ECLI:NL:TAHVD:2024:14 Hof van Discipline 's Gravenhage 230087

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:14
Datum uitspraak: 15-01-2024
Datum publicatie: 17-01-2024
Zaaknummer(s): 230087
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij in familierechtelijke kwestie. Nadat de kantoorgenote van verweerder de opdracht tot verkoop van de woning heeft gegeven aan de makelaar, heeft verweerder het contact met de makelaar onderhouden voor de praktische zaken rondom de verkoop. Nu het hof de tuchtklacht tegen de kantoorgenote ongegrond heeft verklaard en het handelen van verweerder een uitvoering daarvan vormt, is ook de klacht tegen verweerder ongegrond. Bekrachtiging oordeel raad. 

Beslissing van 15 januari 2024

in de zaak 230087

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 6 maart 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-345/AL/GLD). In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard. 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:46 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 29 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van verweerder.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 november 2023. Daar is verweerder verschenen. Klager heeft kort voor de zitting laten weten niet te kunnen verschijnen.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Een kantoorgenote van verweerder (hierna: kantoorgenote) behartigt sinds eind 2011 de belangen van de ex-partner van klager in de echtscheidingsprocedure tussen hen.

3.2 Bij beschikking van 7 mei 2015 heeft de rechtbank de verdeling inzake de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld.

3.3 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 mei 2015.

3.4 Naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank van 7 mei 2015 heeft de kantoorgenote namens haar cliënte in september 2015 derdenbeslag gelegd op gelden en/of goederen van klager.

3.5 Bij beschikking van 23 maart 2016 heeft het gerechtshof onder meer bepaald dat er geen wijziging zou worden gebracht in de verdeling van banktegoeden.

​​​​​​​3.6 Op 10 juli 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen en daarin onder meer het volgende overwogen (r.o. 2.29):

“(…) De rechtbank zal bevestigen dat partijen andermaal  [makelaarskantoor] dienen te contracteren voor de verkoop van het onroerend goed te [plaatsnaam]. De rechtbank ziet geen aanleiding om ofwel De W ofwel Z te machtigen deze verkoop geheel zelfstandig ter hand te nemen. Beide partijen zijn deelgenoot in de gemeenschap waartoe het onroerend goed te [plaatsnaam] behoort, zodat beide partijen een gelijk belang hebben om bij verkoop een zo hoog mogelijke prijs te realiseren en derhalve hieraan mee te werken.”

In het dictum heeft de rechtbank de volgende veroordeling uitgesproken:

“(…)

3.4.      veroordeelt partijen tot inschakeling van – bevestigt de benoeming van – [makelaarskantoor X] als verkoopmakelaar voor de verkoop van het onroerend goed te [plaatsnaam], waarbij [makelaarskantoor X] de vraagprijs en de laatprijs bindend dient vast te stellen en veroordeelt partijen om gezamenlijk (andermaal) een opdracht aan [makelaarskantoor X] te geven voor de verkoop van het onroerend goed, waarbij partijen verplicht worden te allen tijde via hun advocaten met [makelaarskantoor X] te communiceren; (…)

(…)

3.6.      veroordeelt partijen tot het verlenen van de nodige medewerking aan het opstellen en passeren van de koopovereenkomst en de transportakte met betrekking tot het onroerend goed te K en bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot ondertekening door [naam klager] dan wel door [naam ex-partner] van de koopovereenkomst dan wel de notariële akte voor de levering van het onroerend goed te K, indien één van partijen weigerachtig is aan de ondertekening van deze koopovereenkomst of notariële akte mee te werken.

(…).”

​​​​​​​3.7 Bij e-mail van 24 juli 2019 heeft de kantoorgenote de toenmalige advocaat van klager als volgt bericht:

“(…) Ik maak u voorts attent op het feit dat wij dienen te communiceren jegens [makelaarskantoor X]. U treft hierbij een concept mail namens ons beiden aan. (…)”

Als bijlage bij deze mail heeft de kantoorgenote de concepttekst voor een te verzenden e-mail aan de makelaar gevoegd. Daarin stond onder meer geschreven:

“(…) Inmiddels is de procedure in deze zaak afgerond met een vonnis van de [rechtbank] van 10 juli 2019. U treft dit hierbij eveneens aan en ik vraag uw aandacht voor hetgeen in 3.4, 3.5 en 3.6 is gesteld in de beslissing over de panden in [plaatsnaam], namens de bedrijfswoning [adres 1], de bedrijfshal [adres 2] en de bedrijfshal [adres 3]. Graag verzoek ik u de verkoop van deze panden ter hand te nemen. (…)”

​​​​​​​3.8 Op 8 augustus 2019 heeft de kantoorgenote de hiervoor opgenomen concepttekst per e-mail aan het makelaarskantoor– met een cc aan de toenmalige advocaat van klager – verstuurd.

