ECLI:NL:TAHVD:2024:179 Hof van Discipline 's Gravenhage 240190

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:179
Datum uitspraak: 05-07-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): 240190
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Beklag op grond van artikel 13 ongegrond. Klaagster heeft zich onvoldoende serieus ingespannen om zelf een advocaat te vinden.

Beslissing van 5 juli 2024 in de zaak 240190 naar aanleiding van het beklag 
op grond van artikel 13 Advocatenwet van:


    
klaagster


    
tegen:

de deken

1    DE PROCEDURE 

Bij de deken
1.1    Klaagster heeft op 2 mei 2024 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De door klaagster gewenste bijstand van een advocaat ziet op een procedure over een nalatenschap, waarin op 12 juli aanstaande een rechtszitting is gepland bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda. 

1.2    Op 16 mei 2024 heeft de deken klaagster geïnformeerd over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat overgegaan kan worden tot aanwijzing van een advocaat. De deken heeft klaagster verder gevraagd om nadere informatie te verstrekken over de procedure en over de advocaten die klaagster al benaderd heeft of die haar al hebben bijgestaan in de erfrechtkwestie. 

1.3    Klaagster heeft op 21 mei 2024 gereageerd met een 33 pagina’s tellend document, waarin de door de deken gevraagde informatie niet, althans niet ondubbelzinnig, wordt verstrekt. 

1.4    De deken heeft het verzoek vervolgens afgewezen met de beslissing van 4 juni 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat, zakelijk weergegeven, klaagster zelf niet voldoende en serieus heeft gezocht naar een advocaat. De deken heeft bij zijn beslissing in aanmerking genomen dat klaagster als “inheemse” Nederlandse wet- en regelgeving niet erkent en verwacht dat de aan te wijzen advocaat daarmee rekening houdt. Volgens de deken is dit in strijd met dat wat van een advocaat kan worden verwacht. 

Bij het hof
1.5    Klaagster heeft op 21 juni 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). Verder bevat het dossier het verweer van de deken.

1.6    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

2    BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag
2.1    Klaagster stelt dat de deken met zijn beslissing de willekeur ondersteunt dat advocaten in de rechtsgang die klaagster volgt de 44 ILO-169 artikelen niet naar voren willen brengen. Volgens klaagster heeft de deken miskend dat zij serieus heeft gezocht naar een advocaat, omdat zij “met vele Ur-Friese volksgenoten sinds 2022 en ook al jarenlang daarvoor tevergeefs gezocht [heeft] naar ook maar één advocaat die wél bereid is om diens willekeur in het toepassen van wetgevings artikelen lost te laten, om de gelijkwaardige doch bindende ILO-169 artikelen (…) in uw rechtsgangen in te brengen”. 

2.2    De deken heeft miskend dat klaagster namen heeft genoemd van advocaten die zij heeft verzocht bijstand te verlenen. 

Verweer
2.3    De deken heeft aangevoerd dat klaagster niet heeft laten zien dat zij zelf advocaten heeft benaderd voor bijstand in de erfrechtkwestie. De deken heeft daarnaast aangevoerd dat de wijze waarop klaagster de erfrechtzaak behandeld wil zien zich verzet tegen een aanwijzing. Klaagster wil enkel een advocaat die een beroep doet op ILO-169. De deken stelt zich op het standpunt dat dit niet van een advocaat kan worden verwacht. De deken wijst erop dat de verwachtingen van klaagster het vinden van een advocaat bemoeilijkt.  

3    BEOORDELING

Toetsingskader

3.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

3.2    Het hof acht het beklag van klaagster ongegrond, omdat uit het dossier niet blijkt dat zij voldoende pogingen heeft ondernomen om zelf een advocaat te vinden voor bijstand in de erfrechtkwestie. Klaagster stelt in algemeenheden dat zij en mensen uit haar netwerk hebben gepoogd advocaten te vinden die hun standpunten willen verdedigen in diverse zaken. Dit is echter onvoldoende om te voldoen aan de voorwaarden voor aanwijzing van een advocaat voor bijstand in de erfrechtkwestie. 

4    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 4 juni 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant ongegrond. 

Deze beslissing is genomen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.M. Koene en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.


griffier     voorzitter

De beslissing is verzonden op 5 juli 2024.