Beslissing van 24 juni 2024 in de zaak 230190 naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

gemachtigde: mr. W. van Egmond 

1    INLEIDING

1.1    Het gaat in deze zaak over een klacht tegen de eigen advocaat. De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft geoordeeld dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zonder de deken vooraf om advies te vragen, aangifte te doen tegen klager, inmiddels haar voormalig cliënt, wegens bedreiging. Verweerster heeft daarbij haar geheimhouding geschonden (klachtonderdeel c).

1.2    Klager is tegen de ongegrond verklaarde klachtonderdelen, die zien op de opdrachtbevestiging en de declaratie van verweerster, in beroep gekomen. Het hof zet in deze beslissing het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling door de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen tegen de beslissing van de raad ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) en waarom het hof de beslissing van de raad zal bekrachtigen.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De raad heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 21-1034/AL/MN) een beslissing gewezen op 26 juni 2023. In deze beslissing is de klacht van klager ten aanzien van klachtonderdeel c) gegrond verklaard, en ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) ongegrond. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:162 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van 30 juni 2023 tegen de beslissing is op 3 juli 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van verweerster van 25 augustus 2023.
-    de nagezonden stukken van 28 maart 2024 met bijlagen, door de griffie van het hof ontvangen op diezelfde datum. 
  
2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 april 2024. Daar zijn klager, verweerster en haar gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht.  Klager heeft dit gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 


3    FEITEN

3.1    Het hof heeft de volgende feiten vastgesteld. 

3.2    Verweerster heeft klager bijgestaan inzake een tuchtklacht die hij had ingediend tegen zijn voormalige advocate.
3.3    Op 15 juli 2020 heeft verweerster aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd. De opdrachtbevestiging luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Hierbij bevestig ik u naar aanleiding van telefoongesprek d.d. woensdag 15 juli 2020 dat u mij de opdracht heeft gegeven uw belangen te behartigen en u te adviseren over uw rechtspositie jegens mr. Van [E] die u had ingeschakeld in een geschil met uw (voormalig) werkgever. In verband met mijn op handen zijnde vakantie hebben wij eerst op vrijdag 4 september om 14.00 uur een bespreking op mijn kantoor aan de [adres]. (…) De door mij in verband met de opdracht te verrichten werkzaamheden beogen tot het resultaat te leiden dat een tuchtrechtelijke procedure jegens mr. Van [E] wordt gevoerd zodat haar handelen tuchtrechtelijk kan worden getoetst en mogelijk tot oplegging van een tuchtmaatregel leidt. (…) Daarnaast wilt u mij inschakelen als advocaat voor de belangenbehartiging in een door mr. Van [E] jegens u te starten incassoprocedure (onbetaald gebleven declaraties). (…) 
Met u is besproken dat u gelet op de aard van de zaak (tuchtrecht) niet in aanmerking komt dan wel afziet van gefinancierde rechtsbijstand (…).”
3.4    Op 8 december 2020 heeft verweerster telefonisch aan klager medegedeeld dat zij alleen optreedt in de tuchtklacht en hem niet zou bijstaan in het incassogeschil. Verweerster heeft klager hiervoor verwezen naar een ander kantoor. 
3.5    Op 11 december 2020 heeft er contact plaatsgevonden tussen klager en verweerster, waarna klager verweerster per sms-bericht heeft laten weten dat hij de samenwerking per direct beëindigt.
3.6    Per brief van 11 december 2020 heeft verweerster aan klager bevestigd dat hij zijn opdracht aan haar kantoor per direct heeft beëindigd. Verweerster heeft klager geschreven dat zij zich zal onttrekken aan de lopende tuchtprocedure en dat zij de Orde en de Raad van Discipline daarvan in kennis zal stellen.
3.7    Op 11 december 2020 heeft verweerster telefonisch contact gehad met een stafjurist van het ordebureau en gemeld dat zijzelf, een stafmedewerkster van het ordebureau en klagers voormalige advocaat door klager zijn bedreigd en dat zij niet langer optreedt als zijn gemachtigde.
3.8    Bij e-mail van 17 december 2020 heeft verweerster aan de deken het telefoongesprek van 11 december 2020 bevestigd.
3.9    Bij e-mail van 17 december 2020 heeft de deken verweerster bericht dat het ordebureau van de bedreiging melding heeft gemaakt in het dossier en de stafmedewerkster op de hoogte heeft gesteld. Tevens heeft de deken benadrukt dat bij ernstige bedreigingen de geheimhouding (in het levensbelang) voor wat betreft de bedreigingen geschonden kan worden en dat verweerster de bewuste personen, die ook bedreigd worden, kan informeren.
3.10     Op 18 december 2020 heeft verweerster aangifte van bedreiging gedaan. In die aangifte heeft verweerster verklaard dat klager haar, een medewerkster van het ordebureau en zijn vorige advocate heeft bedreigd. In haar aangifte citeert verweerster (onder meer) uit de inhoud van communicatie tussen klager en haar in de klachtprocedure waarin zij hem heeft bijgestaan.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: 

