ECLI:NL:TAHVD:2024:185 Hof van Discipline 's Gravenhage 230267

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:185
Datum uitspraak: 08-07-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): 230267
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft een brief niet alleen aan klaagsters, de advocaten van haar wederpartij gestuurd, maar ook aan (de CEO van) de cliënte van klaagsters. Het hof is met de raad van oordeel dat een advocaat een eigen belang heeft bij naleving van gedragsregel 25 door de advocaat van de wederpartij van de cliënt. Het doel van gedragsregel 25 is immers het bewaren van het evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil. Dat is niet alleen in het belang van partijen zelf, maar ook van andere betrokkenen, waaronder de advocaten. Het hof komt dus tot het oordeel dat klaagsters in hun klacht ontvankelijk zijn. Het hof is met de raad van oordeel dat de hierop gerichte klacht gegrond is. Het hof stelt voorop dat (ook) een in “cc” gestuurde e-mail moet worden gekwalificeerd als een rechtstreeks verstuurd bericht in de zin van gedragsregel 25. Het bericht behelsde een aansprakelijkstelling en een verzoek om tot een regeling te komen. Geen van beide onderwerpen beoogt een rechtsgevolg te bewerkstellingen dat niet bereikt kon worden door het bericht uitsluitend naar klaagsters te sturen. Daar komt bij dat het bericht ook is gebruik voor communicatie over de reeds lopende zaak tussen de cliënte van klaagsters en de cliënten van verweerster.


Beslissing van 8 juli 2024 in de zaak 230267 naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

1.    mr. (…)
2.    mr. (…)

klaagsters

1    INLEIDING

1.1    Verweerster heeft een brief niet alleen aan klaagsters, de advocaten van haar wederpartij gestuurd, maar ook aan (de CEO van) de cliënte van klaagsters. De stelling van klaagsters is dat verweerster hun cliënte rechtstreeks en daarmee in strijd met gedragsregel 25 heeft benaderd. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagsters en verweerster (zaaknummer: 23-132/DB/ZWB) een beslissing gewezen op 21 augustus 2023. In deze beslissing is de klacht van klaagsters gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van één week, met een proeftijd van 2 jaren. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:104 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 19 september 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van klaagsters van 9 november 2023.
  
2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 mei 2024. Daar zijn verweerster, in gezelschap van mr. E.P.W.A. Bink, en klaagster 1 verschenen. Verweerster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast. 

3.2    Verweerster staat vier cliënten, te weten de heren M, H, A en N, bij in een geschil met NN Group N.V. (hierna: NN G). NN G wordt bijgestaan door klaagsters, beiden werkzaam als advocaat in dienstbetrekking bij NN G.
3.3    Verweerster heeft genoemde cliënten eerder bijgestaan in diverse procedures tegen NN Insurance Personeel N.V. (hierna: NN I). In die procedures werd NN I bijgestaan door onder meer klaagsters. 
3.4    NN I, mrs. S en D en klaagsters hebben in 2020 meerdere klachten over verweerster ingediend bij de deken. Deze klachten zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van de raad van 7 juni 2021 en gezamenlijk beoordeeld.  In de onherroepelijke beslissing van 19 juli 2021 (kenmerken 20-587/DB/ZWB, 20-589/DB/ZWB, 20-913/DB/ZWB, 20-970/DB/ZWB en 20-1025/DB/ZWB) heeft de raad de klachten deels gegrond, deels ongegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd (ECLI:NL:TADRSHE:2021:141). In de klachtzaak 20-913/DB/ZWB heeft de raad verweerster tuchtrechtelijk veroordeeld wegens handelen in strijd met gedragsregel 25, omdat zij zich bij brief van 15 april 2020 rechtstreeks tot de heer K, de CEO van NN G had gewend, terwijl deze vennootschap door onder meer klaagsters werd bijgestaan. 
3.5    Op 30 juni 2022 heeft verweerster een brief gestuurd naar (de e-mailadressen van) klaagsters en de CEO van NN G. De aanhef van de brief luidt: “Geachte collegae”. Verweerster heeft in de brief  uiteengezet dat haar cliënten en zijzelf schade hebben geleden door (mogelijk strafbaar) handelen van het bestuur van NN G. Verweerster heeft NN G voor deze schade aansprakelijk gesteld en heeft daarna geschreven:
“(…) Ik verneem graag uiterlijk binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief dat NN deze aansprakelijkstelling aanvaardt, alsook dat NN in de zaken met zaaknummers [H] en [N] geen aanspraak maakt op de resterende proceskostenveroordeling.(…)”
Bij gebreke van aanvaarding van de aansprakelijkstelling kondigt verweerster een klacht tegen NN G aan bij de AFM en daarnaast een voorlopig getuigenverhoor. Verweerster schrijft vervolgens:
“(…) Een alternatief zou kunnen zijn dat uw cliente nu eindelijk eens verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van clienten, en probeert tot een redelijke oplossing in der minnen te komen met betrekking tot alle zaken. (…)”
Verweerster vat hierna samen wat NN G jegens cliënten heeft misdaan en heeft tot slot geschreven:
“(…) Indien uw cliente dan ook alsnog bereid zou zijn om een oplossing voor alle zaken te treffen, dan verneem ik dat wel van u, eveneens uiterlijk binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief. 
Omdat deze brief een aanzegging met rechtsgevolg bevat stuur ik de brief eveneens rechtstreeks aan de voorzitter van de Raad van Bestuur van [NN G].”
3.6    Bij brief van 11 augustus 2022 hebben klaagsters aan verweerster medegedeeld dat sprake is van handelen in strijd met gedragsregel 25 en hebben zij verweerster verzocht om schriftelijk te bevestigen dat zij zich in het vervolg zou onthouden van dit en ander tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag, bij gebreke waarvan klaagsters zich zullen wenden tot de deken. Verweerster heeft niet op klaagsters brief gereageerd.
3.7    Bij brief van 6 september 2022 hebben klaagsters opnieuw een klacht ingediend bij de deken over verweerster.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagsters verwijten verweersters het volgende: 

Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 25 door de brief van 30 juni 2022 niet alleen toe te sturen aan klaagsters, maar tevens rechtstreeks te adresseren aan de (CEO van de) cliënte van klaagsters, terwijl die brief geen aanzegging met rechtsgevolg bevatte.

5    BEOORDELING RAAD

5.1    De raad heeft klaagsters ontvankelijk verklaard in hun klacht en heeft de klacht gegrond verklaard. 

5.2    Volgens de raad staat vast dat verweerster zich zonder de toestemming van klaagsters bij brief van 30 juni 2022 rechtstreeks tot de CEO van NN G heeft gewend. Volgens de raad kunnen klaagsters daar in hun hoedanigheid van advocaat van NN G over klagen. Het is immers de taak van klaagsters  om de belangen te behartigen van NN G. In het verlengde daarvan hebben zij belang bij de naleving van gedragsregel 25 door de advocaat van de wederpartij van NN G.  

5.3    De raad heeft het beroep van verweerster op lid 2 van gedragsregel 25 verworpen. Volgens de raad bevat het bericht van 30 juni 2022 geen aanzegging met rechtsgevolg, omdat het bericht slechts een aansprakelijkstelling met het verzoek deze te erkennen behelst. 

5.4    Verweerster heeft gesteld dat de zaak waarin zij klaagsters en de CEO van NN G bij brief van 30 juni 2022 heeft aangeschreven, een andere kwestie betrof en dat zij niet zeker wist of klaagster NN G ook daarin zouden bijstaan. De raad heeft deze stelling verworpen. Volgens de raad strookt deze uitleg namelijk niet met de aanhef van de brief: “geachte collegae”. In de brief wordt door verweerster ook gesproken over “uw cliënte”. Verweerster heeft in de brief tot slot een duidelijke link gelegd met de zaak waarin zij haar cliënten eerder bijstond tegen NN G. 

5.5    Gelet op dit alles blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerster wist of behoorde te weten dat NN G in de kwestie waarop de brief van 30 juni 2022 zag werd bijgestaan door klaagsters. Het stond verweerster daarom niet vrij zich zonder de toestemming van klaagsters rechtstreeks tot de CEO van NN G te wenden. Door dat wel te doen heeft verweerster gehandeld in strijd met gedragsregel 25 tuchtrechtelijk verwijtbaar.

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroep
6.1    Verweerster heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de raad klaagsters ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard en dat de raad de klacht ten onrechte gegrond heeft verklaard. De stellingen van verweerster worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

Verweer
6.2    Het door klaagster in beroep gevoerde verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken. 

7    BEOORDELING HOF

Ontvankelijkheid 

7.1    Het door de Advocatenwet in het leven geroepen klachtrecht komt niet toe aan een ieder, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is getroffen of getroffen kan worden. 
7.2    Het in deze zaak door klaagster behartigde belang is dat van NN G, namens wie zij als advocaten optreden. Het hof is van oordeel dat klaagsters in hun rol van advocaat van NN G (en dus namens zowel henzelf als namens NN G) de bevoegdheid toekomt om een klacht in te dienen tegen verweerster. Het hof volgt verweerster niet in haar stelling dat klaagsters niet voor NN G optreden. Alleen al uit het hieronder in 7.8 en 7.9 overwogene volgt dat dit wel het geval is. Daar komt bij dat de klacht ziet op naleving van regel 25 van de gedragsregels, dat onderdeel is van het hoofdstuk “De advocaat in verhouding tot zijn beroepsgroep”. Het hof is met de raad van oordeel dat dit impliceert dat een advocaat ook een eigen belang heeft bij naleving van gedragsregel 25 door de advocaat van de wederpartij van de cliënt. Het doel van gedragsregel 25 is immers het bewaren van het evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil. Dat is niet alleen in het belang van partijen zelf, maar ook van andere betrokkenen, waaronder de advocaten. Het hof komt dus tot het oordeel dat klaagsters in hun klacht ontvankelijk zijn. 
Schending regel 25 van de Gedragsregels?  
Maatstaf
7.3    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet rechtstreeks aan de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen echter wel van betekenis zijn bij bedoelde toets.
Verweerster heeft regel 25 geschonden
7.4    In gedragsregel 25 lid 1 is bepaald dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming heeft gegeven rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. In het tweede lid van gedragsregel 25 is bepaald dat een aanzegging met rechtsgevolg wel rechtstreeks aan een partij mag worden gedaan, op de voorwaarde dat die aanzegging gelijktijdig aan de advocaat van die partij wordt gestuurd.

