ECLI:NL:TAHVD:2024:1 Hof van Discipline 's Gravenhage 230049

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:1
Datum uitspraak: 08-01-2024
Datum publicatie: 09-01-2024
Zaaknummer(s): 230049
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Klacht gegrond. Niet is gebleken dat verweerder expliciet akkoord van klager had om het definitieve schikkingsvoorstel aan de tegenpartij te doen.  E-mail onvoldoende om aan te nemen dat klager onvoorwaardelijk akkoord was. Weliswaar heeft klager daarin te kennen gegeven dat hij zou kunnen leven met een afkoopsom van € 205.000,-, maar daarin heeft klager het voorbehoud gemaakt ter zake van door hem geformuleerde voorwaarden. Overige klachtonderdelen ongegrond. Klager heeft onvoldoende onderbouwd in welk opzicht het voorstel van verweerder ongunstig was. Ook is het hof niet gebleken dat sprake is geweest van enige dwang van verweerder richting klager om tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst over te gaan. Verweerder heeft klager enkel nadrukkelijk en meermalen geadviseerd om de vaststellingsovereenkomst te tekenen/ na te leven, zoals partijen dat zijn overeengekomen. Maatregel van berisping. 

Beslissing van 8 januari 2024

in de zaak 230049

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 30 januari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-594/DB/ZWB). In deze beslissing is de klacht van klager ten aanzien van klachtonderdeel b) gegrond en ten aanzien van klachtonderdelen a), c), d) en e) ongegrond verklaard. Aan verweerder is geen maatregel opgelegd. Wel is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht.  

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:14 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 28 februari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van verweerder van 12 april 2023;
  • de op 27 oktober 2023 per e-mail nagekomen producties.

  ​​​​​​​2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 november 2023. Daar zijn klager (met zijn dochter) en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook deel uitmaken van het dossier van het hof. Daarnaast heeft de griffier van hetgeen is besproken aantekening gemaakt.

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 Het hof stelt – voor zover in hoger beroep van belang - de volgende feiten vast.

3.2 Klager pachtte samen met zijn neef een perceel grond van zijn vader, oom en tante (hierna: de verpachters). Klager en zijn neef, de heer L(..), waren in een geschil verwikkeld over het gebruik van het perceel grond. De neef van klager heeft in rechte verdeling van het pachtrecht verzocht. De rechtbank heeft bij beslissing van 21 maart 2018 de eis van de neef van klager toegewezen en de verdeling van het pachtrecht vastgesteld. Klager heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Klager is in de procedure betreffende (de verdeling van) het pachtrecht in beroep bijgestaan door mr. N(..). De verpachters werden bijgestaan door mr. M(..).   

3.3 Tijdens de nog lopende beroepsprocedure in de pachtzaak bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch hebben de verpachters eind 2020 de pachtovereenkomst met klager opgezegd en het faillissement van klager aangevraagd. Klager heeft zich op 7 januari 2021 tot verweerder gewend met het verzoek hem in de faillissementszaak bij te staan. Verweerder heeft onderhandelingen gevoerd met de (advocaat van de) verpachters/faillissementsaanvragers. De op 9 en 23 februari 2021 geplande faillissementszittingen vonden uiteindelijk geen doorgang. 

3.4 Partijen hebben getracht om tot een vaststellingsovereenkomst te komen. In overleg met klager, de boekhouder en de advocaat van klager in de pachtzaak heeft verweerder op 22 januari 2021 een eerste schikkingsvoorstel aan de tegenpartij gedaan. Dit voorstel is toen niet door de tegenpartij geaccepteerd. Nadien zijn de verdere onderhandelingen gevoerd.

3.5 Op 26 februari 2021 schreef klager aan verweerder:

[..]

Anderzijds zou dan de “afkoop” 205000 worden. Dat is wel een bedrag waar ik mee zou kunnen leven mits de voorwaarden voor opname van dat bedrag van derdenrekening veranderd wordt in de VSO dat dat niet alleen voor hyp. bestemd is (zou ik moeten overleggen met H(..) welke omschrijving precies) en de schuurbetaling wordt veranderd in de VSO van moederdeel naar dat de betaling reeds is voldaan v.w.b. B(..) en A(..).

