ECLI:NL:TAHVD:2024:175 Hof van Discipline 's Gravenhage 240144

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:175
Datum uitspraak: 20-06-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): 240144
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klachten tegen onder meer de deken niet verwezen.


Beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 20 juni 2024 in de zaak 240144

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

1.    mr. (…)
2.    mr. (…)
3.    mr. (…)

verweerders

1    HET VERZOEK

1.1    De voorzitter van het hof verwijst naar het bericht van 6 mei 2024 van klager. Hierin verzoekt klager het hof de klachten tegen verweerders te beoordelen en maatregelen uit te spreken. 

1.2    De voorzitter van het hof vat het bericht van klager op als een verzoek om de klacht te verwijzen naar een andere deken voor onderzoek en behandeling. In relatie tot verweerster 1 is verwijzing mogelijk aan de orde omdat zij de Deken van de Orde van Advocaten is in het arrondissement Midden-Nederland waar zij zelf advocaat is. In relatie tot verweerders 2 en 3 geldt dat verwijzing aan de orde zou kunnen zijn gelet op het bepaalde in artikel 46aa lid 5 Advocatenwet.

2    DE FEITEN

2.1    Klager heeft bij verweerster 1 klachten ingediend over verweerders 2 en 3. Na onderzoek door verweerster 1 zijn de klachten tegen verweerders 2 en 3 voorgelegd aan de raad van discipline. Bij beslissingen van 2 oktober 2023 zijn deze klachten door de raad van discipline ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2023:268 en ECLI:NL:TADRARL:2023:269). 

2.2    Klager heeft tegen de beslissingen van de raad beroep ingesteld. Het hof heeft op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaken (230310 en 230311). 

3    DE BEOORDELING

3.1    De klacht tegen verweerders 2 en 3 houdt in de kern in dat zij zich volgens klager onbetamelijk hebben gedragen binnen de kaders van de hiervoor onder de feiten genoemde tuchtprocedures, onder meer door te dreigen met aangifte tegen klager. 

3.2    De klacht tegen verweerster 1 houdt in dat zij verweerders 2 en 3 onbevoegd heeft geadviseerd om aangifte tegen klager te doen. Klager verwijt verweerster 1 verder allerhande strafbare feiten: belediging, laster, smaad, doxing en intimidatie. 

Verweerders 2 en 3
3.3    Omdat de klacht tegen verweerster 1 ziet op haar werkzaamheden in hoedanigheid van deken en de klacht tegen verweerders 2 en 3 in hun hoedanigheid van (voormalig) advocaten van klager is van de in artikel 46aa lid 5 bedoelde samenhang in onvoldoende mate sprake. De klacht tegen verweerders 2 en 3 zal niet worden verwezen. Deze klacht moet worden ingediend bij de deken in het arrondissement waar verweerders 2 en 3 zijn ingeschreven. Klager moet daarbij rekening houden met het bepaalde in artikel 47b Advocatenwet, namelijk dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een onderwerp waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft.  

Verweerster 1
3.4    De klacht tegen verweerster 1 ziet op handelingen die behoren tot de taken en bevoegdheden van een deken. Klager kwalificeert het hem onwelgevallige optreden van verweerster 1 echter als strafbare feiten. De voorzitter is van oordeel dat klager het klachtrecht daarmee inzet op een manier zoals het niet is bedoeld. De voorzitter zal het verzoek tot verwijzing daarom afwijzen. 

4    BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

wijst de verzoeken tot verwijzing van de klachten tegen verweerders 1, 2 en 3 af.

Deze beslissing is gewezen op 20 juni 2024 door mr. J.C.A.T. Frima, plaatsvervangend voorzitter.

De beslissing is verzonden op 20 juni 2024.