ECLI:NL:TADRSHE:2024:35 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-716/DB/OB/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:35
Datum uitspraak: 26-02-2024
Datum publicatie: 28-02-2024
Zaaknummer(s): 23-716/DB/OB/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder behandelt uitsluitend gezamenlijke echtscheidingsverzoeken. Daarin heeft hij niet voldaan aan de zware zorgplicht richting zijn cliënten, door hen niet (aantoonbaar) te informeren over de mogelijkheden en risico’s en zich ervan te vergewissen dat zijn cliënten begrijpen welke afspraken zij maken. Schorsing 4 weken onvoorwaardelijk, 26 weken voorwaardelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 26 februari 2024

in de zaak 23-716/DB/OB/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

deken

over:

verweerder

gemachtigde: mr. F.T. Zoutberg

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 18 oktober 2023 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder.

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 18 december 2023. Daarbij waren de deken en zijn adjunct-secretaris mr. V. en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde aanwezig.

De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en de bijbehorende bijlagen 1 tot en met 22. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift dat verweerder op 4 december 2023 heeft ingediend.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad uit van het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen. Het dossier bestaat uit omvangrijke verslagen van kantoorbezoeken en besprekingen tussen verweerder en de deken. De raad haalt vanwege die omvang hierna de meest relevante passages uit de verslagen aan, maar baseert zich voor het oordeel op de gehele tekst van die verslagen.

2.2 Verweerder is eigenaar van een advocatenkantoor. De praktijk van verweerder bestaat uitsluitend uit het behandelen van echtscheidingen op gemeenschappelijk verzoek, waarvan het grootste deel op basis van een toevoeging gebeurt.

2.3 Op 20 oktober 2020 heeft een kantoorbezoek plaatsgevonden bij verweerder door twee leden van de Raad van Orde in het arrondissement Oost-Brabant. Uit het verslag van het kantoorbezoek volgt:

“[…] III. Kwaliteit van dienstverlening:

[…] De informatie aan de cliënt is voor verbetering vatbaar. Nieuwe klanten vullen een formulier in, en sturen stukken toe; pas na ontvangst van die stukken wordt bekeken of de opdracht wordt aanvaard of niet. Er is een opdrachtbevestiging en er zijn algemene voorwaarden, maar die zijn erg beperkt van omvang. Besproken wordt dat de opdrachtbevestiging een duidelijke bescherming biedt tegen kwaadwillende cliënten, en dus van belang is dat goed vast te leggen. Er dient een nieuwe opdrachtbevestiging te worden gemaakt, gebaseerd op het door de orde geadviseerde model. […]

Er wordt lang stilgestaan bij de identificatie. [Verweerder] geeft aan dat de identificatie gebeurt aan de hand van een vooraf toegezonden kopie van een identiteitsbewijs; aan de hand daarvan vindt een eerste identificatie plaats door middel van videobellen. Daarnaast wordt dat identiteitsbewijs ook gebruikt om ook de handtekening te controleren zoals die op de stukken is gezet. Verder worden er “controlevragen” gesteld, zoals volledige namen en adressen, wie er getuige is geweest bij het huwelijk en dergelijke. Als daar onbevredigende antwoorden uit komen wordt de opdracht niet aanvaard. [Raadslid D] vraagt een voorbeeld van een dossier dat niet is aanvaard of later is neergelegd; zo’n dossier kan [verweerder] niet aandragen.

Er wordt op gewezen dat het bewaren van identiteitsbewijzen in WWFT zaken moet, maar buiten WWFT zaken niet is toegestaan. Wel moet worden genoteerd dat er geïdentificeerd is en hoe dat is gebeurd. Het BSN nummer van het identiteitsbewijs, het nummer van het identiteitsbewijs en de geldigheidsduur daarvan moeten genoteerd worden. […]

IV. Privacy en gegevensbescherming:

[…] Tot slot worden een aantal dossiers steekproefsgewijs gecontroleerd.

Die controle valt tegen. In het kantoorhandboek is op pagina 7 een indeling van dossiers opgenomen, maar van die indeling is in de praktijk volstrekt geen sprake. Stukken worden min of meer op chronologische volgorde in het dossier gestopt, maar zijn niet goed terug te vinden. Iedere indeling ontbreekt. Met enig zoeken wordt in de meeste dossiers (veelal met hulp van [verweerder]) een opdrachtbevestiging gevonden, maar van afsluitbrieven is niets aangetroffen. Uit dossiers blijkt dat veel verschillende personen aan dezelfde zaak werken; het is de vraag of er nog iemand is die echt overzicht over het verloop van de zaak heeft. Ook wordt in de steekproef geconstateerd dat een toevoeging is aangevraagd, zonder voorafgaande wens van de cliënt, of zelfs maar toestemming van de cliënt. Het lijkt erop dat er zonder veel overleg met de klant een convenant annex verzoekschrift wordt opgesteld, dat daarna op aangeven van de klant wordt aangepast. De informatie is niet altijd duidelijk; zo wordt er nog verwezen naar oude wetgeving over de duur van alimentatie, en wordt aan nieuwe wetgeving weinig aandacht besteed. Het is de vraag of (beide) cliënten zich realiseren wat de consequenties op de lange termijn zijn, bijvoorbeeld voor afzien van pensioenverevening of alimentatie. Er kan niet worden geconstateerd dat daarover veel advies wordt gegeven. [Verweerder] geeft aan daar telefonisch veel aandacht aan te besteden, soms tot ergernis van een van zijn cliënten aan toe. Dat is niet uitgesloten, maar uit de dossiers valt dat niet af te leiden.

Tijdens het gesprek heeft [verweerder] aangegeven zaken te weigeren als de identiteit van de klant niet goed vast te stellen is, of er andere negatieve indicatoren zijn; mensen met veel haast, mensen waarvan hij denkt dat ze de taal niet goed begrijpen en dergelijke. Aan hem is gevraagd een voorbeeld van een dergelijk dossier over te leggen, maar dat blijkt niet te lukken.

Het kantoor zal op korte termijn een aantal acties moeten nemen, om in overeenstemming met de regelgeving te fungeren; […] Daarnaast, en zo nodig nog belangrijker, is het dat er een andere manier van werken moet ontstaan; de in het kantoorhandboek gepropageerde manier van werken moet ook in de praktijk worden uitgevoerd. De stellige indruk bestaat dat er weinig overzicht is over de behandeling van de zaken en er teveel verschillende personen, de genoemde studenten HBO rechten, zonder duidelijke taak bij een dossier betrokken zijn. Het lijkt zinnig op afzienbare termijn, bijvoorbeeld eind 2021 of begin 2022, opnieuw een bezoek aan het kantoor te brengen om te bezien of de in het kantoorhandboek gepropageerde werkwijze dan ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Daarnaast kan overwogen worden een diepgravender onderzoek naar dossiers te doen dan in het kader van een steekproef bij een kantoorbezoek mogelijk was.”

2.4 Op 6 januari 2021 heeft een tweede kantoorbezoek plaatsgevonden door twee raadsleden met een specialisme in het personen- en familierecht. Tijdens dit kantoorbezoek zijn twintig dossiers onderzocht. De bevindingen zijn ter plekke met verweerder besproken. Uit het verslag van het kantoorbezoek volgt:

[…] Het onderzoek had onder andere tot doel om de navolgende vragen te beantwoorden:

1. Wordt voldaan aan de identificatieplicht? (art. 7.1 e.v. Voda)

2. Wordt op adequate wijze de opdracht bevestigd en duidelijk met de cliënt gecommuniceerd wat de advocaat voor hem/haar gaat doen? (o.a. art. 7.5 Voda)

3. Verifieert de advocaat wat de belangen en de wensen van cliënten zijn en adviseert hij hen adequaat over de juridische mogelijkheden en gevolgen?

