ECLI:NL:TADRSHE:2024:70 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-085/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2024:70 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-05-2024 |
Datum publicatie: | 22-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-085/DB/LI |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een herzieningsprocedure. Verweerder heeft het herzieningsverzoek onvoldoende voortvarend behandeld en heeft klager ook onvoldoende geïnformeerd over de voortgang van de zaak. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld voor zover hij klager heeft geïnformeerd over de afwijzing van het herzieningsverzoek. Niet onderbouwd dat verweerder klager en zijn familie zou hebben beledigd. Dat verweerder niet over de zaak met klagers familie wilde corresponderen zonder dat hij daarvoor toestemming had van klager, is juist wat van een advocaat wordt verwacht. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 21 mei 2024
in de zaak 24-085/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 mei 2022 heeft klager bij de deken geklaagd over verweerder. De klacht
is door klager aangevuld op 2 juni 2022. De deken heeft op 17 oktober 2022 een bemiddelingsgesprek
met klager en verweerder gehouden, waarna het klachtdossier vervolgens door de deken
is gesloten. In februari 2023 heeft klager aan de deken verzocht om de klacht door
te zenden aan de raad. Op 2 juli 2023 en 11 juli 2023 heeft klager zijn klacht aangevuld.
1.2 Op 2 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-059 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 april 2024. Daarbij
waren klager, bijgestaan door [mevrouw J.], en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventaris genoemde bijlagen 1.1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagekomen stukken van klager van 5 februari 2024, de stukken die klager op
13 februari 2024 aan de griffie in persoon heeft overhandigd en de e-mails van klager
van 14 februari 2024. De raad heeft ook kennisgenomen van de nagekomen stukken van
verweerder van 26 februari 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 6 december 2004 is klager door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot
een gevangenisstraf van 36 maanden, wegens het onder andere afpersen, oplichten, mishandelen
en bedreigen van mevrouw D. Ook is klager veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel
van € 75.856,-. De veroordeling is onder meer gebaseerd op ondersteunende verklaringen
van mevrouw [R.] en mevrouw [J.]. Het arrest geeft ook blijk van de valse aangifte
van mevrouw [R.] en dat mevrouw [J.] haar verklaring op meerdere momenten heeft ingetrokken.
2.3 Klager heeft zich, na eerst te zijn bijgestaan door een andere advocaat, in
december 2011 tot verweerder gewend om een herzieningsverzoek in te dienen bij de
Hoge Raad.
2.4 Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de herzieningsmogelijkheden. Op 19 september
2013 heeft mevrouw [J.] een, ten opzichte van haar eerdere belastende verklaring jegens
klager, nieuwe verklaring afgelegd.
2.5 Op 20 maart 2014 heeft verweerder een nieuwe opdrachtbevestiging gestuurd aan
klager vanuit zijn nieuwe, eigen advocatenkantoor. Daarin is onder meer opgenomen:
“[…] Ik heb u geinformeerd over de aard van herzieningszaken en dat er een hoge drempel
bestaat voor de Hoge Raad voor het aannemen van een novum ex artikel 457 Sv. […] Nieuwe
getuigenverklaringen kunnen onder bepaalde voorwaarden een novum zijn maar in de meeste
gevallen – zoals zeker in uw zaak waarin de verklaringen van mevrouw [J.] en mevrouw
[R.] reeds zijn gebruikt voor de bewezenverklaring – is er meer aan nieuwe feiten
nodig.
Zoals ik u heb geinformeerd tijdens onze bespreking is het van belang dat er ook een
volledig dossier wordt verkregen vanuit het Gerechtshof Amsterdam. Er kan pas immers
duidelijkheid bestaan over wat nieuw is, indien nagegaan kan worden wat bekend was
bij het Hof. […] Zoals ik u informeerde is het Hof verzocht om het volledige dossier
in uw zaak te verkrijgen maar kan het verkrijgen van het volledige dossier een geruime
tijd in beslag nemen (zo is ook mijn ervaring in andere herzieningszaken).
Mijn werkzaamheden zullen o.a. bestaan uit het bestuderen van de stukken in het dossier,
horen van getuigen, onderzoek naar herzieningsmogelijkheden en opstellen van een eventueel
herzieningsverzoek. […]”
2.6 Verweerder heeft nadien het dossier opgevraagd en stukken ingezien bij het
gerechtshof.
