ECLI:NL:TADRSHE:2024:52 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-144/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:52
Datum uitspraak: 08-04-2024
Datum publicatie: 08-04-2024
Zaaknummer(s): 24-144/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. Niet komen vast te staan dat verweerder de meerderjarige dochter bij de echtscheiding heeft betrokken. Verweerder mocht in het belang van zijn cliënt documenten opvragen bij de advocaat van klager. Niet gebleken dat verweerder heeft gelogen tegen het gerechtshof of de zaak heeft proberen te traineren.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch 
van 8 april 2024
in de zaak 24-144/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 26 februari 2024 met kenmerk K23-070, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerder staat de ex-partner van klager bij.
1.2    Op 15 mei 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de echtscheidingsprocedure. De week daarop heeft verweerder aan de advocaat van klager verzocht om een kopie van de beschikking, omdat hij deze niet per post heeft ontvangen. De advocaat van klager heeft daarop een digitale kopie gestuurd.
1.3    Op 9 augustus 2023 heeft de advocaat van klager een appelschrift ingediend bij het gerechtshof, tevens met een verzoek om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. 
1.4    Op 11 augustus 2023 heeft het gerechtshof verweerder geïnformeerd dat namens klager hoger beroep is ingesteld. Daarbij schreef het gerechtshof: 
“Omdat er nog stukken ontbreken, wordt de zaak nog niet verder in behandeling genomen. De wederpartij heeft tot en met 25 augustus 2023 de gelegenheid gekregen om deze stukken in te dienen. Na ontvangst van de stukken krijgt u een exemplaar van het beroepschrift en de daarbij behorende bijlage(n). U kunt daarna een verweerschrift indienen. Hierover krijgt u nog apart bericht. […]”
1.5    Op 15 augustus 2023 heeft verweerder voormelde brief ontvangen. Diezelfde dag heeft verweerder aan de advocaat van klager gevraagd om een kopie van de appelschriftuur en het verzoek tot schorsing, waarbij hij aangaf: 
“Vooralsnog zou ik graag willen beschikken over de stukken zelf, de producties zie ik t.z.t. wel tegemoet.” 
1.6    Diezelfde dag heeft de secretaresse van klagers advocaat de appelschriftuur toegezonden, zonder producties. 
1.7    Op 24 augustus 2023 heeft het gerechtshof verweerder bericht dat de ontbrekende stukken door klager zijn ingediend en dat de stukken worden doorgezonden. Verweerder(s cliënte) wordt in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 5 oktober 2023 een verweerschrift in te dienen in de appelprocedure. Voor het verzoek tot schorsing mag tot uiterlijk 18 september 2023 een verweerschrift worden ingediend. 
1.8    Op 7 september 2023 heeft verweerder telefonisch contact gehad met de griffier van het gerechtshof. Vervolgens heeft de griffier de brieven van 24 augustus 2023 digitaal aan verweerder verstrekt. Diezelfde dag heeft de griffier verweerder medegedeeld het dossier, anders dan aangekondigd, toch niet digitaal te kunnen verstrekken en dat verweerder de poststukken dient af te wachten.
1.9    Op 11 september 2023 is het beroepschrift retour gekomen bij het gerechtshof. Daarop is het opnieuw aan verweerder verstuurd. Verweerder heeft de post op 14 september 2023 ontvangen.
1.10    Op 27 september 2023 heeft een (besloten) mondelinge behandeling plaatsgevonden in het Paleis van Justitie in ’s-Hertogenbosch om het verzoek tot schorsing te behandelen. De (meerderjarige) dochter van klager en de ex-partner was in het Paleis van Justitie aanwezig. 
1.11    Ter zitting is verweerder ingegaan op de appelschriftuur van klager. Ook heeft verweerder een verzoek ingediend om een aanvullende termijn van tien dagen om te reageren. Het gerechtshof heeft dit verzoek afgewezen omdat verweerder voldoende tijd had en inhoudelijk bekend was met de zaak.
1.12    Op 2 oktober 2023 heeft verweerder een verzoek om uitstel van twee weken gedaan voor het indienen van het verweerschrift, vanwege het late ontvangen van de stukken.
1.13    Op 4 oktober 2023 heeft het gerechtshof het uitstelverzoek gehonoreerd. 
1.14    Op 5 oktober 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft de echtscheidingsprocedure voorafgaand en tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling van de voorlopige voorziening met de ex-partner van klager besproken, in het bijzijn van hun dochter;
b)    Verweerder heeft klager benadeeld door meerdere keren documenten op te vragen bij klagers advocaat, op kosten van klager;
c)    Verweerder heeft (herhaald) gelogen tegen het gerechtshof dat hij niet alle stukken zou hebben ontvangen, terwijl hij daar ruim van tevoren over beschikte. Verweerder probeert met zijn uitstelverzoeken de zaak te traineren.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2    Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft ook betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren.
Klachtonderdeel a)
4.3    De voorzitter stelt vast dat de dochter van klager meerderjarig was op het moment dat zij aanwezig was in het openbare deel van het Paleis van Justitie tijdens de mondelinge behandeling van de voorlopige voorziening. De dochter wordt als volwassene geacht haar eigen keuzes te maken. Hoewel het begrijpelijk is dat klager het als onprettig heeft ervaren dat zijn dochter in het Paleis van Justitie aanwezig was, maakt dat dus niet dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft voorts betwist de zaak inhoudelijk met de dochter te hebben besproken en haar bij de echtscheidingsprocedure te hebben betrokken, zodat dat niet is komen vast te staan. Gelet op al het voorgaande is geen sprake van een situatie waarin verweerder de belangen van klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) en c)
4.4     Uit de hiervoor onder het kopje “Feiten” opgesomde feiten (overwegingen 1.4 t/m 1.9) volgt dat er problemen waren met het versturen van stukken door het gerechtshof aan verweerder. Daarover heeft verweerder ook contact gehad met de griffier van het gerechtshof. Dat de betreffende stukken niet (eerder) in het bezit zijn gekomen van verweerder, kan hem onder die omstandigheden tuchtrechtelijk dan ook niet worden verweten. De voorzitter is gelet hierop ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder het gerechtshof bewust onjuist heeft geïnformeerd over het niet ontvangen hebben van stukken. 
4.5    Dat verweerder gelet op het late ontvangen van de producties om uitstel heeft gevraagd, heeft hij ook in het belang van zijn cliënte mogen doen. Klager heeft zijn bezwaren tegen dit verzoek kenbaar kunnen maken aan het gerechtshof en het gerechtshof heeft vervolgens op het verzoek beslist. Verweerder heeft de procedure daarmee naar het oordeel van de voorzitter niet (nodeloos) getraineerd.
4.6    Dat de advocaat van klager kosten in rekening heeft gebracht voor het doorzenden van de stukken die verweerder heeft opgevraagd, maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft de appelschriftuur opgevraagd in het belang van zijn cliënt.
4.7    Klachtonderdelen b) en c) zijn kennelijk ongegrond. 
Conclusie
4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 


Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 8 april 2024