4. Voert de advocaat de opdracht persoonlijk uit? (Gedragsregel 13)

5. En als de advocaat de opdracht door medewerkers laat uitoefenen, heeft hij zich er dan van overtuigd dat zij daartoe bekwaam zijn? (Gedragsregel 13 lid 2)

6. Betracht de advocaat afdoende vertrouwelijkheid over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen? (Gedragsregel 3)

[…] Standaard werkwijze [verweerder] volgens [verweerder]:

[De raadsleden] vragen [verweerder] nogmaals de standaard werkwijze van het kantoor voor een gezamenlijke echtscheiding uit te leggen. Die is volgens [verweerder] als volgt:

Naar aanleiding van meestal telefonisch contact wordt aan potentiële cliënten een informatiepakket toegezonden per e-mail. Daarbij zit het standaard aanvraagformulier met een inhoudelijke vragenlijst. (*). Dit wordt ingevuld geretourneerd. Nadat dit is gebeurd, gaat het kantoor aan de slag.

Er wordt dan een opdrachtbevestiging gestuurd en verzocht om ontbrekende stukken toe te sturen. Aan de hand van het aanvraagformulier en de stukken wordt een eerste concept-overeenkomst opgesteld. Cliënten reageren ofwel per mail, ofwel is er telefonisch contact.

Er vindt volgens [verweerder] altijd een inhoudelijke bespreking met cliënten plaats. Dat duurt minstens een uur, soms drie uren, maar meestal ongeveer a nderhalf uur. Vanwege corona gaat dat nu meestal middels videobellen. Van het gesprek wordt geen verslag gemaakt. Hetgeen is besproken wordt aangepast in de stukken. Dat gebeurt soms wel 5 tot 10 keer in een dossier.

Als cliënten akkoord zijn met de overeenkomst, dan wordt er door hen thuis getekend. De getekende overeenkomst sturen ze aan het kantoor en het kantoor dient vervolgens een gezamenlijk echtscheidingsverzoek in. Na ontvangst van de echtscheidingsbeschikking wordt aan cliënten een akte van berusting toegezonden, met het verzoek die de ondertekenen en te retourneren. Na ontvangst daarvan laat het kantoor de echtscheiding inschrijven en wordt het bewijs van inschrijving met een afsluitingsbrief aan de cliënten gestuurd. Dan wordt het dossier gesloten en worden de toevoegingen ter declaratie ingediend.

[Verweerder] legt uit dat de papieren dossiers en het dossier in Basenet complementair aan elkaar zijn.

Vragen van [de raadsleden D. en G.] naar aanleiding van de standaard werkwijze:

In de afsluitbrief staat standaard uitgelegd dat cliënten zelf verantwoordelijk zijn voor de uitvoeringshandelingen, zoals het inlichten van de pensioenverzekeraar(s).

Op de vraag van [raadslid G.] of als er pensioenrechten worden geconverteerd in afwijkende percentages, cliënten dit ook zelf moeten melden bij de pensioenverzekeraars, antwoordt [verweerder] dat in zijn dossiers geen onderscheid wordt gemaakt in percentages.

[Raadslid D.] vraagt zich af of het convenant ook mede wordt ondertekend door bijvoorbeeld een cliënt in zijn of haar hoedanigheid als bestuurder van een onderneming in verband met de toedeling. Volgens [verweerder] gebeurt dat niet, omdat de bestuurder formeel geen partij is bij het convenant.

De waardering van de boedelbestanddelen laat [verweerder] aan zijn cliënten over. Hij stuurt wel aan op een taxatie door een onafhankelijke derde van bijvoorbeeld woningen of ondernemingen. Echter, als de cliënten een andere waardering willen aanhouden dan gaat hij daarvan uit. [verweerder] wordt gevraagd hoe wordt gehandeld als cliënten iets willen waaraan risico’s verbonden zijn. Hij legt uit dat hij zijn cliënten daarop wijst en dat er soms niet aan hun wensen wordt meegewerkt. Als een partij wordt benadeeld met een afspraak, dan wordt hij of zij daarop gewezen. Slechts in gezamenlijk overleg met cliënten en hun toestemming worden de afspraken opgesteld en het echtscheidingsverzoek ingediend. […].

Identiteitsbewijzen in dossier en identificatie cliënten:

Desgevraagd legt [verweerder] uit dat de werkwijze van het toesturen van kopieën van identiteitsbewijzen onveranderd is. Hij vindt het belangrijk dat hij die gegevens toegezonden krijgt en bewaart die in het dossier, omdat hij toch zijn cliënten moet kunnen identificeren. “Als wij handtekeningen niet kunnen controleren, dan is dat een showstopper.”, aldus [verweerder]. In de dossiers bevinden zich dus kopieën van identiteitsbewijzen.

[Raadslid D.] legt uit dat kopieën van identiteitsbewijzen niet mogen worden bewaard in het dossier.

Verder legt [verweerder] uit dat medewerkers van zijn kantoor bellen met de cliënten om hen te identificeren aan de hand van de toegezonden kopieën van hun identiteitsbewijs. Hen wordt dan een controlevraag gesteld; namelijk hun postcode.

Dossieronderzoek

Algemene bevindingen:

[Raadsleden D. en G.] hebben geconstateerd aan de hand van de onderzochte dossiers dat de werkwijze in nagenoeg alle dossiers als volgt valt te omschrijven:

Na ontvangst van het door cliënten ingevulde aanvraagformulier wordt snel een convenant opgesteld. Uit de dossiers blijkt niet dat de aangeleverde informatie kritisch wordt bekeken. In het convenant, noch in het begeleidende schrijven wordt duidelijke inhoudelijke informatie gegeven over de juridische (on)mogelijkheden en risico’s. Er worden standaardteksten gebruikt die niet zijn toegespitst op de concrete situatie van cliënten. In bijna geen enkel dossier vindt een inhoudelijke bespreking plaats, fysiek noch telefonisch. Op één onderzocht dossier na zijn er geen alimentatieberekeningen gemaakt.

In álle dossiers worden kopieën van de identiteitsbewijzen van cliënten aangetroffen.

Op de cliëntenkaart staat aangevinkt dat cliënten telefonisch zijn geïdentificeerd, maar nergens staat vermeld op welke wijze.

De papieren dossiers zijn min of meer chronologisch geordend, maar niet op document. Er bevinden zich geen (spreek)aantekeningen in dossiers.

Met ieder dossier houden zich diverse medewerkers bezig. In het merendeel van de dossiers lijkt de inhoudelijke bemoeienis van [verweerder] zeer beperkt.

Inhoudelijk valt op dat de convenanten sterk op elkaar lijken. In bijna alle dossiers doen partijen afstand doen van partneralimentatie, ook in geval van een groot inkomensverschil. In vrijwel alle dossiers wordt de huwelijkse gemeenschap verdeeld met gesloten beurzen. Behoudens de echtelijke woning worden de waardes van de te verdelen boedelbestanddelen in het convenant niet genoemd.

Bevindingen per dossier:

[…]

Nabespreking met [verweerder]

Na het dossieronderzoek dat een aantal uren in beslag nam, hebben [raadsleden D. en G.] hun bevindingen nog nabesproken met [verweerder].

