ECLI:NL:TAHVD:2024:145 Hof van Discipline 's Gravenhage 230359

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:145
Datum uitspraak: 31-05-2024
Datum publicatie: 03-06-2024
Zaaknummer(s): 230359
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Het gaat in deze tuchtzaak over het door verweerder in gebreke blijven met het tijdig aanleveren van de kengetallen, jaarrekeningen en de ccv-opgave. Daarnaast heeft verweerder overige afspraken met de deken niet nageleefd en zich met dit alles onttrokken aan het toezicht van de deken. De raad van discipline heeft verweerder hiervoor een schorsing van 36 weken waarvan 24 weken voorwaardelijk met een bijzondere voorwaarde opgelegd. Verweerder komt bij het Hof van Discipline op tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. Het hof ziet aanleiding om de door de raad opgelegde maatregel te verzwaren.


Beslissing van 31 mei 2024 in de zaak 230359
    
naar aanleiding van het hoger beroep van:
    


verweerder


    
tegen:

de deken

1    INLEIDING

1.1    Het gaat in deze tuchtzaak over het door verweerder in gebreke blijven met het tijdig aanleveren van de kengetallen, jaarrekeningen en de ccv-opgave. Daarnaast heeft verweerder overige afspraken met de deken niet nageleefd en zich met dit alles onttrokken aan het toezicht van de deken. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft verweerder hiervoor een schorsing van 36 weken waarvan 24 weken voorwaardelijk met een bijzondere voorwaarde opgelegd. Verweerder komt bij het Hof van Discipline (hierna: het hof) op tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel.

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, het dekenbezwaar en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De raad heeft in de zaak tussen de deken en verweerder (zaaknummer: 23-184/DB/ZWB/D) een uitspraak gedaan op 6 november 2023. In deze uitspraak is het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond verklaard en is aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 36 weken waarvan 24 weken voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat verweerder uiterlijk op 1 januari 2024 de definitieve jaarstukken over de jaren 2018 t/m 2022 bij de deken zal aanleveren en deponeren. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:124 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het Hof van Discipline

2.3    Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 6 december 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van de deken;
-    de brief van de deken van 21 maart 2024.
  
2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 april 2024. Daar zijn verweerder en de deken, samen met zijn adjunct-secretaris, verschenen.

3    FEITEN

3.1    Het hof neemt de door de raad vastgestelde feiten over omdat hiertegen geen beroepsgrond is aangevoerd. Deze feiten worden hierna herhaald en aangevuld.

