ECLI:NL:TAHVD:2024:146 Hof van Discipline 's Gravenhage 230316

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:146
Datum uitspraak: 13-05-2024
Datum publicatie: 04-06-2024
Zaaknummer(s): 230316
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Artikel 60 ab Advocatenwet
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. De deken verwijt verweerder dat (I) hij in een bepaalde zaak in strijd met de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid heeft gehandeld en dat (II) hij ondanks herhaalde verzoeken van de deken heeft geweigerd voor nader onderzoek opgevraagde dossiers aan haar te verstrekken. De raad heeft het dekenbezwaar geheel gegrond verklaard en aan verweerder een deels voorwaardelijke schorsing van vier weken opgelegd. Verweerder komt in hoger beroep vooral op tegen de hoogte van de maatregel. Het hof ziet echter aanleiding een zwaardere maatregel op te leggen dan de raad. Schorsing twaalf weken. Proceskostenveroordeling.  

Beslissing van 13 mei 2024 in de zaak 230316D

naar aanleiding van het hoger beroep van: 

verweerder

tegen:

deken

1    INLEIDING

De deken verwijt verweerder dat (I) hij in een bepaalde zaak in strijd met de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid heeft gehandeld en dat (II) hij ondanks herhaalde verzoeken van de deken heeft geweigerd voor nader onderzoek opgevraagde dossiers aan haar te verstrekken. De raad heeft het dekenbezwaar geheel gegrond verklaard en aan verweerder een deels voorwaardelijke schorsing van vier weken opgelegd. Verweerder komt in hoger beroep vooral op tegen de hoogte van de maatregel. Het hof ziet echter aanleiding een zwaardere maatregel op te leggen dan de raad. 

1.1    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, het dekenbezwaar en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-498/AL/NN/D) een beslissing gewezen op 9 oktober 2023. In deze beslissing is het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:244 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het Hof van Discipline

2.3    Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 6 november 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad;
-    het verweerschrift van de deken.

2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 maart 2024. Daar zijn verweerder en de deken verschenen en zij hebben beiden het woord gevoerd.


3    FEITEN

3.1    Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2    Verweerder heeft de heer M bijgestaan in een geschil met de school van diens kinderen.

3.3    In de door verweerder gestarte procedure heeft de heer M gevorderd voor recht te verklaren dat de school onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld en gevorderd om de school onder meer te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van € 485.000,- wegens materiële schade en € 2.500.000 wegens immateriële schade.

3.4    Op 10 januari 2023 heeft in deze zaak bij de rechtbank Noord-Nederland een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de zitting is mondeling uitspraak gedaan.

3.5    De deken heeft naar aanleiding van deze zaak een signaal van de president van de rechtbank Noord-Nederland over verweerder ontvangen.

3.6    Op 7 februari 2023 heeft de deken van de president van de rechtbank Noord-Nederland het opgevraagde proces-verbaal van de mondelinge behandeling en de mondelinge uitspraak ontvangen. In dit proces-verbaal is, voor zover relevant voor deze procedure, vermeld:

De gronden van de beslissing

1.1 De vordering is in de eerste plaats gebaseerd op de stelling dat [de school] tegenover de heer [M] onrechtmatig/onzorgvuldig heeft gehandeld door een aantal keren te initiëren dat zijn zoon door specialisten werd onderzocht. [De heer M] heeft echter geen feiten gesteld waaruit afgeleid moet worden dat [de school] in dit verband tegenover [de heer M] niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Die conclusie volgt niet uit enkele feit dat de uitkomst van die onderzoeken was dat met de zoon ”niets aan de hand was”.

1.2 [De heer M] baseert zijn vordering verder op de stelling dat [de school] andere scholen negatief over zijn kinderen heeft geïnformeerd waardoor die scholen niet bereid waren om ze als leerlingen aan te nemen. Die stelling kan evenmin tot toewijzing leiden omdat, zonder toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien waarom [de school] onrechtmatig tegenover [de heer M] zou hebben gehandeld door desgevraagd informatie, waarvan gesteld noch gebleken is dat die feitelijk onjuist was, te delen met andere scholen/ een andere school waar hij zijn kinderen had aangemeld. 