Wat [raadsleden D. en G.] opvalt, is dat in bijna alle dossiers wordt afgezien van partneralimentatie, terwijl dit in de meeste echtscheidingen wel wordt afgesproken.

[Raadslid D] vraagt zich af of door de wijze waarop het aanvraagformulier is ingericht, cliënten een bepaalde kant op worden gedirigeerd, zeker als na het invullen van het aanvraagformulier meteen het concept-convenant volgt, zonder dat cliënten advies hebben ontvangen over het convenant.

Mogelijk dat daarom in bijna alle dossiers van [verweerder] afstand van alimentatie wordt gedaan. [Raadslid D.] vraagt zich af of de keuze van cliënten niet anders zou zijn geweest als ze van tevoren inhoudelijk goed zouden zijn geadviseerd over hun rechten en plichten.

Hierop geeft [verweerder] aan dat hij zijn cliënten de mogelijkheid geeft een alimentatieberekening te laten maken. Als zij dat niet willen en iets anders willen afspreken, dan is dat aan hun. Als de discrepantie in inkomen echt te groot is, dan werkt [verweerder] daar niet aan mee zegt hij. [Raadsleden D. en G.] wijzen hem er evenwel op dat er diverse dossiers zijn waar er sprake is van een aanzienlijke discrepantie in het onderlinge inkomen en waarin tóch is afgezien van partneralimentatie. Dat is een risico voor de cliënten, maar ook voor de advocaat die hieraan meewerkt.

[Raadsleden D. en G.] geven [verweerder] mee dat hen opvalt dat in bijna geen enkel dossier een inhoudelijke bespreking plaatsvindt. Daarop geeft [verweerder] aan dat dit wellicht aan de “coronaperiode” ligt. Echter, geven [raadsleden D. en G.] aan, er zijn ook dossiers onderzocht van voor die periode. Bovendien blijkt uit de dossiers van tijdens de corona-maatregelen dat in die dossiers geen gebruik gemaakt wordt van videobellen.

Verder wijzen [raadsleden D. en G.] [verweerder] erop dat zijn inhoudelijke bemoeienis met dossiers beperkt lijkt. Hierop geeft hij aan dat zijn medewerkers die allen juridisch geschoold zijn, een groot deel van het werk doen. Maar alle juridische stukken worden wel door hem beoordeeld.

[Raadsleden D. en G.] merken evenwel op dat als zij gedurende het onderzoek vragen stelden aan [verweerder] over een specifiek dossier, hij vrijwel geen enkel dossier kende en hun vragen niet kon beantwoorden. Hiermee geconfronteerd, geeft [verweerder] aan dat het moeilijk is om een balans te vinden tussen zorgvuldigheid en snelheid. Als hij op uurtarief zou werken, dan zou hij het anders doen. Het moet volgens [verweerder] commercieel wel haalbaar zijn. Hij geeft aan dat hij de intentie heeft om zijn cliënten goed te helpen, maar dat zijn cliënten ook graag willen dat alles snel en goedkoop gebeurt. Het product wat hij levert, is volgens hem niet perfect, maar gelet op de concurrentie kan het niet anders. Verder legt hij uit dat hij als eigenaar van het kantoor ook andere taken heeft als ondernemer. Hij moet er wel voor zorgen dat zaken binnen blijven komen. Voor het werk als advocaat blijft dan minder tijd over. Hij zou het graag beter willen doen en vraagt om tips.

[Raadslid G.] vraagt aan [verweerder] hoe hij zich dan heeft vergewist dat zijn medewerkers voldoende bekwaam zijn om juridische stukken op te stellen en te adviseren in echtscheidingsdossiers. [verweerder] legt uit dat het meeste juridische werk wordt gedaan door twee medewerkers, waarvan er een advocaat is. Op de vraag van [raadslid G.] hoe de andere medewerker (niet-advocaat) dan bekwaam is in het familierecht, antwoordt [verweerder] dat zij al 7 jaar ervaring heeft op zijn kantoor.

[Raadsleden D. en G.] delen [verweerder] mee dat zij van het bezoek en dossieronderzoek een verslag zullen maken en dat aan de deken zullen verstrekken. Die zal vervolgens beoordelen wat de opvolging zal zijn.”

2.5 Op 25 januari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken, de twee raadsleden die onderzoek hebben gedaan, de (toenmalige) adjunct-secretaris en verweerder. Uit het verslag van dit gesprek volgt:

“[…] De deken geeft aan dat hij is geschrokken van wat de [raadsleden D. en G.] aantroffen op het kantoor van [verweerder]. [verweerder] zegt dat hij dit begrijpt. Hij zegt dat zijn achtergrond wel afwijkt van het reguliere advocatenwerk. Daarmee samenhangend heeft hij het kantoor zo ingericht dat de procedures goed kunnen worden doorlopen. In het algemeen kan men stellen dat er wel minder aandacht is voor het echte advocatenwerk. De focus in het verleden lag toch meer op de procesvoering of op hoe men een kantoor kan (laten) runnen. Commercieel is zijn kantoor een heel goed kantoor.

De deken zegt dat dit misschien juist wel het probleem is. De commercie. Bij zo’n verdienmodel past in de ogen van de deken ook niet dat er heel veel aandacht is voor de clientèle, althans als men dat vergelijkt met wat er wel nodig zou zijn. [verweerder] is het daar niet helemaal mee eens. Hij bedoelde i.v.m. commercie dat zijn kantoor wel veel cliënten aantrekt. Ook wordt er heel veel “nee” tegen cliënten gezegd. Veel potentiële cliënten worden niet geaccepteerd. Het kantoor krijgt heel veel eenzijdige zaken aangeboden, ook heel veel waar het kantoor niet wijzer van wordt. Ook vandaag zijn er nog twee zaken afgewezen, ook iemand die slecht Nederlands spreekt en ook een mevrouw die alleen maar aan de telefoon zit te huilen. [verweerder] verwijst naar een gesprek met [raadslid D.] tijdens het opvolgend bezoek.

[Raadslid D.] deelt mee dat het gesprek op het kantoor van [verweerder] niet per se ging over of [verweerder] dossiers niet aanneemt, maar over of men als advocaat verder gaat met een zaak als de wensen van de cliënten niet helemaal duidelijk zijn.

[…]

De deken is bang dat het met de informatievoorziening niet goed gaat. Dat er een aantal zaken misgaat, dat die cliënten in onvoldoende mate worden voorgelicht, en dat de cliënten de zaken die misgaan niet zelf kunnen vaststellen. Een snelle scheiding en verdeling en dat is het dan, maar of dat allemaal volgens de regels gegaan is, of dat één van die beide partijen meer of minder heeft gekregen dan reëel zou zijn? De deken is bang dat zulks niet goed uit de verf komt.

[Verweerder] zegt dat hij al die zaken behandelt, ondanks dat de constatering anders is. Hij luistert de hele dag mee met ieder telefoontje. [Raadslid D.] zegt dat hij toch wil benadrukken dat tijdens het bezoek/onderzoek is geconstateerd dat het niet zo is wat [verweerder] zegt. [verweerder] doet andere dingen. [verweerder] zegt dat hij wel degelijk meeluistert, als mensen vastlopen etc. Maar hij zit er wel niet naast tijdens het meeluisteren. [Raadslid D.] zegt dat hij tijdens het eerste kantoorbezoek met [raadslid N.] aanwezig was en dat ze toen ook hebben gezien dat het niet zo is wat [verweerder] zegt.

