ECLI:NL:TADRSHE:2024:79 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-048/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:79
Datum uitspraak: 24-06-2024
Datum publicatie: 24-06-2024
Zaaknummer(s): 24-048/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Verweerder is tekort geschoten in de bijstand en advisering van klager, heeft onvoldoende voortvarendheid betracht en heeft onvoldoende gecommuniceerd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Gelet op de ernst van het aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijk verwijt en zijn antecedentenlijst ziet de raad het beeld van een advocaat die blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en die zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die daarmee worden gediend. Verweerder heeft zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig veronachtzaamd. Zowel bij gelegenheid van het onderzoek naar de klacht door de deken als in de procedure bij de raad heeft verweerder er echter geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. De raad heeft ook, gezien de opstelling van verweerder, grote zorgen over een goede belangenbehartiging van toekomstige cliënten van verweerder. De raad is van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerder de praktijk als advocaat nog langer uitoefent. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de maatregel van schrapping van het tableau de enige passende maatregel voor verweerder is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 24 juni 2024

in de zaak 24-048/DB/LI


naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij klachtformulier van 27 februari 2023 heeft mevrouw P namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 17 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-031 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 mei 2024. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager en mevrouw P zijn niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. De nagekomen e-mails van verweerder van 6 en 8 mei 2024 zijn niet aan het dossier toegevoegd omdat deze zijn ingediend buiten de in het Landelijk Procesreglement voor klachten bij de raden van discipline bepaalde termijn. Het bij verweerders e-mail van 6 mei 2024 gevoegde verweerschrift, dat hij ter zitting bij wijze van spreekaantekening heeft voorgedragen, is wel toegevoegd aan het dossier. 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand bijgestaan in onder meer een alimentatiekwestie en een gezagskwestie rondom zijn minderjarige dochter. 

2.3    Tot 10 april 2019 was K Bewindvoeringen bewindvoerder van klager. Van 10 april 2019 tot 17 juni 2020 was P bewindvoerder van klager. 

2.4    Klager staat sinds 1 juli 2020 onder beschermingsbewind van Stichting SP te Helmond. Mevrouw P is klagers bewindvoerder. 

2.5    Bij beschikking van 7 januari 2021 heeft de rechtbank het gezag van klager over zijn minderjarige dochter beëindigd.

2.6    Bij e-mail van 26 januari 2021 heeft verweerder de beschikking toegestuurd aan Stichting SP, met de mededeling: 

                “Conform afspraak met [klager] zal er beroep in worden gesteld hiertegen. (…)”

2.7    Bij e-mail van 23 maart 2021 heeft verweerder loonstroken bij klager opgevraagd. 

2.8    Op 7 april 2021 heeft verweerder namens K Bewindvoeringen een beroepschrift ingediend bij het Hof ’s-Hertogenbosch. 

2.9    Bij e-mail van 17 januari 2022 heeft verweerder aan mevrouw P gevraagd of zij akkoord was met het instellen van hoger beroep.

2.10    Bij e-mail van 17 januari 2022 heeft mevrouw P aan verweerder gevraagd op welke kwestie de appelprocedure betrekking had. Verweerder heeft niet op dit e-mailbericht gereageerd. 

2.11    Bij e-mail van 21 juni 2022 heeft mevrouw P namens klager bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken en inkomensgegevens aangeleverd. 

2.12    In september 2022 heeft mr. G, advocaat, op verzoek van klager en mevrouw P de behandeling van de alimentatiekwestie overgenomen van verweerder. Mr. G heeft verweerder verzocht om de toevoeging aan hem toe te sturen en om zich te onttrekken. 

2.13    Bij verweerschrift van 4 november 2022 heeft de advocaat van de vrouw de niet-ontvankelijkheid bepleit. De advocaat van de vrouw heeft daartoe onder meer gesteld dat het beroep niet namens klager in persoon, doch enkel namens K Bewindvoeringen was ingesteld, die ten tijde van het instellen van het beroep echter geen bewindvoerder meer was. 

2.14    Bij e-mail van 23 december 2022 heeft mevrouw P namens klager een klacht ingediend bij verweerder en aan hem medegedeeld dat klager vanwege het uitblijven van een reactie van verweerder in de alimentatiekwestie een andere advocaat had ingeschakeld. Ook heeft mevrouw P verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die klager heeft geleden als gevolg van het door verweerder tekortschieten in de bijstand. 

2.15    Bij e-mail van 27 december 2023 heeft verweerder aan mevrouw P medegedeeld dat hij in de tweede helft van januari 2023 op de klacht zou reageren. 

