ECLI:NL:TADRSHE:2024:45 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-752/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:45
Datum uitspraak: 18-03-2024
Datum publicatie: 19-03-2024
Zaaknummer(s): 23-752/DB/LI
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiekwestie. De raad stelt vast dat een eerdere behandeling van de klacht als gevolg van een verzoek om uitstel van verweerder niet is doorgegaan. De raad betreurt het dat verweerder niet is verschenen en hij daardoor eventuele vragen van de raad niet heeft kunnen beantwoorden. De raad is van oordeel dat het hiervoor genoemde verweer van verweerder moet worden gepasseerd. Klaagster heeft ter zitting van de raad onweersproken gesteld dat de dochter verweerder nooit heeft gesproken, dat de dochter nooit op verweerders kantoor is geweest en dat de dochter verweerder ook geen opdracht heeft gegeven voor het aanhangig maken van een kort geding jegens klaagster. De raad heeft in de overlegde stukken ook geen opdrachtbevestiging aangetroffen, waaruit blijkt van een door de dochter aan verweerder verstrekte opdracht. Naar het oordeel van de raad is dan ook niet gebleken dat de dochter aan verweerder de opdracht heeft verstrekt om jegens klaagster op te treden en jegens klaagster een kort geding procedure aanhangig te maken. Door in de eerste brief aan klaagster een kort geding aan te zeggen en in november 2022 het kort geding ook daadwerkelijk aanhangig te maken, heeft verweerder onnodig polariserend opgetreden. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet gehandeld overeenkomstig hetgeen van een advocaat in familiekwesties als de onderhavige mag worden verwacht en heeft hij de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klacht gegrond is. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 18 maart 2024

in de zaak 23-752/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 11 mei 2023 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).

1.2 Op 1 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-046 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2024. Verschenen is klaagster. Verweerder is niet verschenen.  

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de bijlagen 1 tot en met 9 en van de volgende nagekomen stukken:

  • De e-mail met bijlagen van klaagster van 7 november 2023.

Zoals ter zitting aan klaagster voorgehouden is de nagekomen e-mail van klaagster van 18 januari 2024 met bijlagen niet toegevoegd aan het dossier.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Uit de relatie tussen klaagster en de heer F is een dochter geboren. Toen de dochter twee jaar oud was, is de relatie tussen klaagster en F verbroken. Klaagster heeft het ouderlijk gezag over de dochter gekregen. Tussen klaagster en haar (destijds) minderjarige dochter, over wie klaagster het eenhoofdig gezag had, is een geschil ontstaan. Een van de geschilpunten had betrekking op een pony. Eind september 2022 heeft klaagster, bijgestaan door mr. C, advocaat, de (toen nog minderjarige) dochter in kort geding gedagvaard. In de kort geding dagvaarding heeft klaagster samengevat gevorderd de dochter te veroordelen tot afgifte van de pony.

2.3     Bij e-mail van 4 oktober 2022 heeft verweerder klaagster gesommeerd om de (toen nog minderjarige) dochter met rust te laten. Tevens heeft verweerder aan klaagster een kort geding, strekkende tot oplegging van een straat- en contactverbod, aangezegd.

2.4     In oktober 2022 hebben mr. C en verweerder gecorrespondeerd over de totstandkoming van een regeling in der minne. Bij e-mail van 7 oktober 2022 heeft mr. C aan verweerder bericht dat het kort geding strekkende tot afgifte van de pony was ingetrokken en hij heeft verweerder verzocht om het kort geding strekkende tot oplegging van een straat- en contactverbod eveneens in te trekken. Op 14 oktober 2022 heeft minnelijk overleg plaatsgevonden tussen verweerder en mr. C. Bij e-mail van 26 oktober 2022 heeft verweerder aan mr. C bericht dat hij de uitgebrachte kort geding dagvaarding niet had aangebracht.