[Raadslid D.] zegt dat dat uiteraard op zich geen punt is maar dat hij nu in één keer de goede informatie op tafel wil krijgen van [verweerder]. De vorige keer gaf hij richting [verweerder] al blijk van zijn irritatie. [Raadslid D.] is toen een kwartier bezig geweest, om de juiste info op tafel te krijgen van [verweerder]. [Verweerder] moet derhalve hier nu niet zeggen dat hij bij ieder telefoontje aanwezig is. Ter plaatse is tijdens het bezoek/onderzoek echt anders geconstateerd. Geconstateerd is dat de naam van [verweerder] zelden in Basenet voorkomt en ook is het zo dat geen enkele dossiernaam die [verweerder] werd voorgehouden hem bekend voorkwam. Voorafgaand aan het tweede gesprek zei [verweerder] dat er in elk dossier minstens één gesprek met de cliënt was gevoerd. Meteen al bij de eerste vier dossiers die werden gecontroleerd, bleek dat dit niet zo was. [verweerder] beaamde dat desgevraagd later ook.

De vraag van de deken is dat indien [verweerder] de mail niet ziet en hem geen enkele naam bekend voorkomt, hoeveel aandacht er dan is voor een cliënt? [verweerder] zegt dat het klopt - in de setting op zijn kantoor – dat hij niet bij ieder telefoontje ernaast kan zitten.

De deken deelt mee dat er 20 dossiers ad random uit de kast zijn gehaald bij [verweerder] en eigenlijk geven die 20 dossiers eenzelfde beeld. Of het nou gaat om de identificatie of het ontbreken van de juiste methodiek en de manier waarop die convenanten tot stand kwamen. Dat is toch zeer uitzonderlijk in echtscheidingskwesties. De deken zegt dat het toeval kan zijn, maar bij een gemiddelde van 20 dossiers gelooft de deken dat niet. Het zijn allemaal standaard overwegingen, standaard afspraken die [verweerder] hanteert. De deken is van mening dat juist bij echtscheidingsprocedures de zaak juist heel erg specifiek moet zijn geënt op de speciale casus die voorligt. De deken vroeg zich af hoe dat nu zou komen. De deken meent dat dit komt door de methodiek, maar met name doordat er geen echte intake plaatsvindt, waarbij mensen aan tafel zitten, waarbij hen wordt meegedeeld wat een echtscheidingsprocedure inhoudt, waarbij hen wordt meegedeeld wat hun rechten en plichten inhouden met betrekking tot partneralimentatie, kinderalimentatie, wat de gevolgen zijn van het afzien van partneralimentatie, zorgregelingen, scheiding en deling en pensioen..

De deken meent dat de volgorde ook verkeerd is. Op het moment dat iemand zich meldt, zit die cliënt al in een koker die een bepaald traject ingaat: zonder dat ze zijn voorgelicht maken de cliënten al keuzen op het aanvraagformulier dat leidend is voor het op te stellen convenant in concept. Als er met twee echtelieden een gesprek wordt gevoerd, dan kunnen die volledig geïnformeerd worden door de advocaat in kwestie, maar er is in grote mate geen advocaat die zich daar inhoudelijk mee bezig houdt. Met wie wordt de opdracht aangegaan? Het zijn voornamelijk medewerkers die de zaak afwikkelen. Het is op zich prima dat medewerkers zich daarmee bezighouden, maar dat mag niet ten nadele gaan van de kwaliteit van het werk, ten nadele van de cliënten, dat is zeer zorgelijk.

[Verweerder] zegt dat hij vraagt wat de cliënten willen. Hij is van mening dat een verbeterpunt de verslaglegging in dossiers is. Maar hij begint wel degelijk met te vragen aan de cliënten wat men wil.

De deken vraagt aan [verweerder] indien één van de partners die achteraf gezien recht had op partneralimentatie, van die keuze wel spijt heeft, omdat die zich heeft laten vertellen dat men recht had op alimentatie en zegt dat [verweerder] hem/haar daarop niet heeft geattendeerd. Vervolgens komt [verweerder] bij de tuchtrechter terecht. Waar blijkt dan uit dat over die alimentatie is gesproken en dat die mensen bewust gezegd hebben dat ze weten wat hun rechten en plichten zijn, maar dat ze vervolgens ook zeiden dat ze geen alimentatie hoefden te hebben. Als [verweerder] dat niet hard kan maken, is er een enorm probleem.

[Verweerder] zegt dat zulke dingen wel op papier staan. Dat staat in het eerste convenant. Het wordt niet zo maar opgenomen dat men afziet van alimentatie. Vaak is er ook nog telefonisch contact. Daarin worden stukken in concept meerdere keren langs de cliënten gestuurd. Er is alle gelegenheid voor de cliënten om te reageren.

[Raadslid G.] deelt mee dat er 20 dossiers zijn bekeken door hem en [raadslid D.]. In 1 dossier van de 20 dossiers kwam een alimentatieberekening voor. [Verweerder] heeft tijdens het onderzoek meegedeeld dat cliënten ervoor kunnen kiezen of ze wel of niet een berekening willen. Opvallend was dat in het ene dossier wel een berekening was en dat die mensen juist een keuze maakten conform de berekening. Die berekening zag er overigens goed uit. [Raadslid D.] bekeek dat dossier.

Maar er was ook een dossier van een man die € 75.000,00 per jaar verdiende en een mevrouw die een marginaal inkomen had. Hoe heeft [verweerder] zijn cliënte voorgelicht als er wordt voorgesteld geen partneralimentatie te betalen? [Raadslid D.] deelt mee dat dit in het dossier (..) is.

Ook is bij het onderzoek besproken dat de uitleg inzake een convenant op 11 januari wordt uitgezonden en op 12 januari ligt er een convenant. In geen enkele handeling in Basenet is te zien dat er een gesprek was met de cliënten. [Raadsleden D. en G.] hebben die handelingen niet kunnen ontdekken. Er zijn geen gesprekken gevoerd.

[Verweerder] deelt mee dat de stukken worden uitgewerkt op basis van de papieren die er zijn en die worden dan aan de cliënten voorgelegd. Als het hele specifieke dingen zijn, komen die ook terug in het gesprek. [Raadslid D.] zegt dat dit naar zijn mening helemaal niet zo gebeurt. Volgens hem is het zo dat er ontzettend snel een convenant wordt gemaakt. [Verweerder] zegt dat dit dan de wens van de cliënten is.

[Raadslid D.] zegt dat nergens op maat gemaakte adviezen worden aangetroffen. Er is geen enkele opmerking in een convenant waarin staat dat de regeling nadelig kan zijn, behoudens dan een enkele zeer algemene korte opmerking in een concept En dan komt de cliënt terug en dan is die cliënt helemaal niet voorgelicht. Indien de een bijna geen inkomen heeft en de ander € 72.000.00. Dan moet de advocaat toch zaken uitleggen en de cliënt(e) vragen of men afstand wil doen van alimentatie en of men nog een keer langs komt om het te bespreken. De stukken van [verweerder] zijn een verzoekschrift en een convenant in één.