1.3 Hetgeen [de heer M] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft vermeld omtrent (beweerdelijk) misbruik, mishandeling en/of discriminatie van zijn kinderen is niet aan het gevorderde ten grondslag gelegd en zal derhalve onweersproken worden gelaten. 

1.4 Het gevorderde zal op grond van hetgeen hiervoor is overwogen worden afgewezen. [De heer M] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld (…) totaal € 16.517,00.

3.7    In een e-mail van 13 februari 2023 heeft de deken verweerder verzocht om zich in een gesprek op het ordebureau te verantwoorden over de door hem gevoerde procedure voor de heer M tegen de school. Diezelfde dag heeft verweerder daarop per e-mail gereageerd:

Bedankt voor de mail. Ik zat er ook erg mee in de maag en ik had al aangegeven bij cliënt advies in te winnen: bij u dus. Ik ben daarom blij dat we een gesprek hebben. (…)

Verweerder heeft daarbij de door de deken opgevraagde stukken van de zaak gevoegd.

3.8    In haar e-mail van 20 maart 2023 heeft de deken aan verweerder geschreven:

Op 14 februari jl. hebben wij met elkaar gesproken op het ordebureau, in bijzijn van de stafjurist mr [S], over de zaak betreffende uw cliënt de heer [M] en de procedure tegen de [school]. Ik heb u toen meegedeeld dat ik erg geschrokken ben van die procedure. 

(…) Doordat u bijna 3 miljoen euro vorderde, bedroegen de proceskosten € 16.517, waarvan € 8.519 griffierecht. Uw cliënt is in die kosten veroordeeld.

Ik vind de procedure getuigen van een gebrek aan deskundigheid en een gebrek aan onafhankelijkheid.

U heeft in ons gesprek aangegeven dat u mijn kritiek heel goed begreep, dat u er al slecht van sliep en dat u de oren teveel naar uw cliënt heeft laten hangen. Ik zei u mij te beraden op mijn vervolgstap en u daarover later nader te zullen berichten.

Inmiddels heb ik mij beraden. Na uw bezoek heb ik uw naam als zoekterm gebruikt in de uitspraken gepubliceerd op de site van rechtspraak. Ik ben gaan zoeken vanaf 1 januari 2019. Ik trof er in de gauwigheid een zevental aan, die mij – op het eerste gezicht – de wenkbrauwen deden fronsen: (…)

De indruk bestaat dat ik, als ik verder zou zoeken, nog meer uitspraken zou kunnen vinden die hetzelfde effect op de wenkbrauwen zouden kunnen hebben. Vooreerst laat ik dat hierbij en verzoek ik u van de genoemde zeven uitspraken de dossiers ter hand te stellen wat betreft: (…)

Graag zie ik een en ander binnen drie weken van u tegemoet.

3.9    Op 12 april 2023 heeft verweerder daarop per e-mail gereageerd en onder meer aan de deken laten weten:

(…) Conclusie is in ieder geval al dat uw ‘verzoek’ en ‘in de gauwigheid’ is ingegeven door heel andere motieven dan ‘bezorgd zijn’ en dat u tekort bent geschoten om onderstaande advocaat bij te staan en te adviseren in een moeilijke situatie. Een situatie die ik uiteindelijk helemaal zelf heb opgelost. Het doet meer dan twijfels rijzen over uw aanpak, en de redenen en motieven van dit verzoek. Daarover ben ik – zie bovenstaande ook - nader juridisch advies aan het inwinnen. Het behoeft geen toelichting dat ik, aan de hand van de uitkomst van dat advies, ik zonder nadere aankondiging juridische stappen tegen u ga ondernemen als dit advies daar aanleiding toe geeft.

(…) Voor de goede orde: ik stel u hierbij dan ook aansprakelijk voor dat handelen en nalaten van u voor de geleden en nog te lijden schade. Wat de dossiers betreft stel ik voor (…) dat we 1 juni 2023 aanhouden maar het lijkt me realistischer om 1 juli 2023 als deadline te nemen hier. (…).

