ECLI:NL:TAHVD:2024:123 Hof van Discipline 's Gravenhage 230200

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:123
Datum uitspraak: 29-04-2024
Datum publicatie: 29-04-2024
Zaaknummer(s): 230200
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht gericht op heropening van dossiers niet-ontvankelijk wegens tijdverloop. Klachtrecht herleeft niet met het na vele jaren sturen van een e-mail met het verzoek de zaken opnieuw op te pakken.

Beslissing van 29 april 2024 in de zaak 230200

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager


tegen:

verweerder

1    INLEIDING

1.1    Klager heeft verweerder in augustus 2021 verzocht een plan van aanpak te maken in zaken die verweerder in 2006/2007 heeft aangenomen en waarvoor verweerder destijds toevoegingen verkreeg. De vraag is of het gaat om het heropenen dan wel voortzetten van lopende zaken of dat verweerder de e-mail van klager van augustus 2021 heeft mogen opvatten als een verzoek een nieuwe opdracht te komen. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline


2.1    De Voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 22-417/AL/MN) een beslissing gewezen op 15 augustus 2022. In deze beslissing is de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaard. De raad heeft bij beslissing van 10 juli 2023 het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing gegrond verklaard en de klacht ongegrond verklaard.

2.2    De beslissing van de voorzitter is op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRARL:2022:199 en de beslissing van de raad onder ECLI:NL:TADRARL:2023:163.

Bij het hof van discipline


2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 13 juli 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad; 
-    de e-mail van klager van 5 oktober 2023;
-    de brief van verweerder met tien producties van 12 februari 2024.
  
2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 23 februari 2024. Daar zijn klager en verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. 

3    FEITEN

3.1    Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.
3.2    Klager heeft in 2006 (of eerder) een geschil gehad met de Belastingdienst. Door of namens de Belastingdienst zijn executoriale beslagen gelegd ten laste van klager. In 2006 heeft klager zich tot verweerder gewend om hem bij te staan in het geschil met de Belastingdienst.
3.3    Op 10 juli 2006 heeft verweerder een toevoeging aangevraagd om verweer te voeren tegen de beslaglegging. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoeging op 30 augustus 2006 verleend.
3.4    Op 11 april 2007 heeft verweerder een toevoeging aangevraagd om verweer te voeren tegen de openbare verkoop van de in beslag genomen zaken. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoeging op 6 juni 2007 verleend.
3.5    Bij e-mail van 12 augustus 2021 heeft klager verweerder verzocht om in overleg met klager tot een plan van aanpak te komen in verband met de nog immer openstaande vordering van de Belastingdienst en te komen tot retournering van de in beslag genomen zaken. 
3.6    Op 26 augustus 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door geschonden rechten niet te herstellen doordat hij na 12 augustus 2021 niet tot een aanpak komt, terwijl in 2006 en 2007 toevoegingen zijn verleend.

5    BEOORDELING RAAD

5.1    De voorzitter heeft de klacht aldus begrepen, dat klager erover klaagt dat verweerder in 2006 en 2007 zaken van hem heeft aangenomen en daarvoor ook toevoegingen heeft aangevraagd en verkregen, maar geen werkzaamheden heeft verricht. Door hierover pas op 26 augustus 2021 te klagen, heeft klager de termijn van artikel 46g lid 1, onder a Advocatenwet ruimschoots overschreden. De klacht is daarom niet-ontvankelijk. Voor zover de klacht ook inhoudt dat verweerder naar aanleiding van de e-mail van klager van 12 augustus 2021 geen plan van aanpak heeft gemaakt, acht de voorzitter dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, omdat niet is gebleken dat op of na 12 augustus 2021 nog een advocaat-cliëntrelatie tussen klager en verweerder bestaat.
5.2    De raad heeft het verzet van klager gegrond verklaard en daarbij overwogen dat de klacht van klager wel binnen de klachttermijn is ingediend, omdat deze inhoudt dat verweerder niet is ingegaan op zijn bij e-mail van 12 augustus 2021 gedane verzoek om zijn zaak (verder) te behandelen. Het klachtwaardige handelen of nalaten van verweerder heeft dus (kort) na het versturen van die e-mail plaatsgevonden. De raad heeft inhoudelijk overwogen dat gelet op het grote tijdsverloop tussen 2007 en 2021 en omdat niet is gebleken dat er in de tussenliggende periode enig contact tussen klager en verweerder is geweest, verweerder niet gehouden was om deze zaak weer op te pakken. Bovendien heeft klager al twee weken na het sturen van de e-mail aan verweerder een klacht bij de deken ingediend, waardoor verweerder ook niet de gelegenheid heeft gehad om binnen een redelijke termijn op klagers e-mail te reageren. De raad heeft tot slot het op de zitting gedane verzoek van klager om de deken nader onderzoek te laten verrichten afgewezen. 