[Raadslid D.] is van mening dat dit uitleggen niet alleen moet gebeuren als er hele ingrijpende dingen moeten gebeuren, maar hij vraagt zich af of de cliënt wel weet wat hij wil zonder dat hij advies krijgt. De cliënt krijgt razendsnel een convenant toegezonden dat is gestoeld op een aanvraagformulier. [Verweerder] zegt dat de cliënt op zaken wordt gewezen. [Raadslid D.] vraagt hoe de cliënt erop wordt gewezen. [Verweerder] zegt dat hij niet flauw wil zijn, maar dat dit staat in ieder convenant.

[Raadslid G.] zegt dat [verweerder] dus bedoelt dat indien iemand afziet van alimentatie en [verweerder] zegt dat dit nadelig kan zijn, dat [verweerder] dan van mening is dat hij de cliënten voldoende heeft geïnformeerd over de juridische mogelijkheden. [Verweerder] zegt dat gevraagd wordt wat de cliënt wil en dat schriftelijk gewezen wordt op de benadeling. [Raadslid G.] zegt dat [verweerder] dus zegt tegen de cliënt dat dit het recht is wat men heeft, dat die cliënt afstand van alimentatie doet en dan vraagt of men dat zeker weet?

[Raadslid D.] zegt dat áls [verweerder] dit al vraagt, dit hooguit op de mail gebeurt. [verweerder] zegt dat hij boos wordt hoe dit gezegd wordt. Hij heeft het namelijk altijd aan de stok met de man, omdat die meestal meer verdient.

In de dossiers die [raadslid G.] heeft gezien, ziet [raadslid G.] dat als cliënten contact opnemen hen een aanvraagformulier wordt toegestuurd. Dat vullen de cliënten in en retourneren dat naar het kantoor. Op basis van dat formulier komt er een eerste convenant binnen drie dagen. Daar staat o.a. in als bijvoorbeeld wordt afgezien van partneralimentatie “Dit kan nadelig zijn.” Verder is er geen inhoudelijke informatie. Over en weer wordt en nog wat summier gemaild. In een dossier wordt bijvoorbeeld door een mevrouw met één woord geantwoord ‘akkoord’. Op basis daarvan wordt het convenant definitief gemaakt en ondertekend. Hoe gaat [verweerder] dan nog na of wat die vrouw schrijft inderdaad is wat zij wil en of zij het wel is die die mail heeft verzonden?

[…]

[Raadslid G.] zegt dat er een bepaald beeld in de 20 dossiers te zien was. Of het beeld van de [raadsleden D. en G.] is totaal verkeerd, omdat het dan net die dossiers waren waarin het niet zo goed ging. Zij zagen dat er een formulier binnenkomt en dat binnen 3 tot 4 dagen het convenant aan die mensen volgt. In één dossier was er een alimentatieberekening te zien, in de andere dossiers helemaal niets. Dan wordt het convenant 1 of 2 x aangepast, dan wordt het naar de mensen gestuurd en komt het terug en dan is in hele korte tijd de echtscheiding rond.

[Verweerder] zegt dat dit beeld voor een belangrijk deel klopt. Voor 10-15% doet het kantoor andere regelingen. Primair wordt gevraagd wat de cliënt wil. Dat gebeurt dus in het aanvraagformulier. Dan ziet het kantoor meneer verdient € 70.000,00, mevrouw € 10.000,00. Het kantoor stelt dan voor dat er een berekening wordt gemaakt. De meeste vrouwen zien echter vrijwillig af van alimentatie. [Raadslid D.] zegt dat hij [verweerder] vroeg of dit zou komen door de werkwijze zoals [verweerder] die hanteert. De eerste vraag moet toch niet zijn of partijen alimentatie willen afspreken. Eerst moet uitgelegd worden wat alimentatie inhoudt en wat de rechten en plichten zijn.

[Raadslid G.] zegt dat als men het als advocaat goed doet, dan komen mensen bij de advocaat, ze zeggen dat ze willen scheiden en ze geven aan dat ze niet weten hoe e.e.a. te regelen. Er is een aantal dingen dat men moet regelen: vermogen, partneralimentatie, pensioenrechten, etc. En dat is exclusief moeilijke verrekenbedingen. Dan wordt uitgelegd, o.a. over hoeveel partneralimentatie, etc. Een advocaat moet zich toch afvragen of er niet een globale berekening moet worden gemaakt voor de cliënt. Op basis van de info die dan gegeven is, maken mensen dan uiteindelijk een keuze en dat wordt uitgewerkt. Bij [verweerder] vinken mensen een formulier aan, er wordt een concept opgesteld, een paar komma’s gewijzigd en dan is er een eindproduct. In alle dossiers zag [raadslid G.] niet dat er (voldoende) was voorgelicht of geadviseerd aan de cliënten. In geen enkel dossier van de 20 onderzochte dossiers heeft [raadslid G.] kunnen zien dat [verweerder] met de cliënten inhoudelijk heeft gesproken en geadviseerd.

[…]

Voor de deken is het primair een echtscheiding waarbij twee mensen betrokken zijn. Als zij afstand van doen van hun rechten, dan wil de deken wel zien dat zij heel goed weten wat ze gedaan hebben. Die combinatie van snel en goed is een hele lastige in dit verband. Snel ok, relatief goedkoop, maar dat kan dan niet grondig en goed gebeuren.

[Raadslid D.] zegt dat de cliënten er wellicht na een paar jaar pas achter komen dat het niet helemaal goed ging, zodra er gedoe met de bijstand ontstaat of ze ontdekken pas na een paar jaar dat ze tekort zijn gedaan.

[Raadslid D.] heeft het idee dat het formulier is gemaakt om ervoor te zorgen dat mensen maar niet langs komen: “Als we die en die info hebben, knallen we het convenant er zo uit.” In het formulier is ook expliciet genoemd dat cliënten niet op kantoor hoeven te komen.

[Verweerder] zegt dat het niet zijn drijfveer is om dingen zo goed mogelijk te doen, maar om te luisteren naar de wens van de cliënten. [Raadslid D.] zegt dat de cliënt dus zelf zijn wensen kan aankruisen.

De deken zegt dat een advocaat extra voorzichtig moet zijn als hij of zij twee partijen bijstaat. In artikel 10 van de Advocatenwet zijn de kernwaarden vermeld. Dat is het vertrekpunt. Advocaten hebben zich aan kernwaarden te houden. Een advocaat moet instaan voor zijn deskundigheid, zijn onafhankelijkheid, zijn integriteit. Het kan wel zo zijn dat een cliënt een zaak snel behandeld wil hebben, maar als dat alles in strijd is met alles wat die kernwaarden inhouden, is dat niet goed. Dat is iets wat [verweerder] vanuit zijn perspectief als advocaat moet bezien. De vraag is of [verweerder] zaken wil aanbieden zoals die nu voorliggen. De deken zegt dat op het moment dat het ingewikkeld wordt in een dossier, [verweerder] daar niet eens aan toekomt. Hij denkt dat er ergens iets mis gaat in het productieproces van [verweerder].

[…]

De deken zegt dat het voor een deel ook over de identificatie gaat. [Verweerder] geeft aan dat hij nu gaat starten met videobellen. In de werkinstructie die normaliter wordt gehanteerd, kan men de voornamen geven, de voornamen van de schoonmoeder, kan men drie getuigen noemen die aanwezig waren bij het huwelijk. Dan wordt alles inhoudelijk doorgenomen. Als de medewerkers dan een goed gevoel hebben, gaan ze door met de zaak. Als het onfris ruikt, dan stoppen ze. [Verweerder] zegt dat op ieder dossier stond “Geïdentificeerd, datum, telefonisch” en dan een vinkje. [Raadslid D.] vraagt hoe zich dit dan verhoudt met een werkinstructie waarin op detailniveau wordt nagegaan hoe iemand wordt geïdentificeerd.