Dekenbezwaar 2022
3.2    Op 21 maart 2022 heeft de deken bij de raad een bezwaar ingediend over verweerder. Het bezwaar van de deken hield in dat verweerder had nagelaten om, ondanks herhaalde verzoeken, de kengetallen over het boekjaar 2020 en de vergelijkende cijfers over het boekjaar 2019 aan te leveren. Het bezwaar van de deken is behandeld ter zitting van de raad van 15 augustus 2022. Verweerder is niet ter zitting verschenen. Bij beslissing van 17 oktober 2022 (ECLI:NL:TADRSHE:2022:142) heeft de raad het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van vier weken opgelegd. De raad heeft het volgende overwogen:
4.4 Verweerder heeft, ondanks herhaalde verzoeken van de deken, nagelaten de kengetallen over het boekjaar 2020 en de vergelijkende cijfers over het boekjaar 2019 aan de deken aan te leveren. Verweerder heeft niet gereageerd op de aanzegging van een dekenbezwaar noch op het aan verweerder toegezonden concept dekenbezwaar. Verweerder is door de raad opgeroepen voor de mondelinge behandeling en daarbij in de gelegenheid gesteld om tot veertien dagen voor de zitting schriftelijk te reageren op het dekenbezwaar. Verweerder heeft ook hiervan geen gebruik gemaakt.
4.5 Vast staat dat verweerder heeft geweigerd aan de Uitvraag van de deken, die ingevolge voormelde beslissing van het Hof van Discipline als redelijk is te kwalificeren, te voldoen. Dit betekent dat verweerder de deken in diens toezichthoudende taak heeft belemmerd en in strijd met het bepaalde in gedragsregel 29 heeft gehandeld, wat verweerder tuchtrechtelijk is aan te rekenen. De raad zal het bezwaar van de deken daarom gegrond verklaren.
5 MAATREGEL
5.1 Aan verweerder is door de raad bij beslissing van 22 maart 2021 de maatregel berisping opgelegd, omdat verweerder (onder meer) had nagelaten de CCV-opgave over het jaar 2019 binnen de daartoe gestelde termijn in te dienen. Verweerder heeft ondanks de op 22 maart 2021, vanwege het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak, aan hem opgelegde berisping, opnieuw niet voldaan aan de herhaalde verzoeken van de deken om hem de gevraagde informatie te verstrekken en de deken derhalve opnieuw in diens toezichthoudende taak belemmer[d]. Ter zitting van de raad is gebleken dat verweerder de gevraagde kengetallen nog steeds niet heeft aangeleverd aan de deken. Enige verklaring daarvoor is niet gegeven. Verweerder volhardt hiermee in zijn nalatig handelen en daardoor in zijn belemmering van de deken in diens toezichthoudende taak. Omdat verweerder, ondanks de recent aan hem opgelegde maatregel van berisping, kennelijk nog steeds niet tot het inzicht is gekomen dat een behoorlijk handelend advocaat de door de deken gevraagde informatie, waaronder het met het oog op zijn toezichthoudende taak redelijke informatieverzoek om financiële kengetallen van zijn kantoor, aanstonds aan de deken behoort te verstrekken en gelet op de houding van verweerder hierin geen verbetering valt te verwachten, is naar het oordeel van de raad de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken op zijn plaats.
3.3    Tegen de beslissing van de raad is geen appel ingesteld.
3.4    Verweerder is in gebreke gebleven met het aanleveren aan de deken van de kengetallen over het boekjaar 2020 en de vergelijkende cijfers over het boekjaar 2019.
Dekenbezwaar 2023
3.5    Bij brief van 17 juni 2022 heeft de deken een bezoek aan verweerders kantoor op 2 september 2022 aangekondigd en in dat verband aan verweerder verzocht om, ter voorbereiding op het bezoek, uiterlijk op 1 augustus 2022 jaarrekeningen en andere (financiële) bescheiden aan de deken toe te sturen.
3.6  Op 1 juli 2022 is aan alle advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de uitvraag voor de kengetallen over het boekjaar 2021 verzonden met het verzoek deze gegevens uiterlijk op 31 augustus 2022 aan te leveren.
3.7    Op verzoek van verweerder is het kantoorbezoek verplaatst naar 6 oktober 2022 en is de termijn voor het aanleveren van stukken verlengd tot 31 augustus 2022.