a)    het niet nakomen van de opdrachtbevestiging van 15 juli 2020 waarin is opgenomen dat verweerster zijn belangen zal behartigen met betrekking tot een incassoprocedure tegen hem;
b)    excessief te declareren door:
- na 9 november 2020 werkzaamheden te verrichten en te declareren terwijl hij bij brief van 9 november 2020 had gezegd de zaak “on hold” te zetten;
- na het afgeven van een declaratieoverzicht van 14 december 2020 op 14 januari 2021 een declaratieoverzicht met nieuwe en dezelfde werkzaamheden op te voeren;
- op 11 december 2020 een telefoongesprek van 15 minuten te hebben gevoerd met de Orde van Advocaten, terwijl hij die dag zelf al met de Orde van Advocaten had gebeld.
c)  (..)  


5    OMVANG HOGER BEROEP 

Omvang hoger beroep: 

5.1    De beoordeling in hoger beroep is in beginsel beperkt tot de klachtomschrijving zoals die aan de raad is voorgelegd in eerste aanleg en voor zover partijen hebben ingesteld tegen het oordeel van de raad. Nieuwe verwijten en klachten over verweerder moeten worden ingediend bij de deken (art. 46c lid 1 Advw), zodat de deken daarnaar onderzoek kan doen voordat de klacht aan de tuchtrechter wordt voorgelegd. Daar waar klager nieuwe klachten tegen verweerster heeft geformuleerd – zoals onder andere weergegeven onder punt 5 van zijn beroepschrift – zal het hof deze klachten buiten beschouwing laten. In zoverre is het beroep van klager niet-ontvankelijk. 

5.2    Het hoger beroep van klager richt zich tegen de ongegrond verklaarde klachtonderdelen a) en b). Nu klachtonderdeel c) door de raad gegrond is verklaard, ligt dit klachtonderdeel niet meer ter beoordeling voor bij het hof. 

6    BEOORDELING RAAD

T.a.v. klachtonderdeel a) 

6.1    De raad heeft vastgesteld dat in de opdrachtbevestiging staat vermeld dat klager verweerster ‘wilt inschakelen voor de belangenbehartiging in een door mr. Van E(…) jegens [klager] te starten incassoprocedure’. Verweerster heeft de achtergrond van deze vermelding bij de raad toegelicht; zij heeft verklaard dat zij klager tijdens het eerste gesprek heeft uitgelegd dat ze hem zou bijstaan in de tuchtprocedure en dat zij het incassogeschil nog zouden bespreken. Zij heeft klager op een later moment te kennen gegeven dat zij hem niet zou bijstaan in het incassogeschil. Deze gang van zaken is door klager bevestigd. Hoewel de raad van oordeel is dat verweerster duidelijker in de opdrachtbevestiging had kunnen zetten wat zij met klager over haar eventuele bijstand in het incassogeschil had besproken, is niet vast komen te staan dat verweerster ook de toezegging heeft gedaan om klager in dit geschil bij te staan. Haar beslissing om klager daarin niet bij te staan, acht de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, zodat de raad dit klachtonderdeel ongegrond heeft verklaard. 