[Verweerder] zegt dat nu op zijn kantoor de werkwijze wordt gehanteerd dat even de camera wordt aangezet en wordt gekeken of de cliënt klopt met de paspoortfoto. [Raadslid D.] zegt dat de camera dus aan wordt gezet op het moment dat het paspoort gecontroleerd moet worden en daarbuiten niet. [Verweerder] zegt dat hij eerst aan de cliënt moet vragen of akkoord is dat de camera aan gaat. In het begin van het dossier wordt bedankt voor de gegevens en de medewerkers willen dan een aantal dingen checken, of het de juiste personen zijn. Ze nemen dan een aantal zaken door. En dan wordt gevraagd of men de camera aanzet i.v.m. de identiteitscheck.

[…]

De deken zegt dat hij het heel vervelend vindt dat [verweerder] na al die jaren niet onderkent dat het niet goed ging en dat het beter moet. [Verweerder] zegt dat hij erkent dat dingen beter kunnen, dat er beter contact kan zijn met de cliënten.

[…] De deken zegt dat hij zich nu realiseert dat [verweerder] deze wijze van werken al heel lang doet. Als [verweerder] hier zelf eens naar kijkt, wat denkt hij dan, want eigenlijk wordt tijdens dit gesprek gezegd dat hoe [verweerder] nu functioneert, dat werkt niet goed. De deken kan zich voorstellen dat dit een klap in het gezicht van [verweerder] is. Toch moest er gezegd worden wat er gezegd is, omdat het gaat om het belang van de cliënt. Het belangrijkste is dat het beter kan en beter moet!

[Verweerder] zegt dat indien de deken bedoelt dat [verweerder] iedere dag face to face cliënten moet zien, hij daar toch wel een probleem mee heeft. Het kantoor werkt landelijk en dan zou hij zich moeten richten op [plaats]. [Verweerder] kan zich voorstellen dat veel advocaten tegenwoordig op afstand werken.

[…]

[Raadslid G.] zegt dat het bedrijfsmodel zoals [verweerder] dat heeft, het proces, dat dit onzorgvuldig is. Als [raadslid G.] ziet hoe [verweerder] een echtscheiding afwikkelt, dan wordt er niet nagegaan wat mensen echt willen, ze worden niet op zaken gewezen, het gaat allemaal heel snel, veel te snel. [Raadsleden D. en G.] hebben dossiers gezien. Zij constateerden dat er helemaal niks in de dossiers zit. En daar heeft [raadslid G.] dus niet zoveel vertrouwen in. Bij het gesprek werd gezegd “Zo gaat dat.” Ook zei [verweerder] dat hij iedereen zag, dat hij meerdere besprekingen had. 20 dossiers werden uit de kast gehaald en de constatering is bij ieder dossier dat [verweerder] niet eens weet om welk dossier het gaat. Noch uit Basenet, noch uit het papieren dossier blijkt heel veel betrokkenheid bij de dossiers. En daarnaast waren er geen verslagen van besprekingen. [Raadslid G.] weet indien hij morgen een zitting heeft, wie zijn cliënten zijn, hij kent zijn dossiers allemaal.

[Verweerder] zegt nu dat hij een aantal dingen beter gaat doen. [Raadslid G.] denkt dat [verweerder] hier had moeten zeggen dat hij het roer totaal gaat omgooien. Het kantoor een maand dicht en dan een ander concept. [Raadslid G.] vindt dat [verweerder] er een klein beetje omheen draait als hij zegt: “want de cliënten zijn tevreden”. Indien zich morgen weer iemand meldt, dan kan die persoon weer het slachtoffer worden van deze dienstverlening die onder de maat is. […]”

Op 27 januari 2021 schreef verweerder aan de deken:

Volgend op het gesprek van 25 januari jl. geef ik aan dat ik de werkwijze aan het herzien ben, zoals hieronder aangegeven. Tenminste twee overleg momenten worden ingebouwd, met verslaglegging van de aard & omvang benadelingen. Dit bericht krijgt u toegezonden om aan te geven, dat de boodschap is ‘ingedaald’ en dat er werk van wordt gemaakt. De aangegeven wijzigingen zijn verifieerbaar in de dossiers. De hiermee samenhangende documenten, templates, formulieren en gegevens van de internetsite worden hierop verder nog aangepast.

Alle lopende zaken

Er is gisteren direct gestart om in lopende zaken cliënten uit te nodigen voor een overleg, met aansluitend verslaglegging van onder meer de aard en omvang van eventuele benadelingen. Uit de lopende dossiers worden de ID-gegevens vernietigd.

Nieuwe zaken

Voor nieuwe zaken geldt een nieuwe werkwijze: […]

2.6 Op 24 februari 2021 en 9 maart 2021 hebben aanvullende gesprekken plaatsgevonden tussen de deken, de (toenmalige) adjunct-secretaris en verweerder. In het verslag van deze gesprekken deelt de deken onder meer het volgende mee aan verweerder:

[…] U gaf aan dat uw praktijk was ingericht op lage kosten, snelheid en klanttevredenheid. Dat er toch wel wat dingen te verbeteren zijn, neemt u ter harte en dat uit zich in een nieuwe werkwijze. Zo heeft u een nieuw intakeformulier opgesteld en één vragenlijst met op de achterzijde de nieuwe algemene voorwaarden. […]

De afgelopen maand heeft u 40 gesprekken gevoerd. U staat er wel achter dat de kwaliteit nu beter is. [Naam], die 3 dagen per week bij u werkte, is thans uit dienst, evenals een andere medewerker. Er ligt nu veel meer werk op uw eigen bordje. Ook is er meer verslaglegging. De zaak begint met een gesprek en vervolggesprekken, via Teams en videobellen. Ook de intake is met een visuele check van rijbewijs of paspoort waarbij u ook checkt welke documenten er zijn en u laat de nummers opnemen en de vervaldatum. Ook heeft u 1,5 dag gebruikt om alle dossiers na te lopen en alle kopieën van paspoorten en rijbewijzen eruit te halen. […]

De aard van het gesprek van 25 januari 2021 was enerzijds de zorg over te brengen en te bespreken hoe u daarin stond en of u die zorg deelde en of de feiten die geconstateerd waren, of u daarmee in kon stemmen en vervolgens is het aan ondergetekende om de vraag te beantwoorden wat daarmee moet gebeuren. Wat zou kunnen gebeuren, is dat ondergetekende daar tuchtrechtelijk op ingrijpt. Ondergetekende gaf aan dat er op zich zeker redenen zijn om een dekenbezwaar in te dienen bij de tuchtrechter, omdat het al jaren mis gaat in de praktijk. [Verweerders advocatenkantoor] is / u bent te veel onderneming en te weinig advocatenkantoor / advocaat. Ook is er reden om een voorlopige voorziening te vragen aan de tuchtrechter. Dit heeft ondergetekende ook besproken met de raad van de orde.

[...]

