ECLI:NL:TAHVD:2024:178 Hof van Discipline 's Gravenhage 240181

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:178
Datum uitspraak: 20-06-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): 240181
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Beklag op grond van artikel 13 gegrond. Klager heeft zich voldoende, maar tevergeefs, ingespannen om zelf een advocaat te vinden. Daarnaast geeft het dossier geen grond om aan te nemen dat de beroepsprocedure waarvoor klager bijstand van een advocaat wenst geen redelijke kans van slagen heeft.


Beslissing van 20 juni 2024 (bij vervroeging) in de zaak 240181
    
naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:


    
klager

gemachtigde: (…)


    
tegen:

de deken

1    DE PROCEDURE 

Bij de deken
1.1    Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Klager wenst bijstand van een advocaat voor het instellen van hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van 27 maart 2024.

1.2    De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 5 juni 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat, zakelijk weergegeven, klager zich onvoldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden. De deken heeft daar, ten overvloede, aan toegevoegd dat mr. J klager negatief heeft geadviseerd over de kansen van hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter. 

Bij het hof
1.3    Klager heeft op 5 juni 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). 

1.4    Verder bevat het dossier het verweer van de deken. In verband met de spoedeisendheid van de zaak, de beroepstermijn van drie maanden is bijna voorbij, zijn partijen niet in de gelegenheid gesteld om te re- en dupliceren. 

1.5    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

2    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1    Op 27 maart 2024 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in een huurgeschil waarin klager partij is.

2.2    Op 23 april 2024 heeft mr. J het volgende aan klager geschreven:

“Van u en [gemachtigde] heb ik sinds gisterenmiddag veel e-mails en WhatsApp-berichten ontvangen. Graag reageer ik daarop. 

Ik heb u al uitgelegd dat ik u geloof dat u geen huurachterstand hebt van 7 maanden. Ik heb ook uitgelegd dat ik pas in hoger beroep kan gaan als u mij daar bewijs van toont zodat ik de rechter in hoger beroep daarvan kan overtuigen. Er ligt namelijk een vonnis die zegt dat u 7 maanden huurachterstand heeft. Het is dus niet alleen de lijst van J(…). De rechter heeft die lijst overgenomen omdat u bij de rechter niet kon bewijzen dat u geen zeven maanden huurachterstand had. Ik ga dus zeker niet klakkeloos op de brief van J(…) af, ik ga uit van het vonnis van de kantonrechter. Want daartegen wilt u in hoger beroep. 

Uit uw berichten begrijp ik dat u de samenwerking met mij wilt stoppen. Dat is uw recht. Het dossier zal ik dan ook sluiten. Graag wijs ik u op de hoger beroepstermijn van 3 maanden na het vonnis.”

2.3    Klager heeft dat bericht beantwoord. Mr. J heeft daarop op 24 april 2024 nog als volgt gereageerd: 

“Bedankt voor uw bericht. Aan onze samenwerking is dan een einde gekomen. 

U heeft tot drie maanden na het vonnis de tijd om in hoger beroep te gaan. Het vonnis is gewezen op 27 maart 2024. U heeft een advocaat nodig om in hoger beroep te gaan. Voor meer informatie verwijs ik u naar de website van de Rechtspraak: (…).”

2.4    Op 8 mei 2024 heeft klager de deken Midden-Nederland verzocht om een advocaat aan te wijzen voor het instellen van beroep tegen het vonnis van de kantonrechter. 

2.5    Nadat klager op verzoek van de deken Midden-Nederland nadere informatie had verschaft is het verzoek op 13 mei 2024 doorgestuurd naar de deken Gelderland. 

2.6    Op 14 mei 2024 heeft deken de ontvangst van het verzoek bevestigt en klager geïnformeerd over de procedure tot aanwijzing van een advocaat. De deken heeft klager daarnaast gevraagd om zijn verzoek nader te motiveren. In het bijzonder heeft de deken klager gevraagd waarom mr. J zijn bijstand aan klager heeft gestaakt, om een diagnosedocument van het Juridisch Loket te overleggen en om de afwijzingen van de advocaten die klager al benaderd had te overleggen. 

2.7    Klager heeft vervolgens een aantal afwijzingen naar de deken gestuurd: 

-    een e-mail van mr. R die klager vraagt om een intakeformulier in te vullen en nadere informatie te verstrekken, zodat hij kan beoordelen of hij klager kan bijstaan;
-    een e-mail gevoegd van mr. H die laat weten klager niet te kunnen helpen in verband met zijn aanstaande vakantie; 
-    een e-mail van mr. B die klager niet kan bijstaan in verband met grote drukte in zijn praktijk;

2.8    op 29 mei 2024 heeft de deken klager laten weten dat zij mr. J heeft gesproken. Hierover schrijft de deken het volgende:

“(…) Hij bevestigde dat hij voor u heeft onderzocht of het zinvol was om hoger beroep in te stellen. Nadat u een aantal stukken niet kon aanleveren heeft mr. (…) J(…) aangegeven dat hij geen hoger beroep voor u kon instellen en heeft hij zich onttrokken. (…)”

De deken heeft klager verder gevraagd of hij gevolg heeft gegeven aan de verzoeken van mr. R. De deken heeft het verzoek om aanvullende reacties van advocaten en een diagnosedocument te verstrekken herhaald. 