​​​​​​​3.9 Verweerder is tijdens de afwezigheid van de kantoorgenote als haar waarnemer betrokken geweest bij de opdracht tot verkoop aan de makelaar.

4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de makelaar te faciliteren bij de verkoop van het onroerend goed. De kantoorgenote van verweerder heeft immers het onroerend goed verkocht op persoonlijke titel en heeft daarmee niet voldaan aan de voorwaarde die volgt uit het vonnis van 10 juli 2019 van de rechtbank Den Haag.

5 BEOORDELING

Overwegingen raad

​​​​​​​5.1 In zijn klacht ten aanzien van de kantoorgenote van verweerder verwijt klager haar onder meer dat zij onroerend goed heeft verkocht op persoonlijke titel en daarmee niet heeft voldaan aan de voorwaarde die volgt uit het vonnis van 10 juli 2019 van de rechtbank. De onderhavige klacht tegen verweerder vloeit voort uit de klacht tegen zijn kantoorgenote. In haar beslissing van 6 maart 2023 (zaaknummer: 22-346/AL/GLD) heeft de raad bovengenoemde klacht tegen de kantoorgenote van verweerder ongegrond verklaard. De raad heeft – kort gezegd – overwogen dat de kantoorgenote het onroerend goed niet op persoonlijke titel heeft verkocht (en dat dit ook niet mogelijk was) en dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Nu het verweten handelen door verweerder volgens klager is voortgekomen uit het verweten handelen van zijn kantoorgenote – en de raad heeft vastgesteld dat de kantoorgenote niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld – zal de raad ook de klacht tegen verweerder ongegrond verklaren. De raad kan op basis van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Beroepsgronden

​​​​​​​5.2 Klager voert aan dat de raad de klacht ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Klager wijst er op dat blijkens het vonnis van 10 juli 2019 geen van partijen het recht had om zelfstandig tot verkoop over te gaan.

​​​​​​​5.3 Het is onjuist dat klagers advocaat op de concept e-mail aan de makelaar niet heeft gereageerd; hij heeft dat telefonisch gedaan, aldus klager. Er moesten twee correcties op de concepttekst voor de e-mail plaatsvinden. De kantoorgenote heeft dat nagelaten. De kantoorgenote heeft, aldus klager, ter zitting toegegeven dat zij persoonlijk opdracht heeft gegeven en dat niet had moeten doen. Verweerder heeft de door haar gewenste eenzijdige verkoop ten onrechte gefaciliteerd.

Verweer in beroep

​​​​​​​5.4 Verweerder handhaaft zijn verweer in beroep. Voor zover van belang wordt daar bij de beoordeling nader op ingegaan.

Overwegingen hof - maatstaf

​​​​​​​5.5 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel.

Bij de beoordeling van de klacht geldt bovendien dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan de klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Overwegingen hof - klacht

5.7       De onderhavige klacht tegen verweerder vloeit voort uit de klacht tegen zijn kantoorgenote. In zijn klacht tegen de kantoorgenote verwijt klager haar onder meer dat zij onroerend goed heeft verkocht op persoonlijke titel en daarmee niet heeft voldaan aan de voorwaarde van het vonnis van 10 juli 2019 van de rechtbank.

5.8       In zijn beslissing van heden (zaaknummer: 230086) heeft het hof de beslissing van de raad, waarbij de klachten van klager tegen de kantoorgenote ongegrond zijn verklaard, bekrachtigd. Dat betekent dat het er voor moet worden gehouden dat de kantoorgenote niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zoals de raad terecht heeft overwogen, komt het verweerder verweten handelen volgens klager voort uit het verweten handelen van zijn kantoorgenote. Nu het hof, evenals de raad heeft vastgesteld dat de kantoorgenote niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zal het hof ook de klacht tegen verweerder ongegrond verklaren. Het hof kan op basis van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Slotsom

5.9       De conclusie is dat het beroep niet slaagt en de beslissing van de raad wordt bekrachtigd.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 6 maart 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-345/AL/GLD.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. V. Wolting en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2024.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 15 januari 2024 .