3.10    In aanvulling hierop heeft verweerder in zijn e-mail van 13 april 2023 aan de deken geschreven dat sprake is van in elk geval schijn van belangenverstrengeling doordat de deken ook als advocaat werkzaam is bij T advocaten, terwijl verweerder tegen haar kantoorgenoten een aantal zaken heeft lopen. 

3.11    Bij e-mail van 14 april 2023 heeft de deken gereageerd op de e-mails van verweerder van 12 en 13 april 2023. Om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden, heeft de deken daarin aangegeven dat zij heeft besloten om een andere deken mee te laten kijken. Ook heeft de deken aan verweerder een laatste uitstel tot 1 juni 2023 gegeven om de door haar opgevraagde informatie toe te sturen.

3.12    In zijn e-mail van 19 mei 2023 heeft verweerder aan de deken onder meer laten weten:

Los van het beledigende en vooringenomen taalgebruik in uw eerste mail in deze kwestie, blijkt nu helder dat u de laatste persoon binnen de advocatuur bent om mijn ‘onafhankelijkheid’ in twijfel te trekken. Ik ga er dan ook vanuit dat deze insteek van uw zijde heeft berust op een inschattingsfout (kan gebeuren want niemand is onfeilbaar) en dat we – in goede verstandhouding - met elkaar verder kunnen. Ik hoor graag schriftelijk, uiterlijk maandag 22 mei 2023 10.00 uur uw akkoord hierop in die zin dat we een punt zetten achter deze kwestie. Blijft dit uit dan is overleg daarna altijd mogelijk maar dan zet ik de maatregelen door die ik al heb aangekondigd. Een eventueel akkoord zal en blijft uiteraard tussen u en mij en niemand anders. Ik ben een man van mijn woord.

3.13    De deken heeft in haar e-mail van 23 mei 2023 afstand genomen van de aannames en conclusies van verweerder en hem gewezen op de uiterste termijn van 1 juni 2023. 

3.14    Verweerder heeft bij e-mail van 2 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen de door de deken verzochte toezending van dossiers. 

3.15    Per e-mail van 5 juni 2023 heeft de deken verweerder uitgenodigd voor een gesprek en in dat kader aan hem geschreven:

Zoals het nu gaat verharden de standpunten zich en overweeg ik een dekenbezwaar in te dienen en/of het besluit te nemen u een last onder dwangsom op te leggen om u te dwingen de gevraagde documenten aan te leveren. 

Dat lijkt mij in niemands belang. Gelet daarop en gegeven mijn indruk dat u niet de juiste voorstelling heeft van de positie en het takenpakket van de deken, nodig ik u bij deze uit om op vrijdag 16 juni a.s. om 13.30 uur op het bureau te komen. Ik zal u dan toelichten waarom ik de stukken wil. Misschien dat u mij wilt uitleggen waaruit uw bezwaren nou precies bestaan.

Zonder uw andersluidend tegenbericht reken ik op uw komst.

3.16    Verweerder is zonder afmelding niet op 16 juni 2023 verschenen. Diezelfde middag heeft verweerder een e-mail aan het Hof van Discipline gestuurd met daarbij een klacht tegen de deken.

3.17    Op 20 juni 2023 is aan verweerder meegedeeld dat de deken zich, in overleg met de deken van Amsterdam, zal beraden over het vervolg.

3.18    Op 3 juli 2023 heeft de deken het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft daar op 14 juli 2023 een zienswijze tegen ingediend. Het definitieve besluit last onder dwangsom is door de deken op 18 juli 2023 aan verweerder gestuurd. Daarin is aan verweerder een termijn van veertien dagen gegeven om de verlangde documenten aan de deken aan te leveren. Op de laatste dag van de begunstigingstermijn heeft verweerder de gevraagde stukken aan de deken gestuurd.