2.9    Op 5 juni 2024 heeft de deken op het aanwijzingsverzoek beslist.

2.10    Klager heeft op 5 en 6 juni 2024 nader informatie verstrekt aan de deken, waaronder:

-    een bericht van mr. G die klager niet kan bijstaan omdat huurrecht niet haar specialisme is;
-    een bericht van advocatenkantoor Z dat zij geen ruimte hebben voor nieuwe zaken; 
-    een bericht van mr. B dat hij geen nieuwe zaken aanneemt en ook geen bewindvoeringszaken doet; 
-    een bericht van mevrouw V dat haar kantoor geen ruimte heeft voor de zaak van klager; 
-    een bericht aan de hiervoor genoemde mr. R met de mededeling dat klager onterecht, op grond van een onjuist overzicht van betalingen, uit zijn huis is gezet en dat klager dit kan aantonen met bankafschriften.

2.11    Bij brief van 6 juni 2024 heeft de deken aan klager laten weten dat de nadere informatie geen aanleiding vormt om zijn besluit van de dag ervoor te herzien.

2.12    Op 10 juni 2024 heeft mr. S aan klager laten weten dat zijn verzoek tot bijstand van 24 mei 2024 aan haar aandacht was ontsnapt, maar dat zij niettemin bereid is om met klager te bellen over de kwestie.

3    BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag
3.1    Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Volgens klager heeft de deken miskend dat, zakelijk weergegeven, het vonnis van de kantonrechter onjuist is. Klager stelt daarnaast dat hij voldoende stukken naar de deken heeft gestuurd. 

Verweer
3.2    De deken heeft aangevoerd dat onvoldoende is gebleken dat klager niet in staat is om zelf een advocaat te vinden die bereid is om hem bij te staan. Verder stelt de deken zich op het standpunt dat hij klager er voldoende op heeft gewezen waaraan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat dient te voldoen, maar dat klager desondanks niet heeft aangetoond dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden. De deken heeft er verder op gewezen dat klager een advocaat had, mr J, die voor hem heeft onderzocht of het zinvol was om beroep in te stellen. Aan het verzoek van deze advocaat om bewijsstukken te verstrekken heeft klager niet voldaan, waardoor deze advocaat geen hoger beroep heeft ingesteld.

4    BEOORDELING

Toetsingskader

4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Het hof is van oordeel dat het beklag gegrond is. Het hof licht dat als volgt toe.

4.3    Voorop staat dat voor de procedure die klager wenst in te stellen bijstand van een advocaat noodzakelijk is. 

4.4    Uit de door klager overgelegde stukken blijkt dat hij advocaten heeft benaderd met het verzoek om bijstand. Hij heeft zich aldus ingespannen om zelf een advocaat te vinden. Aan de omstandigheid dat niet duidelijk is of klager advocaten heeft aangezocht die diensten verlenen op het gebied van huurrecht en ook niet dat hij hen ondubbelzinnig heeft gevraagd om bijstand in een huurkwestie, hecht het hof geen doorslaggevende betekenis. Het hof leidt uit het dossier namelijk af dat het voor klager juist moeilijk is om goed uit te leggen waarop zijn behoefte aan juridische bijstand ziet, omdat hij niet alleen zit met de huurkwestie (waarvoor hij aanwijzing van een advocaat heeft verzocht) maar met een veelheid aan andere (juridische) problemen. 

4.5    Het hof betrekt verder bij zijn oordeel dat de enige advocaat die kennis heeft van de kwestie, mr. J, niet heeft gesteld dat het door klager gewenste beroep geen kans van slagen heeft. Hij heeft slechts aan klager laten weten dat hij pas in hoger beroep kan gaan als klager bewijs van betalingen aan de verhuurder toont. Er is op grond van de stukken in het beklag dossier daarom geen grond om aan te nemen dat het door klager gewenste beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Ook betrekt het hof bij zijn oordeel dat de aanwijzing van een advocaat op dit moment betekent dat de appeltermijn (door middel van een pro forma beroep) wordt gesauveerd, waarna de aan te wijzen advocaat zich over de haalbaarheid van de zaak een oordeel kan vormen en eventueel grieven tegen de beslissing van de kantonrechter kan formuleren. 

4.6    Het hof komt dan ook tot de slotsom dat de beslissing van de deken onvoldoende is onderbouwd om het verzoek tot afwijzing te kunnen dragen. Het hof zal de deken daarom opdragen met in achtneming van deze uitspraak opnieuw op het verzoek te beslissen. 


5    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 5 juni 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland gegrond en draagt de deken op om opnieuw op het verzoek te beslissen met in achtneming van deze beslissing. 

Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024 (bij vervroeging).

griffier     voorzitter

De beslissing is verzonden op 20 juni 2024.