2.7 Op 8 december 2014 heeft mevrouw [R.] verklaard een valse aangifte te hebben
gedaan op aandringen van het slachtoffer.
2.8 Klager is in 2016 aangehouden en vervolgens, omdat hij niet aan de schadevergoedingsmaatregel
had voldaan, in detentie geplaatst. Klager is 112 dagen in hongerstaking gegaan. Verweerder
heeft onder meer met de behandelend arts, de Belgische ambassade en de Openbaar Ministerie
gecorrespondeerd om een opschorting van de detentie te bewerkstelligen. De detentie
is vervolgens per 27 januari 2017 opgeschort voor de duur van acht maanden, onder
de voorwaarde dat klager zich na zijn medisch herstel opnieuw zou melden bij de penitentiaire
inrichting. Klager heeft zich nadien niet gemeld bij de penitentiaire inrichting.
Klager en verweerder hebben sindsdien langdurig geen contact gehad, ondanks diverse
tussentijdse verzoeken van verweerder, tot eind 2019 dan wel begin 2020.
2.9 Vanaf eind 2019 tot in ieder geval 6 april 2021 hebben mevrouw [R,.], mevrouw
[J.] en diverse anderen die stelden familie van klager te zijn, zich tot verweerder
gewend om informatie te verkrijgen over de herzieningsprocedure. Verweerder heeft
dit contact geweigerd onder de mededeling dat hij enkel na toestemming van klager
met hen kon corresponderen over de zaak. Van klager is geen bericht ontvangen waaruit
een dergelijke toestemming volgde.
2.10 Tussen eind juni 2020 en 12 november 2021 is opnieuw geen contact geweest
tussen klager en verweerder. Verweerder heeft vervolgens om een bespreking in persoon
gevraagd. Vanwege de coronamaatregelen en omdat klager vanwege zijn openstaande detentie
niet naar Nederland wilde komen, is dit een lange tijd niet mogelijk gebleken. Op
23 december 2021, nadat verweerder een eerdere afspraak in die maand wegens een corona-besmetting
moest afzeggen, is verweerder naar Antwerpen afgereisd en heeft de bespreking plaatsgevonden.
2.11 Op 20 januari 2022 schreef verweerder aan klager:
“[…] Op basis van deze nieuwe feitelijke gegevens [de verklaringen van mevrouw [J.]en
mevrouw [R.]] is een herzieningsprocedure gestart bij de Hoge Raad. Van belang hierin
is wel geweest dat de verklaringen die door mevrouw [J.] waren gedaan tegenover mij
als advocaat, geverifieerd moesten worden ten tijde van het indienen. Met mevrouw
[R.] had ik wel contact maar niet met mevrouw [J.] en zij kon mij dus niet de juistheid
van haar verklaring bevestigen. Ik heb getracht contact met haar te krijgen en heb
hierin ook de hulp gevraagd van de Advocaat-Generaal die destijds ook betrokken was
bij de tenuitvoerlegging van de straf vanuit het Hof Amsterdam, zulks in het kader
van de schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer.
Op enig moment zou er sprake van zijn dat mevrouw [J.] haar verklaring zou willen
intrekken voor de Hoge raad. Hiertoe zou contact zijn opgenomen met iemand bij de
Hoge Raad die zich kenbaar had gemaakt als mevrouw [J.]. Van belang was voor mij om
duidelijkheid te krijgen of mevrouw [J.] wel of niet achter haar nieuwe verklaring
zou staan.
Hier is lange tijd onduidelijkheid over gebleven en hierdoor is de zaak helaas lang
stil blijven liggen. Uiteindelijk is na overleg met de Advocaat-Generaal bij de Hoge
Raad bepaald dat de laatste verklaring van mevrouw [J.] gebruikt kan worden voor de
herzieningsprocedure.