2.16    Bij e-mail van 21 januari 2023 heeft verweerder mevrouw P als volgt bericht:

                “Zou nog bij u op een en ander terugkomen. Dat zal ik ook doen.
    Evenwel ten eerste geldt dat de gezagskwestie nog loopt. Heb daarop nog niets vernomen.
    Daarvoor staat ook uiteraard nog immer de eigen bijdrage open alsook het griffierecht. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat dit werk wel wordt verricht, maar niet betaald. In dat kader zou ik derhalve ook een oplossing willen voorstellen. We sluiten deze kwestie/discussie tegen finale kwijting over en weer en ik behoef ook geen betaling van de factuur. Dat betekent dus geen aansprakelijkstelling en ook geen klacht bij de deken. (…)” 

2.17    Bij e-mail van 25 januari 2023 heeft verweerder aan mevrouw P medegedeeld dat hij het vervelend vond dat er bij klager onvrede was, maar dat hij zich niet in de klachten kon vinden en dat hij geen noodzaak zag om de zaak te melden bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Verweerder heeft voorts voorgesteld om de zaak door te halen en de openstaande facturen kwijt te schelden. 

2.18    Bij e-mail van 26 januari 2023 heeft mevrouw P aan verweerder medegedeeld dat klager niet langer door verweerder bijgestaan wilde worden en dat ook voor de gezagskwestie een andere advocaat zou worden ingeschakeld. Ook heeft mevrouw P aan verweerder medegedeeld dat klager niet akkoord was met het door verweerder in zijn e-mail van 25 januari 2023 geformuleerde voorstel. 

2.19    Bij e-mail van 12 februari 2023 heeft verweerder aan mevrouw P medegedeeld dat het klager vrij stond een andere advocaat in te schakelen, maar dat hij zich niet in de klachten kon vinden en dat van schade aan de zijde van klager geen sprake was. Verweerder heeft zich bereid verklaard om bij wijze van minnelijke regeling namens klager naar de zitting te gaan en af te zien van betaling van de openstaande facturen onder de voorwaarde dat klager zou afzien van het vorderen van schadevergoeding en het nemen van andere vervolgstappen. 

2.20    Bij e-mail van 25 februari 2023 heeft verweerder aan mevrouw P medegedeeld dat hij had gedesisteerd in de procedure omtrent gezag, dat in die procedure op 7 maart 2023 een zitting zou plaatsvinden en dat er nog altijd facturen openstonden. 

2.21    Bij e-mail van 27 februari 2023 heeft mevrouw P onder meer aan verweerder medegedeeld: 

    “U geeft nu aan dat er een zitting is gepland op 7 maart, [klager] is hier niet van op de hoogte gesteld. Ik vraag me af of de zitting nog kan worden uitgesteld op zo’n korte termijn? (…)”

2.22    Op 27 februari 2023 heeft mevrouw P namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.


2.23    Bij brief van 22 augustus 2023 heeft de deken verweerder als volgt bericht:
“Op 9 augustus jl. berichtte ik partijen in bovengenoemde kwestie dat het dekenstandpunt zal worden voorbereid. Alvorens daartoe over te gaan, bestaat dezerzijds echter behoefte aan nadere feitelijke informatie c.q. aanvullende stukken. Ik verzoek u mij aanvullend te doen toekomen:
1. Een overzicht/opsomming van de verschillende dossiers die u voor [klager] in behandeling heeft gehad, tezamen met de daarbij behorende opdrachtbevestiging en (verleende) toevoeging alsmede een korte omschrijving van de opdracht (voor zover niet opgenomen in de hiervoor genoemde stukken).
2. Een kopie van de verschillende dossiers die u voor [klager] in behandeling heeft gehad (waarin zich aldus bevindt alle correspondentie met de cliënt dan wel zijn bewindvoerder alsmede alle processtukken en rechterlijke uitspraken, in chronologische volgorde).
3. Kunt u aangeven op welke datum u zich heeft teruggetrokken uit de (verschillende) zaken van [klager]? Eventuele correspondentie met de cliënt/bewindvoerder hieromtrent kan worden toegevoegd bij de kopie als bedoeld onder punt 2. 
De schriftelijke stukken van [verweerder] met bijbehorende relevante stukken zie ik graag binnen drie weken na heden tegemoet. (…)”
2.23    Omdat verweerder niet op het verzoek van de deken heeft gereageerd, heeft de deken hem op 27 september en 12 oktober 2023 rappels gestuurd. Bij e-mail van 19 oktober 2023 heeft verweerder enkele e-mailberichten omtrent de overname van de alimentatiekwestie door mr. G aan de deken toegestuurd. Bij e-mail van 25 oktober 2023 heeft verweerder aan de deken stukken toegestuurd die betrekking hadden op een loonvorderingskwestie die hij in 2018 voor klager had behandeld en een (andere) gezagskwestie die hij in 2020 voor klager had behandeld. 
2.24    Bij brief van 6 december 2023 heeft de deken zijn dekenstandpunt aan partijen kenbaar gemaakt.
2.25    Bij e-mail van 17 januari 2024 heeft de deken aan partijen bevestigd dat klager het griffierecht ten behoeve van de doorzending van het klachtdossier aan de raad tijdig had voldaan. 