4    DEKENBEZWAAR

4.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

I.)    in de zaak M in strijd met de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid te handelen;
Toelichting: Volgens de deken was het een volstrekt kansloze procedure van verweerder tegen de school, die in het geheel niet gevoerd had mogen worden. De cliënt van verweerder had het risico van de torenhoge kostenveroordeling niet hoeven lopen als met deskundigheid was gehandeld door in de gestarte procedure een andere juridische insteek te kiezen (verklaring voor recht in plaats van een vordering). Verweerder is daarin jegens zijn cliënt tekort geschoten en heeft bovendien de school onnodig op kosten gejaagd. Verweerder heeft richting de deken erkend dat hij zich teveel door die cliënt heeft laten meeslepen;
II.)    te weigeren om de door de deken voor nader onderzoek opgevraagde dossiers aan haar te verstrekken, waardoor verweerder de deken heeft gefrustreerd in de toezichthoudende taak op grond van de artikelen 45a Advocatenwet en 5:20 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verweerder in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 29.

5    BEOORDELING RAAD

5.1    Bij de beoordeling van onderdeel I.) van het dekenbezwaar heeft de raad overwogen dat verweerder in de zaak van de heer M tegen de school de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid heeft geschonden en daarmee niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder heeft zich door zijn cliënt laten gebruiken voor het instellen van een onhaalbare vordering. De raad heeft onderdeel I.) van het dekenbezwaar daarom gegrond verklaard.

5.2    Bij de beoordeling van onderdeel II.) heeft de raad, onder verwijzing naar Gedragsregel 29, overwogen dat een advocaat moet meewerken aan informatieverzoeken van de deken, behoudens bijzondere gevallen. De deken heeft meermaals aan verweerder gevraagd een aantal dossiers te verstrekken. Verweerder heeft dit nagelaten en is, nadat de uiterste termijn was verlopen, niet verschenen op het ordebureau waar hij door de deken was uitgenodigd voor een gesprek om escalatie te voorkomen. Verweerder heeft zich niet afgemeld voor dit gesprek. De deken heeft vervolgens een last onder dwangsom opgelegd met een laatste termijn van veertien dagen. Verweerder heeft op de laatste dag van die termijn de gevraagde dossiers aan de deken verstrekt. Volgens de raad heeft verweerder door op deze wijze te handelen Gedragsregel 29 geschonden en daarmee de deken belemmerd in haar toezichthoudende taak. De opstelling van verweerder geeft daarbij volgens de raad geen blijk van respect en gevoel voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende rol van de deken. De raad heeft onderdeel II.) van het dekenbezwaar daarom gegrond verklaard.

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

6.1    Verweerder heeft twee beroepsgronden aangevoerd. De eerste beroepsgrond houdt in dat de raad heeft miskend dat verweerder uitdrukkelijk stappen heeft gezet naar aanleiding van het incident wat heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank en ook daarnaar heeft gehandeld. Verder voert verweerder aan dat, als een advocaat vragen stelt over het voorgenomen onderzoek naar de dossiers en zich binnen de grenzen van de regels en artikelen van de Awb verzet tegen afgifte daarvan, dit niet als het frustreren van het dekenonderzoek kan worden gekwalificeerd. Verweerder verzoekt concluderend de beslissing van de raad te vernietigen en daarbij acht te slaan op het door hem bij de raad gevoerde verweer.

Verweer deken

6.2    De deken heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep en heeft verzocht de beslissing van de raad te bekrachtigen. Waar dat relevant is, bespreekt het hof het verweer bij de beoordeling van het beroep.

7    BEOORDELING HOF

Omvang beroep

7.1    Het hof constateert dat verweerder geen beroepsgrond heeft gericht tegen de gegrondverklaring door de raad van onderdeel I.) van het dekenbezwaar. Weliswaar heeft de eerste beroepsgrond van verweerder betrekking op dit onderdeel van het dekenbezwaar, maar dan uitsluitend op de door verweerder naar aanleiding van de zaak M gezette stappen. Deze beroepsgrond betreft derhalve de door de raad opgelegde maatregel. Het voorgaande betekent dat de gegrondverklaring van onderdeel I.) van het dekenbezwaar vaststaat. In dit hoger beroep staan uitsluitend nog ter discussie de gegrondheid van onderdeel II.) van het dekenbezwaar en de op te leggen maatregel.