7.5    Verweerster stelt dat zij haar bericht van 30 juni 2022 in kopie, “cc”, naar het e-mailadres van de CEO van NN G heeft gestuurd en dat zij zich aldus niet rechtstreeks tot de CEO heeft gewend. Het hof stelt voorop dat (ook) een in “cc” gestuurde e-mail moet worden gekwalificeerd als een rechtstreeks verstuurd bericht in de zin van gedragsregel 25. Daar komt bij dat verweerster eraan voorbij gaat dat zij haar bericht zonder toestemming van klaagsters aan de cliënte van klaagsters heeft gestuurd. Dit alles betekent dat gedragsregel 25 op deze kwestie van toepassing is.  

7.6    Verweerster stelt dat de raad ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de brief van 30 juni 2022 geen aanzegging met rechtsgevolg behelst. 

7.7    Het hof overweegt dat voor een geslaagd beroep op het tweede lid van gedragsregel 25 sprake moet zijn van een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de wederpartij. Als het beoogde rechtsgevolg ook kan worden bereikt door het bericht alleen aan de advocaat te zenden, dan geldt de uitzondering uit het tweede lid van gedragsregel 25 niet. Naar het oordeel van het hof voldoet de brief van verweerster van 30 juni 2022 niet aan deze voorwaarden. Noch de aansprakelijkstelling van NN G, noch het verzoek om in de zaken van haar cliënten tot een regeling te komen, beogen een rechtsgevolg te bewerkstellingen dat niet bereikt kon worden door het bericht uitsluitend naar klaagsters te sturen. 

7.8    Het hof voegt hier nog aan toe dat verweerster zich in haar brief van 30 juni 2022 ook niet heeft beperkt tot de aansprakelijkstelling van het bestuur van NN G en wat daarvoor direct noodzakelijk is. Zij heeft de brief (ook) gebruikt voor communicatie over de reeds lopende zaak tussen de advocaten van (klaagsters) NN G en haar eigen cliënten.

7.9     Dit brengt het hof op de stelling van verweerster dat haar brief van 30 juni 2024 zag op een nieuwe zaak. Net als de raad verwerpt het hof deze stelling. De aansprakelijkstelling van NN G is een direct uitvloeisel van het geschil met de cliënten van verweerder. Daar komt bij dat verweerster klaagsters aanschreef met “geachte collegae” en dat zij NN G in haar brief aanduidde als de cliënt van klaagsters. Verweerster wist of moest ervan uitgaan dat klaagsters ook in de aansprakelijkheidskwestie zouden optreden voor (het bestuur van) NN G. Naar het oordeel van het hof heeft de raad terecht geconcludeerd dat verweerster onbetamelijk heeft gehandeld door in de gegeven context de brief van 30 juni 2022 niet alleen aan klaagsters, maar ook aan de CEO van hun cliënte NN G te sturen. Het beroep van verweerster slaagt dus niet en de beslissing van de raad zal voor wat betreft de gegrondverklaring van de klacht worden bekrachtigd. 

8    MAATREGEL

8.1    Dit geldt niet voor de opgelegde maatregel. De raad heeft in zijn beslissing terecht gewezen op eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerster, waaronder een gegrond verklaard verwijt van schending van gedragsregel 25, waaraan toen de maatregel van berisping is verbonden. Ook toen zond verweerster een bericht aan de CEO van NN G. Door dat in (nagenoeg) dezelfde feitenconstellatie nog eens te doen heeft verweerster er blijk van gegeven dat zij nog altijd onvoldoende doordrongen is van de inhoud en strekking van gedragsregel 25. Het hof zal daarom aan verweerster een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk opleggen voor de duur van twee weken. 

9    PROCESKOSTEN

9.1    Omdat het hof de gegrondverklaring bekrachtigt en een maatregel oplegt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:    

a) € 50,- kosten  van klaagsters (forfaitair); 
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagsters binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagsters. Klaagsters geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

9.3     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

10    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

10.1     vernietigt de beslissing van 21 augustus 2023 van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch gewezen onder nummer 23-132/DB/ZWB, voor zover het betreft de opgelegde maatregel;

en doet opnieuw recht:

10.2     legt aan verweerster de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren met ingang van de datum van deze beslissing;  

10.3     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet; 

10.4     bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de voorwaarde niet heeft nageleefd; 

10.5     bekrachtigt de beslissing van 21 augustus 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch gewezen onder nummer 23-132/DB/ZWB, voor het overige;

10.6     veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagsters; 
10.7    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.A. Heenk en Chr. Van Dijk leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.
 

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 8 juli 2024.