2.5     Bij e-mail van 3 november 2022 heeft verweerder klaagster opnieuw een kort geding, strekkende tot oplegging van een straat- en contactverbod, aangezegd. Verweerder heeft de kort geding dagvaarding laten betekenen aan klaagster nadat hij  een datum gevraagd en gekregen had voor de mondelinge behandeling.

2.6     Begin november 2022 heeft mr. C zich teruggetrokken. Klaagster heeft zich vervolgens voor rechtsbijstand tot mr. H, advocaat, gewend.

2.7     Eind 2022 is het contact tussen klaagster en de dochter weer op gang gekomen. Verweerder heeft het kort geding ingetrokken.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid overschreden.

Toelichting:

Verweerder heeft klaagsters minderjarige dochter zonder klaagsters toestemming bijgestaan op verzoek van klaagsters ex-partner. Verweerder heeft diverse gedragsregels overtreden. Mr. B heeft onzorgvuldig gehandeld, kwalijke, ongepaste en onjuiste uitlatingen gedaan en persoonlijke zaken gedeeld met derden. Verweerder heeft koste wat het kost ingezet op een procedure, er zijn onnodig veel kosten gemaakt en het onnodig gebruik maken van het rechtssysteem heeft de beroepsgroep ernstig in gevaar gebracht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     Ontvankelijkheid

          De raad stelt vast dat een deel van de verwijten van klaagster betrekking heeft op het optreden van mr. B. De raad overweegt dat een advocaat enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen handelen en nalaten. Voor zover de klacht betrekking heeft op het optreden van mr. B is de klacht dan ook niet-ontvankelijk.

5.2     Toetsingskader

          Voor zover de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder is deze wel ontvankelijk. De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2    De raad overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen.  In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast, hetgeen in dit geval niet zo is. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.

5.3     Beoordeling

Verweerder heeft het verweer gevoerd dat hij niet in opdracht van klaagsters ex-partner, maar in opdracht van de dochter tegen klaagster heeft opgetreden en dat het hem ook vrij stond om voor de dochter tegen klaagster op te treden. De dochter mocht als net niet achttienjarige voldoende in staat worden geacht haar eigen vermogensrechtelijke belangen waar te nemen, aldus verweerder.

5.4     De raad stelt vast dat een eerdere behandeling van de klacht als gevolg van een verzoek om uitstel van verweerder niet is doorgegaan. De raad betreurt het dat verweerder niet is verschenen en hij daardoor eventuele vragen van de raad niet heeft kunnen beantwoorden. De raad is van oordeel dat het hiervoor genoemde verweer van verweerder moet worden gepasseerd. Klaagster heeft ter zitting van de raad onweersproken gesteld dat de dochter verweerder nooit heeft gesproken, dat de dochter nooit op verweerders kantoor is geweest en dat de dochter verweerder ook geen opdracht heeft gegeven voor het aanhangig maken van een kort geding jegens klaagster. De raad heeft in de overlegde stukken ook geen opdrachtbevestiging aangetroffen, waaruit blijkt van een door de dochter aan verweerder verstrekte opdracht. Naar het oordeel van de raad is dan ook niet gebleken dat de dochter aan verweerder de opdracht heeft verstrekt om jegens klaagster op te treden en jegens klaagster een kort geding procedure aanhangig te maken. Door in de eerste brief aan klaagster een kort geding aan te zeggen en in november 2022 het kort geding ook daadwerkelijk aanhangig te maken, heeft verweerder onnodig polariserend opgetreden. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet gehandeld overeenkomstig hetgeen van een advocaat in familiekwesties als de onderhavige mag worden verwacht en heeft hij de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klacht gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1       Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij in een familiekwestie onnodig polariserend heeft opgetreden. Op grond van de aard en ernst van het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt acht de raad een berisping een passende maatregel.

7  GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klaagster;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het optreden van mr. B, niet-ontvankelijk;

- verklaart de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het optreden van verweerder, ontvankelijk en gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en M.J. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 18 maart 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 18 maart 2024