Daarbij is er moeite getracht om het dossier te verkrijgen van de zaken uit 1996 en
1997 […] nu het Hof die ook gebruikt heeft voor de bewezenverklaring. Van belang hierbij
is dat uit de verklaringen die destijds zijn afgelegd ook afstemming zou kunnen blijken,
net als in de zaak van [mevrouw D.] Deze verklaringen zijn uiteindelijk niet verkregen
kunnen worden. […] Ook is getracht nog duidelijkheid te verkrijgen over de eventuele
medewerking vanuit de heer [W. B.] teneinde meer duidelijkheid te krijgen over de
precieze rol die [mevrouw D.] heeft gespeeld bij het verkrijgen van de gelden vanuit
[de heer W. B.]. Ook is moeite genomen in het verkrijgen van de geluidsopname van
de opgenomen telefoongesprekken, om hieruit duidelijkheid te krijgen dat [mevrouw
D.] weet had van de opgenomen gesprekken alsook dat zij op meerdere momenten u probeerde
belastende uitspraken te laten doen (waar u niet op heeft gereageerd).
Door alle bovenstaande omstandigheden heeft de zaak lang geduurd voordat deze duidelijk
was voor de herzieningsprocedure. […] Zoals besproken verwacht ik op korte termijn
duidelijkheid te verkrijgen in de herzieningszaak van de Hoge Raad.”
2.12 Begin 2022 zou een herzieningsverzoek ingediend worden bij de Hoge Raad. Omdat
het bijgevoegde arrest van het gerechtshof niet compleet was, is het herzieningsverzoek
ingetrokken voorafgaande aan de ontvangst bij de Hoge Raad. Verweerder heeft vervolgens
het arrest opgevraagd bij het gerechtshof.
2.13 Op 23 mei 2022 is het herzieningsverzoek vervolgens – met een compleet arrest
– ingediend. Ter onderbouwing van het herzieningsverzoek zijn de verklaringen van
mevrouw [R.] en mevrouw [J.] bijgevoegd.
2.14 Op 17 oktober 2022 heeft de deken een bemiddelingsgesprek met klager en verweerder
gehouden, waarin verweerder heeft toegezegd klager op de hoogte te stellen van ontwikkelingen
in zijn zaak op het inmiddels bekend geworden e-mailadres van klager.
2.15 Bij uitspraak van 8 november heeft de Hoge Raad het herzieningsverzoek afgewezen,
omdat de verklaringen van mevrouw [R.] en mevrouw [J.] al zijn meegenomen in de procedure
uit 2004 en er geen verder ‘novum’ is.
2.16 Op 9 november 2022 heeft verweerder aan klager verzocht om telefonisch contact
op te nemen in verband met de herzieningsprocedure. Op 21 november 2022 heeft verweerder
het verzoek herhaald, nadat verweerder klager niet per telefoon of WhatsApp heeft
kunnen bereiken. Verweerder heeft het arrest op 4 december 2022 naar klager verzonden
en heeft sindsdien geen contact meer met hem kunnen krijgen om de inhoud van het arrest
te bespreken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft de herzieningsprocedure van klager onvoldoende voortvarend
opgepakt en komt toezeggingen over een periode van 14 jaar niet na;
b) Verweerder informeert klager niet over de voortgang en zijn werkzaamheden in
de zaak en biedt klager geen inzage in zijn dossier;
c) Verweerder heeft al na twee weken na het gesprek van 17 oktober 2022 bij de
deken een negatieve beslissing van de Hoge Raad over het herzieningsverzoek doorgezonden.
d) Verweerder heeft klager en zijn familie meerdere malen beledigd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat. Gezien het
bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de
kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij
de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden
met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.2 De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld
aan de goede taakuitoefening van een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst niet
rechtstreeks aan de gedragsregels, maar aan de wettelijke betamelijkheidsnorm van
artikel 46 Advocatenwet, zoals die in de gedragsregels nader is uitgewerkt.
Over welke periode oordeelt de raad?
5.3 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen
van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat
de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het
handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan
om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het
handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve
wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager. Op grond van het bepaalde in
artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van de vervaltermijn van drie jaar
een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of
nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn
voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs
als bekend geworden zijn aan te merken.
5.4 De raad stelt vast dat klager voor het eerst heeft geklaagd op 30 mei 2022.
Hoewel de deken het dossier na het bemiddelingsgesprek van 17 oktober 2022 heeft gesloten,
blijkt uit de verzoeken van klager uit in ieder geval februari 2023 om de klacht door
te zenden aan de raad dat de klacht – wat klager betreft – niet als afgesloten beschouwd
kon worden. De berichten van 2 juli 2023 en 11 juli 2023 worden door de raad dan ook
beschouwd als aanvulling op de klacht van 30 mei 2022.
