ECLI:NL:TADRSHE:2024:41 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-127/DB/OB/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:41
Datum uitspraak: 11-03-2024
Datum publicatie: 11-03-2024
Zaaknummer(s): 24-127/DB/OB/D
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: 60b
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. 60ab-verzoek. Verweerder heeft de deken door zijn handelen en nalaten op ernstige wijze in zijn toezichthoudende taak gefrustreerd (gedragsregel 29) en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarnaast heeft verweerder in strijd gehandeld met de bepalingen in de Verordening op de advocatuur (Voda) die zien op het voeren van een gedegen kantoororganisatie en  met de kernwaarden deskundigheid en integriteit (artikel 10a Advocatenwet). Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde blijkt voldoende dat sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad.Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt in voldoende mate dat verweerder er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Verweerder blijkt niet in staat om aan meerdere op hem rustende (administratieve) verplichtingen te voldoen, is onbereikbaar, onttrekt zich aan het toezicht van deken en verschijnt niet bij de tuchtrechter. Er is naar het oordeel van de raad op grond van het voorgaande sprake van een dusdanig spoedeisend belang dat enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang schorsing met onmiddellijke ingang vergt. Toewijzing verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 11 maart 2024

in de zaak 24-127/DB/OB/D

naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Oost-Brabant

deken

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 20 februari 2024 met kenmerk 2313009, door de raad per e-mail ontvangen op 20 februari 2024, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, tegen verweerder een dekenbezwaar en een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet bij de raad ingediend.

1.2 De griffier van de raad heeft de deken en verweerder bij brief 20 februari 2024 opgeroepen om ter zitting van de raad van 4 maart 2024 te verschijnen voor de behandeling van het dekenbezwaar en het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. Deze oproepingsbrief is per aangetekende e-mail aan de deken en verweerder toegestuurd.

1.3 Omdat de aangetekende e-mail niet door verweerder was opgehaald heeft de griffier de oproepingsbrief op 26 februari 2024 nogmaals aan verweerder toegestuurd middels een gewone e-mail alsook per aangetekende post aan het in BAR vermelde vestigingsadres [adres] en postadres [adres]. In de brief van 26 februari 2024 is vermeld dat de raad de in artikel 60ab lid 4 Advocatenwet bepaalde termijn met veertien dagen heeft verlengd. Een afschrift van de brief van 26 februari 2024 is verzonden aan de deken.

1.4 Op 29 februari 2024 heeft een medewerker van het kantoor R Advocaten, dat is gevestigd aan [adres], telefonisch contact opgenomen met de griffie van de raad. De medewerker deelde mede dat zij aangetekende post van de raad, gericht aan verweerder, in de brievenbus had aangetroffen en dat verweerder geen kantoor meer hield op dat adres. De medewerker heeft de gesloten enveloppe conform verzoek van de griffie van de raad op 29 februari 2024 aan de raad geretourneerd met een begeleidende brief waarin is vermeld dat verweerder niet meer aangesloten/werkzaam is bij het kantoor R Advocaten.

1.5 Het dekenbezwaar en het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet zijn behandeld ter zitting van de raad van 4 maart 2024 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mr. L, stafjurist bij het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant. Verweerder is, ofschoon behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennis genomen van:

  • de onder 1.1. genoemde brief met bijlagen van de deken van 20 februari 2024;
  • de brief van mevrouw Van L, werkzaam bij R Advocaten, van 29 februari 2024.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1     Verweerder is op 24 januari 2007 beëdigd en tot 30 september 2018 als advocaat ingeschreven geweest. Op 22 februari 2022 is verweerder in het arrondissement Oost-Brabant herbeëdigd.

2.2     Op 1 juli 2022 is verweerder het kantoor X Advocatuur gestart.

2.3     Op 23 augustus 2022 heeft verweerder een uitnodiging ontvangen voor het doen van de Opgave Nieuw Kantoor (hierna: “ONK”). Omdat verweerder aan de uitnodiging geen gevolg heeft gegeven, heeft mr. L op 13 september 2022 telefonisch contact opgenomen met verweerder, waarbij zij verweerder op de uitnodiging heeft gewezen. Bij e-mail van 27 september 2022 heeft verweerder verzocht om telefonisch overleg, waarna mr. L vergeefse pogingen heeft gedaan om verweerder telefonisch te bereiken en hem heeft verzocht om terug te bellen. Bij e-mail van 17 oktober 2022 heeft mr. L aan verweerder medegedeeld dat er zorgen waren over verweerders bereikbaarheid en hem verzocht om de polis van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering per omgaande en de ONK uiterlijk op 21 oktober 2022 aan te leveren. Bij e-mail van 27 oktober 2022 zijn deze verzoeken herhaald. Bij e-mail van 3 november 2022 heeft verweerder een e-mail van diezelfde datum van de verzekeraar met een dekkingsbevestiging aan de deken gestuurd. Bij e-mail van 4 november 2022 heeft mr. L de ontvangst van verweerders e-mail bevestigd en aan verweerder verzocht om alsnog de ONK compleet te maken.