Maatstaf

7.2    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of dekenbezwaar het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

7.3    De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep. Integere beroepsuitoefening is essentieel om de bijzondere positie van de advocaat te legitimeren en het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen.

7.4    De toezichthoudende rol van de deken is geregeld in artikel 45a Advocatenwet. De uitoefening van het toezicht door de deken is verder onderworpen aan de desbetreffende bepalingen van de Awb, meer in het bijzonder Titel 5.2 (de artikelen 5:11 tot en met 5:20 Awb). Ook op grond daarvan is de deken als toezichthouder bevoegd inlichtingen (artikel 5:16 Awb) en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden (artikel 5:17 Awb) te vorderen. Volgens artikel 5:13 Awb maakt de toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Een verder kader voor het toezicht door de deken is gegeven in artikel 3 van de Algemene Beleidsregel toezicht en klachtbehandeling van het College van Toezicht, dat inhoudt dat de deken het toezicht (en de klachtbehandeling) uitoefent op een onafhankelijke, zichtbare, effectieve en professionele wijze, die consistent is met de manier waarop de andere dekens deze taken uitoefenen.

7.5    De advocaat is op grond van Gedragsregel 29 en artikel 5:20 Awb verplicht de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen, behoudens in bijzondere gevallen (vgl. HvD 21 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:145).

Overwegingen hof

7.6    Het hof beoordeelt dekenbezwaar II.), waartegen de tweede beroepsgrond van verweerder is gericht, aan de hand van de hiervoor omschreven maatstaven. Volgens verweerder heeft de raad in de beoordeling miskend dat hij zich binnen de grenzen van de grenzen van de regels en artikelen van de Awb heeft mogen verzetten tegen de afgifte van de door de deken verzochte dossiers. Het hof verwerpt deze beroepsgrond van verweerder en overweegt daartoe het volgende.

7.7    Zoals uit de hiervoor weergegeven maatstaf volgt, geldt dat een advocaat onderdeel uitmaakt van een geprivilegieerde beroepsgroep en zich dient te onderwerpen aan de toezichthoudende rol van de deken. Bij deze toezichthoudende rol van de deken horen enerzijds de bevoegdheden van de deken om dit toezicht te kunnen uitoefenen en anderzijds de verplichting van de advocaat daaraan medewerking te verlenen.

7.8    Verweerder heeft niet aannemelijk weten te maken dat het verzoek van de deken om zeven met name genoemde dossiers aan haar te verstrekken in de omstandigheden van het geval onbegrijpelijk of disproportioneel was of anderszins haar bevoegdheden te buiten ging. Daarbij is van belang dat het handelen van verweerder in de zaak M getuigt van een groot gebrek aan deskundigheid bij verweerder en aan onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënt (zoals hierna, in 8.2, nog nader zal worden toegelicht). De deken heeft in die zaak aanleiding kunnen zien om een nader onderzoek naar de kwaliteit van de bijstand door verweerder in te stellen. Zij heeft dat gedaan door op de website van de rechtspraak andere zaken te zoeken waarin verweerder als advocaat was opgetreden. Zij vond daar zeven zaken die bij haar ook tot grote twijfel leidden aan de kwaliteit van het werk van verweerder. Dat zij vervolgens lichtvaardig is overgegaan tot het opvragen van de zeven bijbehorende dossiers is niet gebleken. Dat betekent dat verweerder tijdig gevolg had moeten geven aan het verzoek van de deken om de zeven dossiers aan haar te verstrekken. De deken heeft aan verweerder toegelicht waarom zij de zeven dossiers had geselecteerd en waarom zij die wenste te ontvangen. Verweerder heeft daartoe van de deken ruim de mogelijkheid gekregen. De deken heeft immers de uiterste termijn waarop de dossiers moesten worden aangeleverd, meermalen uitgesteld en heeft bovendien, toen dit uitstel geen soelaas bood, aangeboden met verweerder in gesprek te gaan. Verweerder is echter zonder bericht niet verschenen op dit gesprek. Uit deze gang van zaken volgt dat verweerder door de deken meermalen in de gelegenheid is gesteld aan het gerechtvaardigde verzoek tot de verstrekking van de dossiers te voldoen. Verweerder heeft hieraan echter niet voldaan. De deken heeft vervolgens haar bestuursrechtelijke bevoegdheden moeten inzetten om verweerder alsnog te bewegen de verzochte dossiers te verstrekken. Onder druk van deze last onder dwangsom heeft verweerder de verzochte dossiers verstrekt.