3.8    Omdat verweerder in gebreke was gebleven met het aanleveren van de gegevens, is namens de deken verweerder op 19 september 2022 een eerste, en op 27 september 2022 een tweede herinnering gestuurd. Nadat verweerder namens de deken op 28 september 2022 was gebeld en zijn voicemail was ingesproken, heeft verweerder aan de deken de volgende stukken toegestuurd: opleidingscertificaten 2020, bankafschriften derdengeldrekening, kantoorhandboek en factuur beroepsaansprakelijkheidsverzekering. De gevraagde jaarstukken heeft verweerder niet aangeleverd. Op 30 september 2022 is verweerder namens de deken nogmaals verzocht om de jaarstukken te verstrekken.
3.9    Op 5 oktober 2022 is aan alle advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant die de kengetallen over het boekjaar 2021 nog niet hadden aangeleverd, waaronder verweerder, een herinnering gestuurd, met het verzoek deze gegevens alsnog op uiterlijk 19 oktober 2022 aan te leveren.
3.10     Op 6 oktober 2022 heeft het kantoorbezoek plaatsgevonden. Bij gelegenheid van het kantoorbezoek hebben de deken en verweerder afspraken gemaakt over het aanleveren van stukken, de website en de vervangersregeling. De gemaakte afspraken en termijnen zijn vastgelegd in het verslag van het kantoorbezoek, dat op 10 oktober 2022 aan verweerder is toegestuurd.
3.11    Omdat verweerder de gemaakte afspraken niet was nagekomen, is op 26 oktober 2022 namens de deken een herinnering aan verweerder gestuurd. Op 4 november 2022 is verweerder namens de deken gebeld en zijn voicemail ingesproken.
3.12    In de periode van 15 december 2022 tot en met 11 januari 2023 is de bij beslissing van de raad van 17 oktober 2022 opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk ten uitvoer gelegd.
3.13 Bij brief van 30 december 2022 is verweerder namens de deken verzocht om vóór of uiterlijk op 5 januari 2023 de tijdens het kantoorbezoek gemaakte afspraken na te komen en om de kengetallen over het boekjaar 2021 en de vergelijkbare cijfers over 2020 in te dienen. Verweerder heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven.
3.14    Op 13 januari 2023, na afloop van de bij beslissing van de raad van 17 oktober 2022 opgelegde schorsing, heeft verweerder bij het Bureau van de Orde zijn advocatenpas opgehaald, bij gelegenheid waarvan hij is aangesproken op zijn verzuim en een dekenbezwaar is aangezegd. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder aan de deken toegezegd dat hij aan het einde van de maand januari meer duidelijkheid zou verschaffen.
3.15 Bij e-mailberichten van 16 en 27 januari 2023 zijn aan verweerder herinneringen gestuurd. Bij e-mail van 1 februari 2023 is nogmaals een herinnering aan verweerder gestuurd, waarbij opnieuw een dekenbezwaar is aangezegd. Bij e-mail van 3 februari 2023 heeft verweerder aan een medewerker van de deken medegedeeld dat de accountant doende was de door verweerder aangeleverde stukken te verwerken. Ook heeft verweerder toegezegd dat hij de deken in de week erop volgend nader zou informeren.
3.16    Bij e-mail van 1 februari 2023 is verweerder verzocht om de CCV-opgave over het jaar 2022 in te vullen en op uiterlijk 1 maart 2023 in te dienen. Verweerder heeft de CCV-opgave niet binnen de gestelde termijn ingediend.
3.17    Op 6 maart 2023 heeft de deken een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend.
3.18    Bij e-mail van 23 maart 2023 is verweerder namens de deken als volgt bericht:
Ik breng onder uw aandacht dat het indienen van het dekenbezwaar u niet ontslaat van verplichtingen die u dient na te komen. Ik wijs u er voorts op dat nog steeds wordt gewacht op uw kengetallen over de boekjaren 2020 en 2021, op de vergelijkbare cijfers over de jaren 2019 en 2020 en op de jaarstukken waarin voorafgaand aan het kantoorbezoek van 6 oktober 2022 is verzocht. Daarnaast dient u nog steeds te voldoen aan de afspraken die tijdens het kantoorbezoek zijn gemaakt en hebt u tot op heden verzuimd om uw CCV-opgave 2022 in te dienen.        
Het leek mij goed u nogmaals te wijzen op uw eigen verantwoordelijkheid in deze.
3.19    Bij e-mail van 7 april 2023 is verweerder namens de deken als volgt bericht:
Op 6 maart 2023 is een dekenbezwaar tegen u ingediend. De mondelinge behandeling staat gepland op maandagmiddag 22 mei 2023. U bent er door mr. [M] op 23 maart 2023 aan herinnerd dat u – ongeacht het dekenbezwaar – gehouden blijft uw kengetallen in te dienen. Ook voor het inleveren van de CCV ontving u recent nog een herinnering.