3    KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij: 

1.      ernstig is tekortgeschoten in de bijstand van klager;
2.     zonder klagers instemming hoger beroep heeft ingesteld, welk hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard doordat verweerder het hoger beroep had ingesteld namens klagers voormalig bewindvoerder.


Toelichting:
Verweerder is ernstig tekort geschoten in de bijstand van klager. Verweerder heeft verzuimd om stukken bij klager op te vragen. Verweerder heeft klager en klagers bewindvoerder onvoldoende geïnformeerd. Verweerder heeft verzuimd om processtukken aan klager en klagers bewindvoerder toe te sturen en heeft hen niet op de hoogte gehouden van de stand van zaken in de procedures en van geplande zittingen, ten gevolge waarvan klager de mogelijkheid is ontnomen om ter zitting te verschijnen. 

4    VERWEER 

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Ontvankelijkheid
Het meest verstrekkende verweer van verweerder luidt dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat (1) de interne klachtprocedure niet is doorlopen, (2) het griffierecht niet is betaald, (3) de klacht niet door de bewindvoerder is ingediend, maar door klager zelf en (4) het ne bis in idem-beginsel aan ontvankelijkheid in de weg staat. De raad overweegt als volgt.

5.2    Voor zover verweerder naar voren heeft gebracht dat klager niet in de klacht kan worden ontvangen, omdat de interne klachtprocedure niet is doorlopen, oordeelt de raad dat dit ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. Het doorlopen van een interne klachtprocedure is immers geen vereiste voor de toegang tot de tuchtprocedure. 

5.3    Verweerder heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat klager het griffierecht heeft betaald en daaraan de conclusie verbonden dat de klacht niet-ontvankelijk is. De raad constateert dat de deken bij gelegenheid van de doorzending van het klachtdossier aan de raad op 17 januari 2024 schriftelijk aan de raad en aan partijen heeft medegedeeld dat het griffierecht tijdig is betaald. De raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die schriftelijke mededeling van de deken en gaat uit van de juistheid daarvan. 

5.4    Voor zover verweerder naar voren heeft gebracht dat de klacht niet door de bewindvoerder is ingediend, maar door klager zelf, oordeelt de raad dat ook dit ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. Blijkens het klachtformulier heeft de bewindvoerder de klacht ingediend namens klager, aan wie een persoonlijk recht toekomt om te klagen.
5.5    Verweerder heeft tot slot een beroep gedaan op het ne bis in idem-beginsel. De raad overweegt als volgt. Ten aanzien van al het handelen en nalaten dat klager in de onderhavige klachtprocedure aan de raad ter beoordeling heeft voorgelegd is in de tuchtprocedures die reeds jegens verweerder aanhangig zijn geweest (nog) geen onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing genomen. Het door verweerder genoemde ne bis in idem-beginsel, zoals vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet, staat dan ook niet aan de tuchtrechtelijke beoordeling van het optreden van verweerder in de weg. 

5.6    Uit het voorgaande volgt dat de raad van oordeel is dat de klacht ontvankelijk is. 

5.7    Beoordeling
    De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.8    Klachtonderdeel 1: Kwaliteit bijstand 
    Klager verwijt verweerder dat hij is tekort geschoten in de bijstand van en in de communicatie met klager. Verweerder heeft de verwijten weersproken, maar heeft de raad volstrekt onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop hij klager heeft geadviseerd en bijgestaan. Gedragsregel 16 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder de opdracht op deugdelijke wijze schriftelijk heeft vastgelegd, noch dat verweerder zijn inschatting van de goede en kwade kansen en een (eerste) advies of plan van aanpak met klager heeft besproken en vervolgens schriftelijk heeft vastgelegd. De raad stelt vast dat de deken verweerder bij e-mail van 22 augustus 2023 heeft verzocht om afschriften te verstrekken van de opdrachtbevestigingen, correspondentie en processtukken, maar dat verweerder, ondanks rappels van de deken van 27 september 2023 en 12 oktober 2023 en in strijd met het bepaalde in gedragsregel 29, in gebreke is gebleven de gevraagde stukken en informatie te verstrekken. Ook in de procedure bij de raad heeft verweerder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij  de opdracht op deugdelijke wijze schriftelijk heeft vastgelegd, zijn inschatting van de goede en kwade kansen en een (eerste) advies of plan van aanpak met klager heeft besproken en vervolgens schriftelijk heeft vastgelegd. 

