ECLI:NL:TADRSHE:2024:82 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-028/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:82
Datum uitspraak: 24-06-2024
Datum publicatie: 25-06-2024
Zaaknummer(s): 24-028/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Familiezaak. Niet gebleken dat verweerder onvoldoende de-escalerend heeft opgetreden, noch dat hij onnodige grievende uitlatingen heeft gedaan of onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt aan de betrokken rechters. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 24 juni 2024

in de zaak 24-028/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder
Gemachtigde: mr. V.C.C. Luijten, advocaat te Heerlen

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij klachtformulier van 26 mei 2023 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 12 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-053 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 mei 2024. Daarbij was verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L, advocaat, aanwezig. Klaagster en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de nagekomen e-mail met bijlagen van klaagsters gemachtigde van 26 januari 2024, van de bij e-mail van 13 mei 2024 aan de raad toegezonden spreekaantekeningen van klaagster en van de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van verweerder.  

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster en haar ex-echtgenoot, hierna: “de man”, zijn verwikkeld in een langslepend geschil samenhangend met hun echtscheiding, in het kader waarvan meerdere gerechtelijke procedures hebben plaatsgevonden.  

2.3    Klaagster heeft op 11 maart 2021 een verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen de man en de minderjarige dochter en een verzoek om vervangende toestemming voor de inschrijving op een andere basisschool bij de rechtbank ingediend. Deze verzoeken zijn behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 november 2021. Verweerder heeft deze zitting waargenomen voor mr. F, advocaat van de man, en namens de man verweer gevoerd. De rechtbank heeft ter zitting aangestuurd op mediation. Verweerder heeft de man geadviseerd om in te stemmen met mediation. Bij tussenbeschikking van 14 december 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de zaak voor de duur van vier maanden werd aangehouden in afwachting van een bericht van partijen over de resultaten van het mediationtraject. Nadat de mediation op verzoek van klaagster werd beëindigd, heeft de rechtbank bij beschikking van 29 april 2022 de verzoeken van klaagster afgewezen. 

2.4    In r.o. 2.6.4 van de beschikking heeft de rechtbank overwogen:

    “(2.6.4) Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2021 is gebleken dat beide partijen nog steeds een week-om-weekregeling wensen, die thans ook nog steeds geldt, zodat de rechtbank daaruit begrijpt dat de moeder haar primaire verzoek tot het bepalen van (kort gezegd) een weekendregeling niet langer handhaaft. De rechtbank zal daarom het primaire verzoek van de moeder afwijzen. (…)”

2.5    Op 28 juli 2022 heeft mr. Van den B, advocaat en echtgenote van klaagster, hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 29 april 2022. Het Hof heeft aan partijen mediation aangeboden. Verweerder heeft de man geadviseerd om in te stemmen met mediation. Verweerder heeft daarna aan het Hof medegedeeld dat de man instemde met mediation. Het Hof heeft vervolgens aan partijen medegedeeld dat geen mediation zou plaatsvinden omdat niet door beide partijen was ingestemd met mediation. 

2.6    Verweerder heeft op 27 september 2022 namens de man een verweerschrift ingediend. Punt 45 van dit verweerschrift luidde als volgt:

    “(45) Het voornoemde deed zich ook voor ten tijde van de mondelinge behandeling d.d. 23 november 2021. Gedurende die behandeling gaf de vrouw – in niet mis te verstane bewoording – zowel zelf, als bij monde van haar advocaat te kennen dat zij een week-om-week regeling wenst en afziet van haar verzoek tot wijziging daarvan. Dat de vrouw thans stelt dat zij dat nimmer heeft gezegd of bedoeld acht de man in strijd met artikel 21 Rv. Het is immers uitermate onaannemelijk dat de meervoudige kamer c.q. een drietal rechters de vrouw en haar voormalig advocaat verkeerd hebben begrepen.”