Het feit dat u uw verplichtingen niet nakomt, maar bovenal dat u op geen enkele wijze reageert, baart de deken zorgen. Om die reden heb ik hedenochtend getracht om telefonisch contact met u op te nemen. Helaas bleek u niet bereikbaar. Ik heb uw voicemail ingesproken en een terugbelverzoek achtergelaten. Zekerheidshalve herhaal ik dat verzoek in deze e-mail. Mocht ik niet aanwezig zijn op het moment dat u belt, kunt u vragen naar mr. [M].
Tenslotte breng ik u in herinnering dat wordt gewacht op uw financiële gegevens en de CCV.
3.20    Verweerder heeft de CCV-opgave 2022 op 11 april 2023 ingediend.
3.21    Bij e-mail van 1 mei 2023 is verweerder eraan herinnerd dat nog steeds werd gewacht op de kengetallen over de boekjaren 2020 en 2021, de vergelijkbare cijfers over de jaren 2019 en 2020 en de jaarstukken.
3.22    Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023. Tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling hebben de deken en verweerder afspraken gemaakt. Na hervatting van de zitting hebben de deken en verweerder de raad verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om vóór of op uiterlijk 1 juli 2023 de stukken over 2018 tot en met 2022 aan de deken aan te leveren. De raad heeft bepaald dat de behandeling van de zaak werd aangehouden tot 2 juli 2023 en dat de deken de raad zou berichten of de toegezegde stukken waren ontvangen.
3.23    Bij e-mail van 3 juli 2023 heeft de deken de raad bericht dat na de mondelinge behandeling van 22 mei 2023 niets meer van verweerder was vernomen.
3.24    Bij e-mail van 13 juli 2023 heeft verweerder de raad en de deken als volgt bericht:
Vandaag worden de gevraagde stukken aan de deken toegezonden. Ben thans onderweg, half de middag op kantoor.
3.25    Bij e-mail van 20 juli 2023 is de raad namens de deken als volgt bericht:
Namens de deken bericht ik u dat [verweerder] op 14 juli 2023 (te laat dus!) de concept jaarrekeningen over de jaren 2018-2021 heeft toegezonden. De deken heeft geen behoefte aan een nieuwe behandeling, maar verzoekt u wel te beslissen op het dekenbezwaar.
3.26    Bij e-mail van 1 augustus 2023 heeft verweerder de raad en de deken als volgt bericht:
Wat mij betreft is voortzetting van de mondelinge behandeling niet nodig. De deken heeft een punt dat de jaarstukken 14 dagen later werden ingediend dan de bedoeling was, maar het opstellen daarvan was een heel werk. Het is in ieder geval bijgewerkt, en dat werd door de deken (terecht) beoogd, en 2022 wordt voor 31 augustus 2023 aangeleverd zodat ik weer in de pas loop.
Dat de klacht wordt gehandhaafd betreur ik.
Ik spreek de hoop uit dat de raad een voorwaardelijke sanctie oplegt. Met als voorwaarde dat ik kort gezegd in de pas blijf lopen op dit vlak. De accountantswerkzaamheden gaan logischerwijze gepaard met kosten, en dat moet wel verdiend worden.        
3.27 De mondelinge behandeling van het bezwaar van de deken is voortgezet op 25 september 2023. Toen had verweerder de definitieve jaarcijfers 2018 tot en met 2021 nog steeds niet aan de deken aangeleverd en de bij e-mail van 1 augustus 2023 toegezegde jaarcijfers 2022 evenmin.
3.28 Op 6 november 2023 heeft de raad uitspraak gedaan op het dekenbezwaar en daarbij aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 36 weken waarvan 24 weken voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat verweerder uiterlijk op 1 januari 2024 de definitieve jaarstukken 2018 tot en met 2022 bij de deken zou aanleveren en op de voorgeschreven wijze zal deponeren.
3.29    De deken heeft, nadat hij op 15 januari 2024 opnieuw om de ontbrekende stukken had gevraagd, op 22 januari 2024 nogmaals conceptjaarstukken voor 2018 en 2019 van verweerder ontvangen. Wel heeft verweerder op 5 februari 2024 de definitieve jaarstukken over 2018 bij het handelsregister gedeponeerd, echter zonder de deken daarvan in kennis te stellen.
3.30 Op 14 maart 2024 heeft de deken verweerder geschreven:
Hoe is het mogelijk dat ik nu nog altijd niet beschik over uw financiële gegevens, terwijl de zitting van het Hof van Discipline op 15 april a.s. zal plaatsvinden?
U maakt het mij heel moeilijk om mij nog langer clement op te stellen.
3.31 De deken heeft het hof op 21 maart 2024 geschreven – met een kopie aan verweerder – dat hij, kort gezegd, de ontbrekende stukken nog steeds niet van verweerder had ontvangen en dat verweerder ook niet had gereageerd op zijn (in 3.30 vermelde) bericht van 14 maart 2024. 