​​​​​​​3.6 Op 1 maart 2021 om 10.39 uur schrijft verweerder het volgende:

Beste B(..)

Je e-mail van 26 februari zag ik niet als een voorstel hoor. Je verwijst naar nader contact met de heer K(..) en impliceert dat je nog moet nadenken over de precieze inhoud (“indien zoiets zou kunnen worden verzonnen”).

Ik wil elk denkbaar voorstel voor je doen maar wil wel helemaal zeker weten dat je het ook gestand zult doen. Betaling conform de overeenkomst van je vader door je vader (dus € 125.000,= ) en aanvullende betaling van € 80.000,- = (i.p.v. € 30.000,=) door G(..) onder (eveneens) finale kwijting van G(..), lijkt mij een praktisch voorstel. Ik zou dan geen wijziging brengen in de huidige regeling voor de schuur en de al betaalde bedragen ben je dus kwijt. Het restant lening van de schuur bij je vader kan je eventueel direct inlossen.

Verder is de deal dan ongeveer zoals ik in de laatste set overeenkomsten had verwoord.

Vanmiddag ben ik overigens buiten kantoor in verband met een zitting in Den Bosch. Eventueel kan ik – als je niet snel tot een beslissing komt – vanavond het voorstel nog wel doen.

​​​​​​​3.7 Op 1 maart om 11.47 uur schreef verweerder het volgende naar klager:

Beste B(..),

Je moet het voorstel dan volgens mij als volgt zien:

(..)

​​​​​​​3.8 Op 1 maart 2021 om 13.03 uur schreef klager het volgende aan verweerder - met de boekhouder en zijn advocaat mr. N. in de cc:

Geachte allen,

Eens met onderstaande opzet?

Kan wat mij betreft als het waterdicht is als 205000 er daadwerkelijk komt, Ik weet natuurlijk niet of hun akkoord gaan.

Klager heeft op de e-mail van verweerder van 11.47 uur gereageerd en daarbij in het blauw aangegeven:

[..]

Bij genoemd voorstel teken ik als H(..) en B(..) er ook achter staan mbt hun vaardigheden op hun gebied.

3.9 Verweerder heeft per e-mail van 1 maart 2021 om 18.18 uur een schikkingsvoorstel toegezonden aan de advocaat van de verpachters, mr. M(..),  waarbij de vader en de oom van klager in de cc en klager, zijn boekhouder en mr. N. in de bcc zijn opgenomen. Verweerder heeft bij voormelde e-mail van 1 maart 2021 tevens de e-mail van klager aan verweerder van 1 maart 2021 om 13.03 uur en de daaraan verbonden correspondentie met de wederpartij in de periode van 1 maart 2021 - in totaal 17 e-mails – meegezonden.

3.10 Op 2 maart 2021 heeft bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch een zitting in de pachtzaak plaatsgevonden. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de beëindiging van het pachtrecht van klager. Tussen partijen werd overeengekomen dat klager afstand deed van zijn pachtrecht op twee percelen, dat klager hiervoor van de verpachters een vergoeding van in totaal € 162.500,00 zou ontvangen en dat het faillissementsrekest tegen klager door de verpachters zou worden ingetrokken en de procedure bij het gerechtshof zou worden doorgehaald. Partijen hebben zich er toen toe verbonden de gemaakte afspraken uiterlijk op 1 april 2021 uit te werken.

3.11 De vaststellingsovereenkomst is uiteindelijk door partijen op 30 juni 2021 ondertekend.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

  1. verweerder heeft zonder toestemming en medeweten van klager een schikkingsvoorstel aan de wederpartij van klager gedaan;
  2. (…);
  3. verweerder heeft klager niet over het schikkingsvoorstel geïnformeerd;
  4. verweerder heeft een voor klager ongunstig schikkingsvoorstel gedaan;
  5. verweerder heeft klager gedwongen het schikkingsvoorstel te ondertekenen op 30 juni 2021.

5 BEOORDELING

Omvang hoger beroep

​​​​​​​5.1 Het beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a), c), d) en e). Nu verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld liggen alleen de hiervoor genoemde  klachtenonderdelen aan het hof voor. Dit betekent ook dat het gegrond verklaarde klachtonderdeel b) hier niet meer aan de orde is.  