2.7    De mondelinge behandeling bij het Hof heeft plaatsgevonden op 5 december 2023. Klaagster werd tijdens deze zitting bijgestaan door mr. Van den B, terwijl de man werd bijgestaan door verweerder. 

2.8    De man heeft een klacht ingediend over mr. Van B bij de deken. Verweerder heeft de man geadviseerd om deze klacht met het oog op de onderlinge verstandhouding in te trekken. De man heeft de klacht vervolgens ingetrokken. 

2.9    Op 21 december 2022 heeft mr. Van den B namens klaagster een voorstel gedaan tot het treffen van een minnelijke regeling. Verweerder heeft dit voorstel namens de man, die er de voorkeur aan gaf de beschikking van het Hof af te wachten, afgewezen.

2.10    Op 10 januari 2023 heeft mr. Van den B zich namens klaagster onttrokken en heeft mr. O zich namens klaagster gesteld.

2.11    Bij beschikking van 19 januari 2023 heeft het Hof de beschikking van de rechtbank vernietigd, en opnieuw rechtdoende, de zorgregeling gewijzigd enkel voor zover deze het wisselmoment betreft, en de beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd. 

2.12    Op 31 januari 2023 heeft verweerder in overleg met de man het dossier gesloten en zijn bijstand aan de man beëindigd. 

2.13    Bij e-mail van 12 maart 2023 heeft de man, naar aanleiding van een e-mail van mr. O van 7 maart 2023 aan verweerder, aan mr. O medegedeeld dat verweerder niet meer voor hem optrad.

2.14    Bij e-mail van 26 april 2023 heeft mr. O aan verweerder medegedeeld dat zij niet rechtstreeks met de man zou communiceren en dat in haar visie verweerders bijstand nog niet was geëindigd. 

2.15    Bij e-mail van 1 mei 2023 heeft de man nogmaals aan mr. O medegedeeld dat verweerder niet langer voor hem optrad en dat mr. O rechtstreeks met de man contact kon hebben. 

2.16    Op 17 mei 2023 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder. Verweerder heeft mr. O bij e-mail van 22 mei 2024 nogmaals bericht dat hij de man niet meer bijstond en aan haar medegedeeld dat hij verdere e-mails niet meer in behandeling zou nemen. 

2.17    Op 11 augustus 2023 heeft klaagster in kort geding vervangende toestemming gevraagd voor een – buiten de schoolvakantie geplande - vakantie naar Spanje. Klaagster heeft gesteld dat het vanwege haar nieuwe baan niet langer mogelijk was om tijdens de schoolvakanties op vakantie te gaan. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2023. Ter zitting is de man bijgestaan door verweerder. Verweerder heeft namens de man verweer gevoerd en in dat verband onder meer naar voren gebracht dat aan het bestaan van de door klaagster gestelde arbeidsrelatie werd getwijfeld en dat het missen van schooldagen niet in het belang van de minderjarige dochter werd geacht.

2.18    Bij vonnis van 12 september 2023 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klaagster toegewezen. 


3    KLACHT

3.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
1.    Verweerder heeft niet ingegrepen in de steeds verder escalerende communicatie;
2.    Verweerder is niet onafhankelijk geweest en heeft daardoor onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de betroken minderjarige;
3.    Verweerder heeft onjuiste en onvolledige informatie verstrekt aan de betrokken rechters;
4.    Verweerder heeft zich op respectloze wijze gedragen jegens klaagster;
5.    Verweerder heeft in de kort geding procedure tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat (a) deze procedure eenvoudig had kunnen worden voorkomen als verweerder eerst bewijs had opgevraagd en (b) doordat hij klaagster persoonlijk heeft aangevallen, haar heeft beschuldigd van leugens en haar op respectloze wijze heeft bejegend.


4    VERWEER 

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.