4    DEKENBEZWAAR

4.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en in strijd met gedragsregel 29 heeft gehandeld, doordat hij:

1.           de kengetallen over het boekjaar 2021 en de vergelijkbare cijfers over het jaar 2020 ondanks herhaalde verzoeken niet heeft aangeleverd;
2.           de jaarstukken waarom is verzocht in verband met het kantoorbezoek, ondanks herhaalde verzoeken, niet heeft aangeleverd;
3.           de overige afspraken als verwoord in het verslag van het kantoorbezoek d.d. 6 oktober 2022 niet heeft nageleefd;
4.           niet binnen de daartoe gestelde termijn CCV-opgave heeft gedaan;
5.           in algemene zin niet op door of namens de deken gedane redelijke verzoeken om informatie heeft gereageerd, waarmee hij zich aan het toezicht van de deken heeft onttrokken.


5    BEOORDELING RAAD

5.1    De raad heeft vooropgesteld dat verweerder ter zitting van de raad de aan het dekenbezwaar ten grondslag gelegde feiten heeft erkend en dat hij dus in gebreke is gebleven met het tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens. Verweerder had zijn jaarrekeningen over de jaren 2018 tot en met 2022 niet tijdig gereed en heeft eerst op 14 juli 2023 jaarstukken naar de deken gestuurd, maar deze jaarstukken betroffen concepten, afgedrukt op blanco papier. Daarnaast heeft verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van de deken, nagelaten de overige door de deken gevraagde gegevens aan de deken aan te leveren. De CCV-opgave 2022 heeft verweerder pas op 11 april 2023, en daarmee na het verstrijken van de gestelde termijn, ingediend.
Door niet onverkort aan het verzoek van de deken te voldoen, heeft verweerder het toezicht van de deken belemmerd, hetgeen hem – gelet op artikel 46 Advocatenwet – tuchtrechtelijk is aan te rekenen. De raad heeft het bezwaar van de deken daarom gegrond verklaard. 
5.2    De raad heeft verweerder vervolgens een schorsing van 36 weken, waarvan 24 weken voorwaardelijk, opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat verweerder uiterlijk op 1 januari 2024 de definitieve jaarstukken 2018 tot en met 2022 bij de deken zal aanleveren en op de voorgeschreven wijze zal deponeren en dat als volgt gemotiveerd. Verweerder is, ondanks herhaalde toezeggingen, langdurig in gebreke gebleven en nog altijd in gebreke met het aanleveren van de gegevens waartoe hij op grond van de Verordening op de advocatuur verplicht is, terwijl gronden die dit rechtvaardigen ontbreken. Verweerder ontduikt hiermee het toezicht dat de deken op grond van de Advocatenwet moet kunnen uitoefenen. Aan verweerder zijn sinds 2016 meerdere tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd: een waarschuwing (2016), een berisping (2021) en een onvoorwaardelijke schorsing van vier weken (in 2022). De laatste twee tuchtrechtelijke veroordelingen hadden, evenals het onderhavige dekenbezwaar, betrekking op het niet aanleveren van gevraagde bescheiden en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak. De raad ziet hierin een patroon. Ondanks het feit dat de raad ervan overtuigd is dat verweerder het beste met zijn cliënten voor heeft, maakt de raad zich zorgen over verweerders praktijkvoering. Verweerder geeft er niet alleen stelselmatig blijk van zich onvoldoende bewust te zijn van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken, maar geeft zich ook zich onvoldoende rekenschap van de belangen die met deze regelgeving worden gediend. Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Kennelijk ziet verweerder, ook in deze procedure, de ernst van de situatie niet in. Ook niet nadat hem tijdens de procedure bij de raad een extra termijn is gegund om alsnog de gevraagde stukken over te leggen.