Ondergetekende heeft lang nagedacht over deze casus; vooralsnog heeft ondergetekende het voornemen geen tuchtrechtelijke actie tegen u te ondernemen. Dat zou betekenen dat niet teruggekeken wordt naar het verleden, maar dit wordt wel meegenomen in hetgeen er naar de mening van ondergetekende zou moeten gebeuren. Dat wat in uw praktijk is misgegaan, mag absoluut nooit meer gebeuren en de praktijk (voering) dient naar een bepaald niveau getild te worden. Ondergetekende heeft er niet meteen vertrouwen in dat de praktijkvoering goed zal komen, daarom heeft ondergetekende besloten dat er een soort van begeleider in de praktijk in de [advocatenkantoor van verweerder] wordt geplaatst, iemand die verbeterpunten aangeeft en controleert of een en ander ook voortdurend wordt doorgevoerd en toegepast.

[…]

[mr. B.] van [advocatenkantoor] te [plaats] is bereid gevonden praktijkbegeleider te zijn. Ondergetekende begrijpt dat dit een ingrijpende maatregel is, maar het is nodig dat iemand over de schouders meekijkt en daar hangt ook een kostenplaatje aan. […] Er dient een plan te komen en mr. [B] dient ook verantwoording af te leggen aan ondergetekende. Daarin dient ook het kostenaspect te worden meegenomen. Het doel is te komen tot een advocatuurlijke praktijk die goed functioneert, die op een hoger niveau komt en dat cliënten goed worden voorgelicht. Eigenlijk is deze maatregel ook een doorstart van uw onderneming.

Indien u zegt dat u daaraan geen medewerking wilt verlenen, dan dient ondergetekende naar de tuchtrechter te gaan en kan ondergetekende aan de tuchtrechter een voorlopige voorziening vragen. […]

U deelde mee dat u akkoord bent met de voorgestelde maatregel buiten de tuchtrechter, zijnde het inschakelen van mr. [B] als praktijkbegeleider. […]

Ondergetekende zal mr. [B] benaderen om de begeleiding ter hand te nemen en verslaglegging te doen en daarbij ook vragen het aantal door hem te besteden uren inzichtelijk te maken. Er dient een opdrachtbevestiging te volgen waarbij u aan mr. [B] opdracht geeft. […]”

2.7 Op 15 maart 2021 heeft verweerder een puntsgewijze reactie op de bezwaren aan de deken gestuurd.

2.8 Op 31 maart 2021 is mr. [B] als praktijkbegeleider aangesteld voor verweerder. Mr. [B] is zijn werkzaamheden op 23 april 2021 gestart en heeft verslagen van zijn bevindingen aan de deken gestuurd. Uit de verslagen volgt dat mr. [B] diverse aanbevelingen doet aan verweerder op praktijkorganisatorisch en inhoudelijk vlak.

2.9 Op 14 juli 2021 schreef mr. [B] aan verweerder:

[…] Wij hebben reeds tijdens het gesprek bij jou op kantoor gesproken over het feit dat ik periodiek met de Deken overleg over het verloop van de praktijkbegeleiding en dat ik hem voorafgaand aan het gesprek heb gesproken. Jij hebt mij vervolgens aangegeven dat jij toekomstige overleggen niet wenst te vergoeden, tenzij jij daarbij aanwezig bent.

Naar mijn mening hoort het voeren van overleg bij de door jouw kantoor aan mijn kantoor verstrekte opdracht. Dat behelst immers een praktijkbegeleiding met het doel kwaliteitsverbeteringen tot een door de Raad van de Orde/Deken als aanvaardbaar geacht niveau. Daarvoor is logischerwijs ook overleg nodig met de Raad/Deken. […]”

2.10 Op 16 juli 2021 schreef verweerder aan mr. [B], met de deken in de cc:

[…] Als je daarbij ook nog aangeeft dat ik de kosten mag dragen van dat overleg, dan maak ik hierbij ernstig bezwaar tegen de gang van zaken. Dit laatste is helemaal het geval, nu je aangeeft dat de deken je verzocht had om las spion op de achtergrond op te treden zodra je de inlogcodes van mijn kantoorsysteem op BaseNet kon bemachtigden. Dit laatste bespreek ik graag afzonderlijk met de deken. Een dergelijk optreden schaadt de onderlinge verhoudingen die zouden moeten stoelen op welwillendheid en vertrouwen.

Dit terwijl ik de laatste 10 maanden de aangedragen verbeterpunten vrijwel geheel heb overgenomen en/of bezig ben met het invoeren daarvan. Daaraan voorafgaand heb ik al meer dan 25 jaar een probleemloze praktijkvoering gehad met een aantoonbare schat aan tevreden cliënten.

Omdat ik thans dus niet gehoord wordt in het overleg, meld ik ook de navolgende bezwaren bij de huidige opzet van de praktijkbegeleiding en in het algemeen de aandacht van de deken. Wellicht wil je dit meenemen in het overleg?

1. Er wordt getoetst aan het kader van de vFAS, terwijl dit geen vereiste is. Dit was eerder ook het door mij aan de deken gemelde bezwaar tegen je aanwijzing als praktijkbegeleider.

2. De aandacht van de deken voor de praktijkvoering is disproportioneel. Eenvoudige aanwijzingen en controle op naleving daarvan, zouden met minder vergaande maatregelen hetzelfde doel kunnen bereiken.

In dien te dulden dat nota bene de meest nabije directe concurrentie maandenlang in de keuken mogen meekijken. Dit wekt de schijn op dat er andere belangen meespelen.”

2.11 Op diezelfde dag heeft mr. [B] daarop gereageerd:

Dank voor onderstaande e-mail. Deze leidt wel tot een noodzakelijke reactie mijnerzijds. Vanaf het begin af aan is duidelijk dat binnen de reikwijdte van de (formeel) door [advocatenkantoor van verweerder] aan mijn kantoor verstrekte opdracht behoort een periodiek overleg met de Deken over de inhoud van de praktijkbegeleiding. Dat is mijns inziens een onmiskenbaar onderdeel, ingegeven door de door de Deken en de Raad geformuleerde redenen om tot praktijkbegeleiding te komen.

Ik heb meerdere malen benadrukt dat ik als onpartijdige derde ben benaderd met het doel aanbevelingen te doen voor de praktijkvoering. Daarin heb ik een vrije hand. Ik heb ook aangegeven dat ik soms aanbevelingen doe die verder gaan dan strikt noodzakelijk (zoals ter zake de inrichting van de opdrachtbevestiging). Het zijn aanbevelingen, geen imperatief voorgeschreven vereisten. Wat jij met de aanbevelingen doet is aan jou.

Ik ben er niet als toezichthouder. Dat is aan de Deken en/of de Raad van de Orde.

Ik weerspreek met klem dat ik op enig moment zou hebben aangegeven dat de Deken mij heeft verzocht als ”een spion” op te treden. Dat is een onjuiste duiding van het verzoek van de Deken en de reikwijdte van de opdracht. Dat bij aanvang de gedachte was dat ik, mede vanwege de coronamaatregelen en eenvoud, zelf zou kunnen inloggen op het door jouw kantoor gebruikte systeem Basenet (mij goed bekend), is begrijpelijk. Op die manier zou ik immers de aanbevelingen eenvoudig en op een mij uitkomend moment kunnen afstemmen en eenvoudiger kunnen bekijken wat er mijns inziens nog als verbeterpunt is aan te merken. […]”

2.12 Daarop reageerde verweerder:

“Bedankt voor je toelichting. Het grootste deel van mijn bericht betreft inderdaad de deken zelf. Je optreden en inhoud van je bijdragen acht ik onveranderd als zeer waardevol en buiten iedere discussie. Laat hierover geen twijfel bestaan. Het merendeel van je bevindingen zijn of worden nog verwerkt in de dagelijkse praktijk.