Overwegingen raad

​​​​​​​5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) stelt de raad voorop dat het op de weg van verweerder had gelegen klager eerst expliciet om toestemming te vragen, alvorens tot de verzending van zijn e-mail van 1 maart 2021 met daarin het schikkingsvoorstel over te gaan. Gelet op de omstandigheden van het geval en de tijdsdruk waaronder door verweerder diende te worden gehandeld is de raad van oordeel dat het nalaten hiervan verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad weegt in dit kader het volgende mee:

  • klager heeft in zijn e-mail van 1 maart 2021, onder voorbehoud van instemming van zijn advocaat in de pachtzaak en zijn boekhouder, verklaard dat het voorstel akkoord was;
  • de boekhouder had zich al eerder positief uitgelaten over een schikkingsvoorstel waarbij aan klager een bedrag van € 205.000,- zou worden betaald;
  • klager is eerder akkoord gegaan met een lager schikkingsbedrag dan het door verweerder per e-mail van 1 maart 2021 aan de wederpartij voorgelegd voorstel;
  • verweerder heeft klager in de e-mail van 1 maart 2021 in cc (het hof begrijpt: bcc) meegenomen, waarbij klager (tot 30 september 2021) niet (afwijzend) heeft gereageerd op het voorstel.

​​​​​​​5.3 De klachtonderdelen c), d) en e) zijn door de raad gezamenlijk behandeld. De raad is van oordeel dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn en overweegt hiertoe als volgt. Verweerder heeft zijn e-mail van 1 maart 2021 om 18:18 uur met het schikkingsvoorstel aan de wederpartij gestuurd met klager in de cc, zodat klager dit voorstel gelijktijdig met de wederpartij heeft ontvangen. Daarmee staat naar het oordeel van de raad vast dat verweerder klager heeft geïnformeerd. De verklaring van klager dat hij de e-mail van verweerder wel heeft gezien, maar die e-mail voor aanvang van de zitting in de pachtzaak op 2 maart 2021 niet heeft gelezen, acht de raad niet aannemelijk. Voor zover klager ervoor heeft gekozen de e-mail niet (tijdig) te lezen, valt dit verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen.

​​​​​​​5.4 Ten aanzien van het schikkingsvoorstel merkt de raad voorts op dat klager op de zitting van 2 maart 2021 in aanwezigheid van zijn advocaat in de pachtzaak akkoord is gegaan met een voorstel van € 165.000,-, terwijl in het schikkingsvoorstel van verweerder aan klager een bedrag van € 205.000,- zou worden betaald. Gelet hierop volgt de raad klager niet in zijn stelling dat verweerder een voor hem ongunstig schikkingsvoorstel zou hebben gedaan.

​​​​​​​5.5 In het kader van het op 30 juni 2021 ondertekende schikkingsvoorstel merkt de raad het volgende op. Klager is tijdens de zitting van 2 maart 2021 akkoord gegaan met een schikkingsvoorstel. De tussen partijen gemaakte afspraken zijn in het proces-verbaal van de zitting vastgelegd. Deze dienden nog nader uitgewerkt te worden, waarna de overeenkomst door partijen moesten worden ondertekend. Verweerder heeft de gemaakte afspraken desgevraagd in de overeenkomst vastgelegd en die is vervolgens door partijen ondertekend. Van enige dwang van verweerder richting klager om tot ondertekening over te gaan, is de raad niet gebleken.

Beroepsgronden

​​​​​​​5.6 Klager is het niet eens met de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a), c), d) en e) en voert hiertegen het volgende aan. Klager betwist allereerst de feiten zoals die door de raad zijn vastgesteld (of tot uitgangspunt zijn genomen) en meent dat de raad in zijn beslissing uit is gegaan van een aantal onjuistheden. Voorts voert klager aan dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat klager onder voorbehoud van de instemming van zijn advocaat in de pachtzaak en zijn boekhouder akkoord zou zijn gegaan met het schikkingsvoorstel. Het is ook niet juist dat de boekhouder zich positief heeft uitgelaten over het schikkingsvoorstel. Uit zijn e-mail (productie 170) blijkt immers dat de boekhouder geen akkoord heeft gegeven. Van tijdsdruk voor verweerder was evenmin sprake. Het door verweerder gebruikte argument dat de geplande zitting van 2 maart 2021 moest worden voorkomen, is in strijd met de waarheid en volstrekt onterecht.  