6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

6.1    Verweerder richt zijn beroep enkel op de zwaarte van de opgelegde maatregel. Hij verzoekt om een geheel voorwaardelijke schorsing, met eventueel een langere proeftijd. In zijn beroepschrift van 6 december 2023 schrijft verweerder dat de jaarstukken van 2018 en 2019 definitief zijn en op 7 december 2023 naar de deken zullen worden gestuurd en dat de jaarstukken van 2020 t/m 2022 op korte termijn zullen volgen. Verder stelt hij dat de administratie van zijn kantoor inmiddels volledig geautomatiseerd is en dat de jaarstukken 2023 snel zullen en kunnen worden gemaakt. Verweerder is niet in de positie om drie maanden geen werkzaamheden uit te voeren. Dat zal als gevolg hebben dat hij als advocaat moet stoppen. Een geheel voorwaardelijke schorsing met een langere proeftijd zal als effect hebben dat verweerder zijn verplichtingen de komende jaren nakomt, zo stelt hij.

Verweer deken

6.2    De deken stelt zich op het standpunt dat verweerder voldoende kansen heeft gehad, maar deze onbenut heeft gelaten. In oktober 2022 heeft de raad verweerder al een onvoorwaardelijke schorsing van vier weken opgelegd voor een vergelijkbare gedraging. Bovendien komt verweerder opnieuw zijn beloftes, zoals vermeld in zijn beroepschrift, niet na. De deken heeft tot aan de zitting in hoger beroep geen enkel definitief jaarstuk van verweerder mogen ontvangen. Wel heeft hij op 14 maart 2024 van de accountant van verweerder vernomen, nadat hij zelf contact met hem had gezocht, dat de jaarrekening over 2018 bij het handelsregister is gedeponeerd. Bij dergelijke gedragingen past volgens de deken niet langer een geheel voorwaardelijke schorsing. Overigens is het opleggen van een langere proeftijd wettelijk gezien niet mogelijk.

7    BEOORDELING HOF

7.1    Aan het hof ligt thans uitsluitend nog ter beoordeling voor de vraag welke maatregel aan verweerder dient te worden opgelegd.

7.2    Zoals uit de onder 3 weergegeven feiten blijkt, heeft de deken verweerder in 2022 en 2023 zeer vaak vergeefs verzocht om toezending van zijn jaarstukken over 2018 tot en met 2022 en is verweerder ook de op 22 mei 2023 ter zitting van de raad gemaakte afspraak daarover niet nagekomen. Ten tijde van de voortgezette mondelinge behandeling bij de raad op 25 september 2023 had verweerder de definitieve jaarcijfers 2018 tot en met 2021 nog niet aan de deken aangeleverd en de bij e-mail van 1 augustus 2023 toegezegde jaarcijfers 2022 evenmin. Vervolgens heeft de raad voornoemde maatregel opgelegd aan verweerder. Die maatregel heeft verweerder er ook niet toe gebracht de ontbrekende jaarstukken met spoed aan de deken te verstrekken. De toezegging die verweerder in zijn beroepschrift heeft gedaan (zie 6.1) is hij ook niet nagekomen. De deken heeft van verweerder geen jaarstukken of een andere reactie van verweerder op het bericht van de deken aan het hof van 21 maart 2024 (zie 3.30) ontvangen. 