7.9    Onderdeel II.) van het dekenbezwaar is derhalve gegrond. Verweerder heeft het door de deken uitgeoefende toezicht gefrustreerd door niet tijdig te voldoen aan haar verzoek om de zeven dossiers te verstrekken. Overeenkomstig het bepaalde in Gedragsregel 29 had verweerder aanstonds de gevraagde inlichtingen had moeten verstrekken. Verweerder miskent dat voor zover hij wil betogen dat hij mocht wachten met verstrekking van de gevraagde inlichtingen tot de laatste dag van de opgelegde last onder dwangsom. Dat sprake zou zijn van een bijzonder geval waardoor verweerder niet tot het verstrekken van deze gegevens gehouden zou zijn, is niet gesteld of gebleken. Daarbij is het verweerder zelf geweest die heeft veroorzaakt dat de deken is overgegaan tot de inzet van haar bestuursrechtelijke bevoegdheden.

Slotsom

7.10    Het voorgaande betekent dat de beroepsgrond van verweerder gericht tegen de beslissing van de raad ten aanzien van onderdeel II.) van het dekenbezwaar faalt. Het hof acht net als de raad onderdeel II.) van het dekenbezwaar gegrond en zal daarom de beslissing van de raad in zoverre bekrachtigen.

8    MAATREGEL

8.1    Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een schorsing voor de duur van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk, zoals opgelegd door de raad. Het hof stelt voorop dat beide onderdelen van het dekenbezwaar gegrond zijn en dat in beide onderdelen kernwaarden in het geding zijn. Bij onderdeel I.) van het dekenbezwaar gaat om de kernwaarden onafhankelijkheid en deskundigheid en bij onderdeel II.) van het dekenbezwaar gaat het om de kernwaarde integriteit.

8.2    Het gaat om grove schendingen van die kernwaarden. In de zaak M heeft verweerder op onhaalbare gronden een vordering uit onrechtmatige daad tegen de school van zijn kinderen ingesteld. Hij heeft die vordering aanhangig gemaakt terwijl hij over geen enkele concrete aanwijzing beschikte dat zijn cliënt een vordering op de school had. Hij heeft bovendien zeer hoge bedragen aan schadevergoeding gevorderd, die ertoe hebben geleid dat zijn cliënt niet alleen onnodig hoge griffierechten moest betalen maar ook werd veroordeeld in onnodig hoge proceskosten van de school. Onbegrijpelijk is in dit verband dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij zich teveel heeft laten meeslepen door zijn cliënt. Uit de correspondentie die verweerder met zijn client, de heer M, heeft gevoerd, blijkt immers dat verweerder zelf heeft voorgesteld de genoemde bedragen te vorderen. Niet is gebleken dat verweerder daarbij zijn cliënt voor het bijzonder grote risico van de (hoge) proceskostenveroordeling heeft gewaarschuwd. Verweerder heeft in dit verband gewezen op een link naar rechtspraak.nl die hij in zijn algemene voorwaarden heeft opgenomen, maar met een dergelijke verwijzing wordt niet voldaan aan de verplichting van een advocaat om zijn cliënt op de risico’s en omvang van een proceskostenveroordeling te wijzen. Met een verwijzing naar rechtspraak.nl is verweerder ter zake ernstig tekortgeschoten als het gaat om het waarschuwen voor het risico van een proceskostenveroordeling, laat staan voor een risico van een proceskostenveroordeling van de omvang als hier aan de orde was.