Verder voert klager aan dat hij op de zitting in de pachtzaak op 2 maart 2021 extreem onder druk is gezet door mr. M en dat hij om die reden akkoord is gegaan met een lager voorstel dan het door verweerder per e-mail van 1 maart 2021 neergelegde voorstel. Daar speelde volgens klager mee dat een akkoord door de tegenpartij is afgedwongen als gevolg van de schending van de geheimhouding door verweerder (klachtonderdeel b).

Het is bovendien onjuist dat klager niet heeft geageerd tegen het schikkingsvoorstel van verweerder in zijn e-mail van 1 maart 2021. Hij heeft op 14 april 2021 in een gesprek met verweerder aangegeven dat hij het niet eens is met het voorstel.

Overigens is hij in het e-mailbericht van 1 maart 2021 niet door verweerder in de cc meegenomen, maar in de bcc. Klager heeft de e-mail niet direct gelezen en ging hij ervan uit dat de e-mail niet voor hem bestemd was, gelet op een andere geadresseerde in de aanhef. Hij ontdekte pas later dat het een schikkingsvoorstel inhield. Dat is verweerder te verwijten. Vervolgens moest klager het schikkingsvoorstel onder dwang van verweerder tekenen. Als hij niet zou tekenen, dan was klager volgens verweerder schadeplichtig geworden. Gelet hierop restte klager geen andere keuze en heeft hij het voorstel getekend.

Verweer in beroep

​​​​​​​5.7 Door verweerder is verweer gevoerd. De strekking van het verweer is dat de raad zijn oordeel op de juiste gronden heeft gevormd. Voor zover voor de beoordeling van belang zal hetgeen door verweerder is aangevoerd hierna worden besproken

Maatstaf

​​​​​​​5.8 De klacht gaat over het handelen van de eigen advocaat. Het hof neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

Beoordeling hof – klachtonderdeel a) en c)

​​​​​​​5.9 In klachtonderdeel a) wordt verweerder verweten dat hij zonder toestemming en medeweten van klager een schikkingsvoorstel aan de wederpartij van klager heeft gedaan en in klachtonderdeel c) wordt hij verweten dat hij klager niet over het schikkingsvoorstel heeft geïnformeerd. Nu deze klachtonderdelen direct met elkaar samenhangen, lenen deze klachtonderdelen zich voor een gezamenlijke behandeling.

​​​​​​​5.10 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, na de e-mail die hij op 1 maart 2021, 13.03 uur, van klager had ontvangen, rond 18.00 uur telefonisch contact met klager heeft gehad. Verweerder reed toen terug van zijn zitting in Den Bosch. Klager ontkent dat hij die dag telefonisch met verweerder contact heeft gehad. Volgens klager is het aan verweerder om aan te tonen dat het telefoongesprek wel heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft het telefonisch contact dat hij zegt met klager gehad te hebben, niet  schriftelijk aan klager bevestigd.  Het hof kan, nu verweerder ook geen andere stukken in het geding heeft gebracht om aan te tonen dat het telefoongesprek heeft plaatsgevonden, niet vaststellen dat een dergelijk telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en verweerder voorafgaand aan de verzending van de e-mail van 1 maart 2021 met het schikkingsvoorstel. Het had tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde maatstaf, in het bijzonder tegen de achtergrond van regel 16 van de Gedragsregels, op de weg van verweerder gelegen om dat telefoongesprek te bevestigen. Dat betekent dat het hof uit moet gaan van de e-mailcorrespondentie tussen klager en verweerder zoals die aan het schikkingsvoorstel van 18.18 uur is voorafgegaan. Het gaat dan om de e-mails van 26 februari 2021 en 1 maart 2021 (13.03 uur) zoals hiervoor opgenomen in r.o. 3.5 en 3.7 onder de feiten. Weliswaar heeft klager daarin te kennen gegeven dat hij zou kunnen leven met een afkoopsom van € 205.000,-, maar daarin heeft klager het voorbehoud gemaakt ter zake van door hem geformuleerde voorwaarden. Gelet op die voorwaarden waren deze e-mails onvoldoende om aan te nemen dat klager onvoorwaardelijk akkoord was met de verzending van verweerders’ e-mail met het schikkingsvoorstel aan de tegenpartij. Het hof weegt mee dat klager, volgens zijn stellingen in het beroepschrift, klaarblijkelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij pas ergens mee hoefde in te stemmen na ontvangst van de conceptovereenkomst en dat hij – zoals ook blijkt uit de e-mail van verweerder op 1 maart 2021 om 10.39 uur – nog moest nadenken over de precieze inhoud. Omdat niet is gebleken dat verweerder expliciet akkoord van klager had om het definitieve schikkingsvoorstel aan de tegenpartij te doen heeft verweerder niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en bekwaam advocaat mag worden verwacht. In zoverre zijn de klachtonderdelen a en c gegrond.