7.3 Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft verweerder echter verklaard dat hij de jaarstukken 2019 t/m 2021 (de definitieve cijfers) op 28 maart 2024 per e-mail heeft verstuurd naar de deken en dat de jaarstukken 2022 in concept klaar zijn. De deken heeft betwist dat hij deze stukken heeft ontvangen.

7.4    Het hof passeert de stelling van verweerder dat hij de deken inmiddels een deel van de ontbrekende jaarcijfers heeft verstrekt. Iedere onderbouwing daarvoor ontbreekt. Verweerder heeft niet aangetoond dat hij thans wel de verzochte stukken aan de deken heeft doen toekomen, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen, zeker nadat de deken op 21 maart 2024 per brief, waarvan een kopie aan verweerder is gezonden, het hof had bericht dat hij nog steeds niet over de definitieve jaarstukken 2019 tot en met 2022 beschikte. 

7.5    Door langdurig en ondanks veelvuldige verzoeken van de deken tot heden niet te voldoen aan de verplichting om aan de deken jaarrekeningen te verstrekken, weigert verweerder structureel om zich aan het toezicht van de deken te onderwerpen en belet hij de deken zijn toezichthoudende taak uit te oefenen. Zoals de raad al heeft vastgesteld, heeft verweerder ook niet adequaat gereageerd op andere gerechtvaardigde verzoeken om informatie van de deken. Verweerder komt daarnaast structureel gedane toezeggingen om aan zijn verplichtingen te voldoen niet na. Ook bij het hof is niet gebleken dat verweerder de ernst van de situatie inziet. Verweerder heeft heel veel kansen gehad om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar heeft deze steeds laten lopen. Steeds weer belooft verweerder verbetering, maar die blijft steevast uit. Zo heeft de deken hem inmiddels ook al een last onder dwangsom opgelegd die verweerder volledig heeft verbeurd. Verweerder heeft voldoende kansen gehad en overigens ook geen omstandigheden aangevoerd die de enorme tijdsoverschrijding verschoonbaar maken. Van een geheel voorwaardelijke schorsing kan tegen deze achtergrond dan ook geen sprake zijn, integendeel. Het hof ziet aanleiding om de door de raad opgelegde maatregel te verzwaren in de zin dat aan verweerder een schorsing zal worden opgelegd voor de duur van 36 weken waarvan twaalf weken voorwaardelijk. Daarbij zal ook het hof een bijzondere voorwaarde opleggen en wel dat verweerder voor 1 juli 2024 de definitieve jaarrekeningen over de jaren 2019 tot en met 2022 aan de deken aanlevert. 

Slotsom

7.6    Het beroep van verweerder faalt. Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen voor zover het de opgelegde maatregel betreft en, zoals hiervoor overwogen, de maatregel verzwaren. 


8    PROCESKOSTEN

8.1    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:    
                                                                                                                              
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.

8.2    Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

9    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1     vernietigt de beslissing van 6 november 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-184/DB/ZWB/D, voor zover het de opgelegde maatregel betreft;

en doet opnieuw recht:

9.2     legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 36 weken, waarvan twaalf weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met ingang van de datum van deze beslissing;  

9.3     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet; 

9.4   stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder voor 1 juli 2024 aan de deken aanlevert de definitieve jaarrekeningen over 2019 tot en 2022.

9.5     bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de voorwaarden niet heeft nageleefd; 

9.6     bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 1 juli 2024,  met dien verstande dat:

- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
    
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;
    
- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

9.7     veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven, A.P. Wessels, J.A. Huijgen en R.N.E. Visser, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.
 
 


griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 31 mei 2024.