8.3    Ook de kernwaarde integriteit is ernstig geschonden. Verweerder heeft op de gerechtvaardigde verzoeken van de deken tot het verstrekken van dossiers gereageerd op een respectloze, intimiderende en agressieve wijze. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor in 3.9, 3.10 en 3.12 en 3.16 is overwogen: verweerder heeft herhaaldelijk en zonder goede grond de onafhankelijkheid van de deken en de redenen van haar verzoek in twijfel getrokken, haar aansprakelijk gesteld en aangekondigd zonder nadere aankondiging juridische stappen tegen de deken te ondernemen als ‘nader juridisch advies’ daartoe aanleiding zou geven. Ook is hij zonder afmelding niet verschenen op een gesprek met de deken. In deze tuchtprocedure is verweerder doorgegaan met respectloze, beledigende en schofferende uitlatingen aan het adres van de deken en heeft hij geen enkel inzicht in de taak en rol van de deken getoond. Zelfs tijdens de behandeling van de zaak ter zitting van het hof heeft verweerder de integriteit van de deken in twijfel getrokken en haar zonder enige vorm van onderbouwing beschuldigd van het achterhouden van stukken. Het hof acht het gemak waarmee verweerder dergelijke kwalificaties en beschuldigingen uit niet alleen zorgelijk, maar bovenal ongepast en onfatsoenlijk. Het hof rekent verweerder dit alles zwaar aan.

8.4    Verweerder heeft bovendien (ten aanzien van onderdeel I.) van het dekenbezwaar) niet of nauwelijks inzicht getoond in de ernst van zijn handelen en ook overigens niet of nauwelijks blijk gegeven van zelfreflectie. Verder is het hof geenszins onder de indruk van de stelling van verweerder dat hij stappen heeft gezet naar aanleiding van de zaak van de heer M. Ter zitting in beroep heeft verweerder in dit verband gewezen op een plan van aanpak, de wekelijkse gesprekken die hij met zijn kantoorgenoot (zijn vader) voert en op zijn deelname aan intervisie bij de Vereniging van Advocaten Noord Nederland. Het gestelde plan van aanpak heeft verweerder echter niet in de procedure ingebracht en evenmin kon hij toelichten wat de concrete strekking daarvan is. Het hof ziet verder – bij gebrek aan nadere duiding daarvan – niet in dat de wekelijkse overleggen met zijn kantoorgenoot over de lopende zaken als ‘maatregel’ kunnen worden aangemerkt. Dat verweerder tot slot deelneemt aan intervisie binnen de Vereniging van Advocaten Noord Nederland acht het hof op zichzelf genomen positief, maar dit is niet meer dan wat van iedere advocaat mag worden verwacht. Het is voor een advocaat op grond artikel 4.3a Voda immers verplicht gesteld deel te nemen aan kwaliteitstoetsen zoals intervisie of peer review. Omtrent de frequentie en de kwaliteit van de intervisie binnen deze vereniging is bovendien niets gesteld of gebleken. Het hof heeft daarom sterke twijfels of de door verweerder genoemde maatregelen wel voldoende stevig zijn om herhaling te voorkomen. Dit geldt temeer omdat verweerder tijdens de behandeling van de zaak door de raad een aanbod om gebruik te maken van een coach heeft afgewezen. Het hof verwerpt gelet op het voorgaande de tweede beroepsgrond van verweerder.

8.5    Het hof ziet in het voorgaande aanleiding aan verweerder een fors hogere maatregel op te leggen dan de raad heeft opgelegd. Het hof zal aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf weken opleggen.

9    PROCESKOSTEN

9.1     Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a)    € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b)    € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

10    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

10.1    vernietigt de beslissing van 9 oktober 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-498/AL/NN/D, ten aanzien van de aan verweerder opgelegde maatregel;

en doet opnieuw recht:

10.2    legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twaalf (12) weken;

10.3    bepaalt dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 10 juni 2024, met dien verstande dat:

- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;

- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

10.4    bekrachtigt de beslissing van 9 oktober 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-498/AL/NN/D, voor het overige;

10.5    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren, A.P. Wessels, I.P.A. van Heijst en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2024.

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 13 mei 2024.