Oordeel hof – klachtonderdelen d) en e)

​​​​​​​5.11 Ten aanzien van de klachtonderdelen d) en e) ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad. Zo zijn in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel die bij het hof tot een ander oordeel leiden. Ten aanzien van klachtonderdeel d) merkt het hof ter aanvulling op dat klager onvoldoende heeft onderbouwd in welk opzicht het voorstel van verweerder (€ 205.000,-) ongunstig was. Voor zover klager erop doelt dat op 2 maart 2021 een ongunstig voorstel is gedaan, omdat dat lager was dan het voorstel dat verweerder op 1 maart 2021 aan de tegenpartij deed, overweegt het hof dat verweerder niet bij deze (skype)zitting was betrokken, zodat dit hem ook niet tuchtrechtelijk valt  aan te rekenen. Klager liet zich bovendien in die procedure bijstaan door mr. N(..).

​​​​​​​5.12 Ten aanzien van klachtonderdeel e) overweegt het hof verder dat niet is gebleken dat sprake is geweest van enige dwang van verweerder richting klager om op 30 juni 2021 tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst over te gaan. Ten overvloede merkt het hof op dat op basis van het dossier wel is gebleken dat verweerder klager nadrukkelijk en meermalen heeft geadviseerd om de vaststellingsovereenkomst te tekenen/ na te leven, zoals partijen dat zijn overeengekomen tijdens de zitting van 2 maart 2021, blijkens het proces-verbaal van die zitting. Dat verweerder bij zijn advisering de belangen van klager voor ogen heeft gehad om zo een mogelijke wanprestatie aan de zijde van klager te voorkomen, staat buiten kijf. Dat klager zich wellicht door deze e-mails onder druk gezet voelde, maakt nog niet dat van dwang aan de zijde van verweerder sprake is geweest.

​​​​​​​5.13 Het hof acht klachtonderdelen d) en e) ongegrond.

Maatregel

​​​​​​​5.14 Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager niet heeft geïnformeerd over het schikkingsvoorstel en dit zonder zijn toestemming naar de tegenpartij heeft verzonden. Dit klachtwaardige handelen van verweerder raakt aan de schending van de kernwaarde integriteit, nu verweerder zich zonder de van hem te verlangen vastlegging jegens klager niet kan verantwoorden voor de belangrijke keuzes die zijn gemaakt. Rekening houdend met alle omstandigheden van deze zaak, waarbij het hof ook rekening houdt met het gegrond verklaarde klachtonderdeel b) door de raad, rechtvaardigen de aard en ernst van deze schending de oplegging van een maatregel in de vorm van een berisping.

Proceskosten

​​​​​​​5.15 Omdat het hof de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken na deze beslissing. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

​​​​​​​5.16 Omdat het hof een maatregel oplegt zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 1.000,- kosten van de Staat.

​​​​​​​5.17 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

​​​​​​​5.18 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 30 januari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-594/DB/ZWB, voor zover betreft klachtonderdeel a) en c) betreft,

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.2 verklaart klachtonderdeel a) en c) gegrond;

​​​​​​​6.3 bekrachtigt de beslissing van 30 januari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-594/DB/ZWB], voor het overige;

​​​​​​​6.4 legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

​​​​​​​6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

​​​​​​​6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2024.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 8 januari 2024 .