5.5 Het voorgaande heeft als gevolg dat de raad enkel zal oordelen over het handelen
van verweerder in de periode vanaf 30 mei 2019. Wat verweerder wel of niet gedaan
zou hebben in de tijd daarvóór, is iets waarover de raad niet kan meer kan beslissen
gelet op de vervaltermijn van drie jaar uit artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet.
Klachtonderdelen a) en b): het herzieningsverzoek
5.6 Klager verwijt verweerder – kort samengevat – dat hij de herzieningsprocedure
niet voortvarend heeft opgepakt, klager geen informatie gaf over de voortgang in de
procedure en hem aan het lijntje heeft gehouden.
5.7 Vanaf de periode waarover de raad kan oordelen, zoals hiervoor genoemd in overweging
5.5, was klager al ruim 8 jaar bezig met de herzieningsprocedure van klager, die zich
eind 2011 bij verweerder had gemeld met zijn zaak. Het is de raad niet gebleken dat
verweerder vanaf dat moment voldoende helder is geweest in zijn communicatie richting
klager over de werkzaamheden die hij op dat moment al had verricht en nog zou gaan
verrichten ten behoeve van een succesvol herzieningsverzoek. Verweerder heeft weliswaar
in zijn opdrachtbevestiging uit 2014 toegelicht wat de slagingskansen van een eventueel
herzieningsverzoek waren en welke werkzaamheden hij daarvoor onder andere moest doen,
maar het lag op de weg van verweerder om klager daarover ook gedurende het verloop
van de tijd actief over te blijven informeren. Gebleken is dat klager al geruime tijd
in de veronderstelling was dat verweerder het herzieningsverzoek al in 2014 zou hebben
ingediend bij de Hoge Raad. Hoewel afgevraagd kan worden of klager daar terecht op
heeft vertrouwd, had verweerder dit misverstand eerder kunnen rechtzetten als hij
klager voldoende had geïnformeerd over de zaak.
5.8 In dat verband acht de raad het ook van belang dat klager vanaf zijn strafopschorting
per 27 januari 2017 met de noorderzon was vertrokken. Pas eind 2019, dan wel begin
2020, heeft hij weer contact opgenomen met verweerder. Het kan verweerder dan ook
niet worden tegengeworpen dat hij klager in de tussentijd niet heeft kunnen informeren.
Op het moment dat klager echter weer bereikbaar was voor verweerder, had verweerder
klager wel op de hoogte moeten houden van de voortgang in de zaak. Dat heeft verweerder
onvoldoende gedaan. Uit het dossier maakt de raad op dat verweerder pas op 23 december
2021 voor het eerst weer inhoudelijk met klager heeft gesproken over de zaak, toen
hij naar Antwerpen is afgereisd om klager persoonlijk te spreken. De raad stelt vast
dat klager en verweerder weliswaar tussentijds per WhatsApp hebben gecommuniceerd,
maar die berichten zijn veelal beperkt tot verzoekjes om elkaar te bellen. Als verweerder
klager tijdens die telefoongesprekken wél heeft geïnformeerd over de procedure, dan
had verweerder dat (mede gelet op gedragsregel 16 lid 1) schriftelijk moeten vastleggen.
Het ontbreken van die schriftelijke vastlegging dient voor risico van verweerder te
komen.
5.9 De raad ziet dat verweerder klager op 20 januari 2022 uitgebreid (schriftelijk)
op de hoogte heeft gebracht van de werkzaamheden die hij tot op dat moment heeft verricht
met het oog op het vergroten van de kansen van de herzieningsprocedure. Daarna is
het herzieningsverzoek kennelijk wel ingediend. Eerst in januari 2022 met een incompleet
arrest van het gerechtshof, waardoor verweerder dit verzoek heeft moeten intrekken,
en vervolgens op 23 mei 2022 met die keer een compleet arrest. Niet gebleken is dat
klager ook hierover voldoende is geïnformeerd.