5.2    Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). De advocaat dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede wensen van zijn cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te stellen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

5.3    Klachtonderdeel 1 
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder voldoende de-escalerend heeft opgetreden moet naar het oordeel van de raad mede in ogenschouw worden genomen dat, op het moment dat verweerder als advocaat van de man in beeld kwam, klaagster en de man al langdurig met elkaar in geschil waren en diverse gerechtelijke procedures achter de rug hadden. De raad overweegt dat de sleutel tot het voorkomen van (verdere) escalatie in de eerste plaats bij partijen ligt. Een advocaat kan (verdere) escalatie slechts voorkomen, als er bij beide partijen enige mate van bereidwilligheid aanwezig is om elkaar tegemoet te komen.

5.4    Vast staat dat verweerder zijn cliënt heeft geadviseerd om mee te werken aan het verbeteren van de communicatie. Verweerder heeft zijn cliënt immers tot tweemaal toe geadviseerd om deel te nemen aan mediation en zijn cliënt was daartoe beide keren bereid. Ook heeft verweerder zijn cliënt geadviseerd om over te gaan tot intrekking van de klacht tegen mr. B, hetgeen vervolgens is geschied. Dat verweerder op andere momenten of op andere wijzen de-escalerend had moeten optreden is de raad uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet gebleken. Klachtonderdeel 1 is op grond van het voorgaande ongegrond.  

5.5    Klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5
De klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet onafhankelijk is geweest en onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt aan de betrokken rechters. De raad overweegt dat het de taak van verweerder was om de belangen van de man te behartigen. Dat verweerder daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de betroken minderjarige is de raad niet gebleken. Partijen hadden een andere visie over wat in het belang van de minderjarige dochter nodig was en het stond verweerder vrij om ook in dit verband de visie van zijn cliënt naar voren te brengen. 

5.6    Kennelijk kan klaagster zich niet vinden in de door verweerder namens de man ingenomen standpunten, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt stond het verweerder vrij om standpunten in te nemen, ook al waren die klaagster onwelgevallig. 

5.7    De raad overweegt voorts dat het niet aan de tuchtrechter is om over de juistheid van de over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klaagsters belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat het in punt 45 van het verweerschrift verwoorde standpunt, berustte op een, naar achteraf is gebleken, onjuiste interpretatie van klaagsters mededelingen ter zitting. Verweerder had uit die mededelingen afgeleid dat klaagster haar eerdere verzoek tot wijziging van de co-ouderschapsregeling had ingetrokken. Mede gelet op het feit dat de rechtbank, blijkens het overwogene in r.o. 2.6.4 van de beschikking, de uitlatingen van klaagster ook zo had opgevat, kan verweerder van deze onjuiste interpretatie naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. 

5.8    Klaagster heeft verder naar voren gebracht dat verweerder zich op respectloze wijze jegens haar heeft gedragen, haar persoonlijk heeft aangevallen en haar heeft beschuldigd van leugens. Verweerder heeft deze verwijten uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. De raad heeft in de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen aanknopingspunten gevonden voor de feitelijke juistheid van klaagsters verwijten. Van onnodig grievende uitlatingen jegens of over klaagster is naar het oordeel van de raad kortom niet gebleken. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt moeten deze tuchtrechtelijke verwijten als ongegrond worden afgewezen. 

5.9    Klaagster heeft tot slot gesteld dat de kort geding procedure eenvoudig voorkomen had kunnen worden als verweerder eerst bewijs had opgevraagd. De raad volgt klaagster hier niet. In de kort geding procedure was immers niet alleen het al dan niet bestaan van de arbeidsrelatie en de vraag of klaagster in haar nieuwe baan enkel buiten de schoolvakanties op vakantie zou kunnen gaan onderwerp van het debat tussen partijen, maar ook de vraag of het missen van schooldagen in het belang van de minderjarige dochter was. Op dit laatste punt stonden de standpunten van klaagster en de man lijnrecht tegenover elkaar en niet valt in te zien op welke wijze dit onderdeel van het geschil door het opvragen van bewijs had kunnen worden beslecht. 

5.10    Nu naar het oordeel van de raad niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, zal de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.   

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.


Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 24 juni 2024