5.9    Verweerder heeft het verwijt dat hij heeft verzuimd om stukken bij klager op te vragen, eveneens weersproken, maar verweerder heeft ook dit verweer niet onderbouwd met stukken. In het dossier heeft de raad een e-mail van 23 maart 2021 aangetroffen waarin verweerder klager om twee loonstroken heeft gevraagd, maar dat verweerder alle voor de onderbouwing van klagers standpunten relevante stukken heeft verzameld is de raad niet gebleken.  

5.10    De raad stelt verder vast dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken van enige concrete actie van verweerder in klagers dossiers in de periode van 7 april 2021 tot en met 16 januari 2022 en in de periode van 17 januari 2022 tot 21 juni 2022. De raad overweegt in dit verband dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Van feiten en omstandigheden die voldoende rechtvaardiging vormden voor het gedurende lange tijd ontbreken van concrete actie in klagers zaak is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze de cliënt naar behoren op de hoogte houdt van de voortgang van de zaak of van zaken die de voortgang belemmeren. Ook op dit punt heeft verweerder verzaakt. Verweerder heeft de verwijten dat hij klager en de bewindvoerder onvoldoende heeft geïnformeerd, dat hij heeft verzuimd om processtukken aan hen toe te sturen en hen niet op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken in de procedures en van geplande zittingen, weersproken. Ook dit verweer heeft verweerder echter onvoldoende onderbouwd met stukken. 

5.11    De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder is tekort geschoten in de bijstand en advisering van klager, onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende heeft gecommuniceerd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal klachtonderdeel 1 gegrond verklaren.

5.12    Klachtonderdeel 2: instellen hoger beroep
Klager verwijt verweerder dat hij zonder klagers instemming hoger beroep heeft ingesteld, welk hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard doordat verweerder het hoger beroep had ingesteld namens klagers voormalig bewindvoerder. Verweerder heeft dit onderdeel van de klacht weersproken en heeft in dat verband naar voren gebracht dat klager wel akkoord heeft gegeven voor het instellen van hoger beroep. Daarnaast heeft verweerder bij gebrek aan wetenschap betwist dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De raad overweegt als volgt.

5.13    Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager sinds 1 juli 2020 onder bewind staat van Stichting SP. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat verweerder de beschikking van de rechtbank bij e-mail van 26 januari 2021 aan Stichting SP, heeft toegestuurd met de mededeling: “Conform afspraak met [klager] zal er beroep in worden gesteld hiertegen. (…)”  Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat klager en/of de bewindvoerder hierna aan verweerder hebben laten weten geen hoger beroep te willen instellen. Bij die stand van zaken concludeert de raad dat van het ontbreken van instemming voor het instellen van hoger beroep niet is gebleken. 

5.14    Verweerder heeft betwist dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Uit de aan de raad overgelegde stukken is dit ook niet gebleken. Een afschrift van het arrest van het hof is niet overgelegd. Omdat de raad de feitelijke grondslag van dit verwijt niet kan vaststellen is dit klachtonderdeel ongegrond. 

6        MAATREGEL

6.1    De raad heeft in de onderhavige klachtzaak meerdere wezenlijke tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder vastgesteld. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarde deskundigheid. Met het handelen van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een zware maatregel. 

6.2  De onderhavige klachtzaak staat bovendien niet op zichzelf. Verweerder is reeds meerdere malen tuchtrechtelijk veroordeeld. Bij beslissing van 6 maart 2023 (kenmerk 22-776/DB/LI/D) heeft de raad een bezwaar van de deken gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel opgelegd van schorsing voor de duur van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het Hof van Discipline heeft deze beslissing van de raad bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) bekrachtigd. Bij beslissing van 2 april 2024 (24-177/DB/OB/D) heeft de raad het verzoek van de deken op grond van artikel 60ab Advocatenwet toegewezen en verweerder met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van zijn praktijk. Bij beslissing van 6 mei 2024 (kenmerk 24-128/DB/LI/D) heeft de raad een bezwaar van de deken gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel opgelegd van schorsing voor de duur van 26 weken. 

6.3    Gelet op de ernst van het aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijk verwijt en zijn antecedentenlijst ziet de raad het beeld van een advocaat die blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en die zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die daarmee worden gediend. Verweerder heeft zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig veronachtzaamd. Zowel bij gelegenheid van het onderzoek naar de klacht door de deken als in de procedure bij de raad heeft verweerder er echter geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. De raad heeft ook, gezien de opstelling van verweerder, grote zorgen over een goede belangenbehartiging van toekomstige cliënten van verweerder.

6.4      De raad is van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerder de praktijk als advocaat nog langer uitoefent. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de maatregel van schrapping van het tableau de enige passende maatregel voor verweerder is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht 1 gegrond; 
- verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, die ingaat op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.


Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024.

Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 24 juni 2024