5.10 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder het herzieningsverzoek
van klager onvoldoende voortvarend heeft behandeld en klager daarin ook onvoldoende
heeft geïnformeerd. Hoewel de raad ook begrijpt dat een herzieningsverzoek niet aan
een strikte termijn is gebonden en het voor verweerder grote moeite kan kosten om
een bepaald ‘novum’ te vinden, dient hij zijn cliënten wel voldoende te informeren
over (de voortgang in) de zaak. Dat heeft verweerder niet gedaan, waardoor klager
er onterecht van uitging dat hij zijn zaak al jaren bij de Hoge Raad lag. Verweerder
heeft dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal klachtonderdelen
a) en b) gegrond verklaren.
Klachtonderdeel c): beslissing van de Hoge Raad
5.11 Klager verwijt verweerder verder dat hij twee weken na het bemiddelingsgesprek
met de deken van 17 oktober 2022 plotseling met een beslissing van de Hoge Raad aankwam.
De raad acht dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De Hoge Raad heeft op 8 november
2022 beslist op het herzieningsverzoek. Dat dit toevallig kort na het bemiddelingsgesprek
is geweest, is iets waar verweerder geen invloed op had. Bovendien is het de raad
niet duidelijk waarom verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld
door klager te informeren over de beslissing op het herzieningsverzoek. Klachtonderdeel
c) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel d): beledigen van klager en zijn familie
5.12 Tot slot wordt verweerder verweten dat hij klager en zijn familie zou hebben
beledigd. Klager heeft dat niet verder onderbouwd. De raad ziet dan ook geen aanknopingspunt
in dit vergaande verwijt. Voor zover klager daarmee de WhatsAppcorrespondentie bedoelt
die mevrouw [R.], mevrouw [J.] en vele anderen met verweerder voerden over de zaak
van klager, ziet de raad in die correspondentie niet dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Als advocaat dient verweerder vertrouwelijk om te gaan
met de zaak van klager. Hij mocht dus ook niet met de familieleden of andere bekenden
van klager spreken over de zaak zonder uitdrukkelijke toestemming van klager. Verweerder
heeft in dat opzicht juist gehandeld zoals dat van een advocaat wordt verwacht. Klachtonderdeel
d) is ongegrond.
Conclusie en afsluitende overwegingen
5.13 Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdelen a) en b) gegrond
verklaren. Klachtonderdelen c) en d) zijn ongegrond.
5.14 De raad acht het tot slot nog nodig om het volgende aan klager mee te geven.
De raad is van oordeel dat verweerder meer had moeten doen om klager te informeren
over de voortgang van zijn zaak. Hoewel de zaak lang heeft geduurd, heeft verweerder
wel getracht om informatie te verzamelen voor een succesvol herzieningsverzoek. Dat
verweerder klager zou hebben aangezet om in hongerstaking te gaan, zoals door hem
wordt gesteld, kan de raad op geen enkele wijze volgen. Dat klager die keuze heeft
gemaakt, kan hij niet op verweerder afschuiven. Verweerder heeft zich bovendien, zo
blijkt uit het dossier, direct daarop ingezet om klager uit de penitentiaire inrichting
te kunnen krijgen. Dat is hem ook gelukt. Klager is daarna zelf bijna drie jaar verdwenen,
te weten van januari 2017 tot eind 2019, waardoor verweerder ook niet met hem kon
communiceren. Dat verweerder klager vervolgens onvoldoende heeft geïnformeerd over
zijn zaak, rechtvaardigt geenszins de vergaande beschuldigingen van klager dat verweerder
hem en zijn familie zou hebben verraden, hun levens zou hebben gemanipuleerd, ervoor
heeft gezorgd dat klager niet meer goed kan lopen of dat zij de dood door hem zagen.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft klager een langere periode in het ongewisse gelaten over de stand van zaken in de herzieningsprocedure. Ook heeft hij klager niet voldoende geïnformeerd over de werkzaamheden die hij in de zaak wel heeft uitgevoerd. Verweerder heeft daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat de raad het daarom noodzakelijk acht om een maatregel op te leggen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij na het gesprek met de deken van 17 oktober 2022 zijn werkwijze heeft aangepast. Inmiddels informeert hij zijn cliënten in herzieningsprocedures periodiek over de stand van zaken, zelfs als daarin geen vooruitgang heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarmee blijk gegeven van wat er aan zijn praktijkvoering schortte: het actief informeren van cliënten en het schriftelijk vastleggen van die informatie. De raad volstaat daarom met de oplegging van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen c) en d) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.4;
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en H.M.S. Cremers,
leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar
op 21 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 mei 2024