2.4     Op 26 januari 2023 heeft verweerder het ONK-formulier ingevuld en een aantal daarbij behorende documenten aangeleverd. Omdat de ONK nog niet compleet was heeft mr. L vergeefs geprobeerd telefonisch contact met verweerder te krijgen. Op 10 maart 2023 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen mr. L en verweerder, waarbij is afgesproken dat verweerder de ONK alsnog compleet zou maken. Omdat mr. L vervolgens niets meer van verweerder heeft vernomen, heeft zij verweerder bij e-mail van 20 maart 2023 verzocht om de nog ontbrekende gegevens voor het einde van de week aan te leveren.

2.5     In april 2023 is de website van verweerders kantoor live gegaan. De ONK was nog niet compleet.

2.6     Op 30 mei 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerder, waarbij is gesproken over de ONK en de CCV 2022 (waaronder het te behalen aantal PO-punten). Bij e-mail van 2 juni 2023 heeft mr. L de gemaakte afspraken bevestigd, waarbij puntsgewijs is aangegeven welke stukken verweerder nog moest aanleveren en welke acties hij nog moest ondernemen (o.m. aanpassing website en BAR-registratie en aantal te behalen PO-punten). In de e-mail is aan verweerder bevestigd dat hij een en ander binnen een termijn van twee weken in orde moest maken.

2.7     Verweerder is de gemaakte afspraken niet nagekomen. Mr. L heeft diverse malen vergeefs geprobeerd telefonisch contact te krijgen met verweerder en heeft terugbelverzoeken achtergelaten.

2.8     Bij e-mail van 27 juni 2023 heeft mr. L verweerder verzocht om de gemaakte afspraken alsnog binnen acht dagen na te komen en bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke maatregelen aangezegd. Verweerder heeft hieraan geen gehoor gegeven.

2.9     Op 5 juli 2023 heeft verweerder van de deken een uitnodiging ontvangen voor de Opgave Kengetallen & Kantooropgave CCV 2022 en verzoek om inlichtingen 2023 (hierna: “Kantooropgave”). Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek van de deken voldaan. Op 5 en 25 september 2023 heeft de deken herinneringen aan verweerder gestuurd. Op 2 oktober 2023 heeft mr. L vergeefs geprobeerd telefonisch contact te krijgen met verweerder en een terugbelverzoek achtergelaten. Omdat een reactie van verweerder is uitgebleven, heeft de deken bij e-mail van 10 oktober 2023 aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij voornemens was om een last onder dwangsom op te leggen.

2.10   Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een zienswijze naar voren te brengen over het voornemen een last onder dwangsom op te leggen. Op 26 oktober 2023 heeft mr. L vergeefs geprobeerd telefonisch contact te krijgen met verweerder en een terugbelverzoek achtergelaten. Bij brief van 2 november 2023 heeft de deken een last onder dwangsom aan verweerder opgelegd.

2.11   Op 15 november 2023 heeft een advocaat die kantoor houdt op het adres [adres] het poststuk teruggegeven aan de deken met de mededeling dat verweerder onbereikbaar was. Bij brief van 15 november 2023 heeft de deken verweerder bericht dat diens onbereikbaarheid reden tot zorg was en dat de deken overwoog een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet in te dienen. De deken heeft verweerder met klem verzocht om uiterlijk op 20 november 2023 contact op te nemen met het Bureau van de orde van Advocaten. Eveneens op 15 november 2023 is de last onder dwangsom verzonden aan het in BAR geregistreerde adres in [plaats]. Verweerder heeft niet gereageerd.

2.12   Bij e-mail van 24 november 2023 heeft mr. L verweerder nogmaals dringend verzocht om contact op te nemen. Ook heeft mr. L diverse keren vergeefs geprobeerd om telefonisch contact te krijgen met verweerder. Verweerder heeft niet gereageerd.

2.13   Bij brief van 19 december 2023 heeft de deken verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 8 januari 2024. Mr. L en mr. V, adjunct-secretaris van het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, wilden deze brief persoonlijk aan verweerder overhandigen op zijn huisadres in [plaats], maar hebben hem daar niet aangetroffen, waarna zij de brief in de brievenbus hebben achtergelaten.

2.14   Verweerder is op 8 januari 2024 bij de deken verschenen. Tijdens het gesprek met de deken zijn afspraken gemaakt over het aanleveren van de ontbrekende stukken. Deze afspraken zijn bij e-mail van 8 januari 2024 aan verweerder bevestigd, waarbij aan verweerder een dekenbezwaar is aangezegd indien de gemaakte afspraken niet zouden worden nagekomen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd. Bij e-mail van 24 januari 2024 is een rappel aan verweerder gestuurd. Ook hierop heeft verweerder niet gereageerd.