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager


6.1    Klager heeft in hoger beroep aangevoerd dat een ieder toegang tot de rechtspraak dient te verkrijgen, ook daar waar inschakeling van een advocaat is vereist. Klager heeft het griffierecht ad € 50,- onder protest voldaan om de klachtbehandeling niet definitief uit te sluiten. De deken heeft geen toepassing gegeven aan artikel 46d lid 1 Advocatenwet door niet te bemiddelen. Bij geslaagde bemiddeling is geen griffierecht verschuldigd. Klager heeft verzocht om terugverwijzing naar de deken en handhaaft zijn verzoek. 

6.2    Subsidiair heeft klager aangevoerd dat hij nog steeds openstaande geschade belangen heeft. Er is niets opgelost en afgewikkeld van de onjuiste en onrechtmatige destructie van klagers eenmanszaak door de belastingdienst. Klager heeft zich gewend tot verweerder, die twee toevoegingen heeft verkregen om de belangen van klager te behartigen. Per onderwerp wordt maximaal één toevoeging verstrekt. Verweerder is na 12 augustus 2021 nalatig geweest de geschade belangen van klager te herstellen. Klager betwist dat er tussen 2007 en 2021 geen contact is geweest. Klager maakt bezwaar tegen de term ”oppakken”, alsof het een nieuwe opdracht zou zijn. Dat is onjuist. Het gaat om nakoming op basis van de twee verleende toevoegingen. Klager is  tijdelijk afwezig geweest omdat hij vanaf 2010 dak- en thuisloos is geraakt door het nog steeds bestaande inhoudelijke geschil. Subsidiair stelt klager dat verweerder mede de oorzaak is van de vertraging. Het tijdverschil doet hier geen afbreuk aan.

Verweer 


6.3    Verweerder heeft in hoger beroep geen verweerschrift ingediend, maar wel een tiental producties ingediend. Daaruit blijkt in ieder geval dat verweerder vanaf 2009 geen werkzaamheden meer voor klager heeft verricht, dat klager zich voor behandeling van de zaken tegen de fiscus tot een of meer andere advocaten heeft gewend en dat klager in 2012 een procedure tegen verweerder is opgestart met de strekking om schadevergoeding van verweerder te krijgen. De vordering van klager is buiten behandeling gesteld, omdat klager het griffierecht voor die procedure niet (volledig) betaald heeft. 

7    BEOORDELING HOF

7.1    Het hof ziet geen reden om de zaak terug te verwijzen naar de deken voor bemiddeling. De deken is niet verplicht om te bemiddelen als hij daartoe geen reële mogelijkheden aanwezig acht. 

7.2    Uit hetgeen klager in zijn beroepschrift en ter zitting heeft aangevoerd valt niet anders op te maken dan dat klager wenst dat verweerder de zaken, die hij in 2006 en 2007 voor klager heeft aangenomen, alsnog voor hem afwikkelt. Klager meent dat verweerder op grond van de destijds voor die zaken verleende toevoegingen gehouden is tot ‘nakoming’ van de destijds door verweerder op zich genomen verplichtingen. De e-mail van klager van 12 augustus 2021 was hierop gericht en niet op het geven van een nieuwe opdracht aan verweerder. 

7.3    Klager heeft ter zitting niet betwist dat verweerder na 2009 geen werkzaamheden meer voor hem heeft verricht, dat hij zich voor verdere behandeling van de betreffende zaken tot ten minste één andere advocaat heeft gewend (die hem volgens klager niet wilde of kon bijstaan) en dat hij verweerder in 2012 aansprakelijk heeft gesteld en een procedure tegen verweerder heeft opgestart. 

7.4    Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de klacht van klager - die ook ter zitting volhardde in zijn stelling dat hij niet beoogde een nieuwe overeenkomst van opdracht te sluiten -  feitelijk gericht is op het beëindigen door verweerder van zijn werkzaamheden voor klager in of omstreeks 2009. Klager wenst die beëindiging met de klacht terug te draaien. De mogelijkheid om te klagen over de beëindiging van de werkzaamheden in 2009 is evenwel door tijdverloop al geruime tijd vervallen op grond van artikel 46g lid 1, onder a Advocatenwet. Dat artikel bepaalt dat klachten binnen drie jaar nadat de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking  heeft. moeten worden ingediend. Dat klachtrecht herleeft niet door het na vele jaren sturen van een e-mail met het verzoek om de zaken weer op te pakken, dan wel te heropenen. 

7.5    De conclusie uit het voorgaande is dat de beslissing van de raad vernietigd moet worden en dat de klacht niet-ontvankelijk is. Ten overvloede overweegt het hof dat het door verweerder niet reageren op de e-mail van 12 augustus 2021 van klager als zodanig niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, maar dat het verweerder wel gesierd zou hebben als hij kort op die e-mail zou hebben gereageerd.  

8    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van 10 juli 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-417/AL/MN;

en doet opnieuw recht:

-    verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2024.
 


griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 29 april 2024.