T.a.v. klachtonderdeel b) 
6.2    De raad is van oordeel dat op basis van de stukken in deze zaak niet is gebleken dat sprake is van excessief declareren door verweerster. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staat naar het oordeel van de raad in verhouding tot de door verweerster verrichte werkzaamheden, zoals uiteengezet in de door verweerster overgelegde urenspecificatie. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn de raad niet gebleken. De raad acht ook dit klachtonderdeel ongegrond. 


7    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager

7.1    Klager verzoekt het hof om de beslissing van de raad te vernietigen ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) en deze alsnog gegrond te verklaren. Daarnaast verzoekt klager het hof om aan verweerster een zwaardere maatregel op te leggen. Klager voert de volgende gronden aan tegen de beslissing van de raad. 

7.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a) merkt klager op dat niet de tuchtprocedure, maar de incassoprocedure de aanleiding was om verweerster in te schakelen. Verder stelt klager dat verweerster hem er niet op heeft gewezen dat zij hem mogelijk niet kon bijstaan in deze procedure. Verweerster heeft dit pas op 8 december 2020 aan klager medegedeeld. Volgens klager maakte de  incasso-opdracht deel uit van de overeenkomst van 15 juli 2020, op basis waarvan klager meent dat het aannemelijk is dat verweerster klager heeft toegezegd hem in deze procedure bij te staan. 

7.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b) voert klager aan dat verweerster in haar einddeclaratie werkzaamheden heeft opgenomen, die zij niet heeft verricht. Deze werkzaamheden heeft verweerster ook niet kunnen onderbouwen aan de hand van stukken. Dit geldt ook ten aanzien van de door haar verrichte extra werkzaamheden. Daarnaast merkt klager op dat er door verweerster ten onrechte kosten in rekening zijn gebracht, zoals de kosten voor het kennismakingsgesprek van 15 juli 2020 dat maar 15 minuten zou hebben geduurd. Klager is met verweerster overeengekomen dat dit gesprek niet in rekening zou worden gebracht, omdat de eerste 30 minuten voor rekening van verweerster zou komen. Verweerster heeft voor dit gesprek bovendien 60 minuten gedeclareerd in plaats van 15 minuten. 

Verweer verweerster

7.4    Verweerster verzoekt het beroepschrift van klager buiten behandeling te laten, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, voor zover het nieuwe klachten betreft. Voor het overige verwijst verweerster naar de in eerste aanleg overgelegde stukken en verzoekt zij het beroep van klager ongegrond te verklaren.  

8    BEOORDELING HOF

Maatstaf

8.1    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden – onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid - zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Overwegingen hof

8.2    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dat die van de raad. Klager heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die hiertoe nopen.

8.3    Ten aanzien van klachtonderdeel a) merkt het hof in aanvulling op de beslissing van de raad op dat het hof niet uitsluit dat de verwarring bij klager mogelijk is ontstaan doordat verweerster de incassoprocedure wel in de opdrachtbevestiging heeft genoemd. Verweerster heeft onder het kopje uitvoering opdracht (pag. 1) uiteengezet voor welke procedures klager verweerster wilde inschakelen. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat verweerster daarmee ook de incasso-opdracht heeft aanvaard of dat voornemens was. Dat verweerster alleen voor klager zou optreden in verband met de tuchtklacht(procedure) jegens mr. Van [E], volgt uit de onder punt 8 van de opdrachtbevestiging genoemde aard van de zaak: (tuchtrecht). Ook tegen deze achtergrond bezien is de beslissing van verweerster om klager niet bij te staan in de incassoprocedure niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. 

Slotsom

8.4    De beroepsgronden van klager falen. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen. 

9    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het hoger beroep voor zover daarin nieuwe klacht(onderdel)en zijn geformuleerd niet-ontvankelijk;
-    bekrachtigt de beslissing van 26 juni 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-1034/AL/MN, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2024.
 

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 24 juni 2024.