3 VERZOEK

3.1     De deken verzoekt de raad om verweerder op grond van art. 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk.

Er is een situatie ontstaan die om direct ingrijpen vraagt omdat verweerder er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen en omdat de in artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen ernstig worden of dreigen te worden geschaad. Dit alles blijkt uit het feit dat verweerder:

1.           de “Opgave Nieuw Kantoor” niet (volledig) heeft ingediend;

2.           de CCV 2022 niet (volledig) heeft ingediend;

3.           de Kengetallen en Kantooropgave 2023 ondanks oplegging van een last onder dwangsom niet heeft aangeleverd;

4.           onvoldoende bereikbaar is geweest;

5.           geen opvolging heeft gegeven aan de herhaalde verzoeken van de deken om gegevens aan te leveren en de op 30 mei 2023 en 8 januari 2024 met de deken gemaakte afspraken niet is nagekomen.

4 VERWEER

4.1     Verweerder heeft geen verweer gevoerd tegen het dekenbezwaar en het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet en is niet ter zitting van de raad verschenen, zodat van verweerder geen verweer bekend is.

5 BEOORDELING

5.1     Ingevolge het bepaalde in artikel 60ab Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken een advocaat, jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen, indien enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang dit vergt.

5.2     De eerste vraag die thans ter beoordeling aan de raad voorligt is of er sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. De raad overweegt als volgt.

5.3     Verweerder heeft het in het dekenbezwaar weergegeven feitenrelaas niet weersproken. Uit de door de deken overgelegde stukken blijkt dat verweerder ondanks herhaalde verzoeken en met de deken gemaakte afspraken nog altijd niet de voor de ONK benodigde stukken heeft aangeleverd, geen opgave van de kengetallen en geen kantooropgave heeft gedaan, geen certificaten van behaalde opleidingspunten aan de deken heeft verstrekt en geen opgave heeft gedaan van zijn actuele kantooradres.

5.4     Verweerder heeft de deken door zijn handelen en nalaten op ernstige wijze in zijn toezichthoudende taak gefrustreerd (gedragsregel 29) en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarnaast heeft verweerder in strijd gehandeld met de bepalingen in de Verordening op de advocatuur (Voda) die zien op het voeren van een gedegen kantoororganisatie en  met de kernwaarden deskundigheid en integriteit (artikel 10a Advocatenwet).

5.5     Het nalaten van verweerder duurt nog altijd voort. De raad constateert dat de deken bijzonder veel geduld met verweerder heeft gehad en dat de deken en de stafjurist zich bijzonder veel moeite hebben getroost om met verweerder in contact te komen en hem te bewegen tot nakoming van zijn verplichtingen. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden kansen en heeft zich meestentijds onbereikbaar gehouden voor de deken en de stafjurist. Op het onderhavige verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet heeft verweerder ook niet gereageerd en op de zitting van de raad is hij - zonder bericht van afmelding - niet verschenen, ofschoon hij zowel via e-mail als via (aangetekende) post op de beide in BAR geregistreerde adressen oproepingen heeft ontvangen.

5.6     De raad is dan ook met de deken van oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde voldoende blijkt dat sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. De deken heeft op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden een dekenbezwaar ingediend, waarover de raad bij beslissing van 15 april 2024 een tuchtrechtelijk oordeel zal geven. De volgende vraag die thans in de onderhavige zaak ter beoordeling aan de raad voorligt is of er sprake is van een zodanige situatie dat de door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen onevenredig worden benadeeld wanneer verweerder pas na het doorlopen van de reguliere tuchtrechtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het Hof van Discipline) onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld.

5.7     Naar het oordeel van de raad is in deze zaak gebleken van zodanige uitzonderlijke omstandigheden die met zich meebrengen dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is en dat het doorlopen van de reguliere tuchtrechtprocedure niet kan worden afgewacht. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de raad in voldoende mate dat verweerder er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Verweerder blijkt niet in staat om aan meerdere op hem rustende (administratieve) verplichtingen te voldoen, is onbereikbaar, onttrekt zich aan het toezicht van deken en verschijnt niet bij de tuchtrechter. Er is naar het oordeel van de raad op grond van het voorgaande sprake van een dusdanig spoedeisend belang dat enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang schorsing met onmiddellijke ingang vergt. De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het verzoek van de deken tot schorsing ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet dient te worden toegewezen. De schorsing ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet duurt voort totdat de beslissing op het dekenbezwaar in kracht van gewijsde is gegaan.

BESLISSING

De raad van discipline:

wijst het verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet toe en schorst verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A.A.T. van Ginderen en J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 11 maart 2024.

Griffier                                                                Voorzitter

Verzonden : 11 maart 2024