De inhoud en reikwijdte van je opdracht is echter een ander punt, welke mede is ingegeven door een instructie van de deken.

Hetgeen je aangaf met betrekking tot de suggestie van de deken om als “een spion” mee te kunnen kijken middels inloggen op mijn kantoorsysteem in BaseNet, betreft letterlijk wat je mij vertelde. Het op zijn minst bijzonder maar wel begrijpelijk, dat je dit nu weerspreekt. Je zei dit in een recent gesprek met mij, waarbij je ook aangaf dat je aanvankelijk de instructie van de deken kreeg om wekelijks als “een spion” de praktijkvoering te controleren in plaats van thans maandelijks op locatie. […]”

2.13 Op 20 september 2021 heeft opnieuw een kantoorbezoek plaatsgevonden bij verweerder door de twee raadsleden en de (toenmalige) adjunct-secretaris. Namens de deken is daarin aan verweerder medegedeeld dat de bevindingen van mr. [B] aanleiding gaven om de begeleiding voort te zetten. Ook is verteld dat de deken eind 2021 of begin 2022 een nieuwe toets wilde laten plaatsvinden.

2.14 Op 22 september 2021 schreef verweerder aan de deken:

Volgend op ons overleg van 20 september jl. begrijp ik niet waarom thans de begeleiding geïntensiveerd dient te worden.

  • In mijn verslag van 15 maart en 20 september heb ik aangegeven dat vrijwel alle bezwaren en suggesties zijn verwerkt in de gewijzigde werkwijzen, handboek, brieven en modellen.
  • De heer [B] gaf bevestigend aan dat de begeleiding thans nog niet geheel in orde is, maar wel in de fine-tuning fase zit. Met name de verslaglegging kan beter, hetwelk uitgebreider zal worden gedaan. Ik blijf hierover met hem in overleg zoals besproken afgelopen maandag.
  • Onderbelicht blijft dat ik een toevoegingspraktijk heb welke niet financieel is gedreven. Leidend is, middels overleg een oplossing te vinden voor partijen en hun eventuele kinderen. Zodat ze met elkaar in gesprek blijven en binnen redelijke tijd hun leven gescheiden kunnen voortzetten. Dit is primair de motivatie waarom ik dit werk doe, met veel waardering van de cliënten. Dit heeft een effect op de praktijkvoering, welke welbewust afwijkt van de gemiddelde vFAS procespraktijk, maar waaraan steeds wel wordt getoetst.

Mijn meest nabije uitgenodigde concurrenten [raadsleden D. en G.] hebben klaarblijkelijk een andere mening, terwijl zij geen actueel dossier hebben nagelopen? U mag best weten dat ik hun optreden ervaar als weinig opbouwend en niet collegiaal.”

2.15 Op 20 oktober 2021 schreef verweerder aan mr. [B]:

“Vandaag heeft u mij een aantal juridische voorbeeld casussen voorgelegd, met vragen daarover. Ik begrijp dat u tracht mij het nodige bij te brengen aan juridische kennis, het geen ik waardeer. Zoals bekend werk ik complementair met [kantoorgenoot]. In de praktijk vullen wij elkaar organisatorisch en juridisch-inhoudelijk aan. Ook heb ik aangegeven dat gelet op mijn karakterstructuur, ik inhoudelijk ‘dichtklap’ als ik onder druk wordt gezet, hetgeen vandaag het geval was.

Uw voorgestelde bijspijker-methode ijkt mij zeker goedbedoeld maar ontoereikend, als het gaat over de ambitieuze doelstelling mij ‘al het nodige’ bij te brengen voor 1 januari 2022.

Als alternatief stel ik voor, verdere cursussen en/of opleidingen te volgen en stem dat graag voorafgaand met u af. Dit gaat dan niet alleen over 2021, maar ook over invulling in 2022. […]“

2.16 Op 22 oktober 2021 schreef verweerder aan de (toenmalige) stafjurist:

[…] Gelet op mijn belastbaarheid wil ik aan jou en de deken de volgende planning voorleggen.

1. Met de bijdragen van de heer [B] zorg ik dat de praktijk op orde is voor 1. Dit zit volgens zijn zeggen in de ‘fine-tuningsfase’, dus dat lijkt hoopvol.

2. Inventarisatie van opleidingsbehoefte en de invulling daarvan, zo snel mogelijk, maar na 1 januari. Onderstaand ontvang je een overzicht aangaande de invulling van de opleidingseisen van dit jaar. Ik probeer hiermee ook aan te tonen dat ik wel degelijk bezig ben om ook inhoudelijk bij te spijkeren.

Beide trajecten tegelijk doorlopen voor 1 januari trekt een te grote wissel op mijzelf en de praktijk. Dit mede omdat het extra druk is tegen het einde van het jaar.”

2.17 Op 24 oktober 2021 schreef verweerder aan de deken:

Tijdens het overleg op 20 september is aangegeven dat de heer [B] een nieuwe rol krijgt aangemeten. Graag neem ik echter de invulling van de opleidingsbehoeften zelf in de hand, omdat ik merk dat ik hierdoor over mijn persoonlijke grenzen dreig te gaan. Dit bleek ook tijdens de eerste sessie met de heer [B] op 20 oktober jl. Afgelopen jaar heb ik ervaren als een buitengewone stressvolle periode, waarbij ik thans merk dat er een bovengrens is aan hetgeen ik kan hanteren. […] U gaf per email van 20 juli jl. aan dat de praktijk eind 2021 op orde dient te zijn. De heer [B] stelt dat het inderdaad thans nog gaat om enkele ‘fine-tuning’, zodat er voor dit onderdeel perspectief is op een eindigend traject.

Ook voor wat betreft mijn juridische kennis ben ik bezig een inhaalslag te maken. In de weken tot 1 januari heb ik nog acht verdere juridisch-inhoudelijke cursussen ingepland. In totaal komt dat neer op circa 55 punten, naast de niet-juridische cursussen.

Het verzoek is uw akkoord met betrekking tot de voorgestelde eigen invulling van het opleidingstraject. Dit in plaats van opleiding middels de heer [B], die in dezelfde tijd ook veel minder contact/opleidings- uren kan bieden. Ook ervaar ik dit als een traject zonder perspectief op een einde.

Met de zelf in te vullen opleidingen ga ik hoe dan ook in hetzelfde tempo verder aan de slag in 2022, waarover ik u nader zal informeren. Ik zal de invulling afstemmen met de heer [B].”

2.18 Op 5 november 2021 schreef verweerder aan mr. [B], met de deken in de cc:

[…] Zoals je zelf aangaf is er enkel nog enige ‘fine-tuning’ nodig, zodat de praktijk op 1 januari praktisch op orde is. […] Tijdens ons overleg op 20 september jl. werd echter aangegeven dat thans de aandacht wordt verplaatst naar bevordering van mijn deskundigheid. Dit neem ik graag zelf ter hand, in plaats van via jezelf als opleider. Dit valt m.i. ook buiten je opdracht als praktijkbegeleider. De invulling van mijn opleidingsbehoefte had ik al eerder ingezet en volg tot 1 januari aanstaande nog zeven cursussen, met focus op alimentatie en vermogensrecht. […]

Diezelfde dag reageerde mr. [B], met de deken in de cc:

[Het advocatenkantoor van verweerder] heeft aan [het advocatenkantoor van mr. B] de opdracht gegeven, inhoudende dat ik als praktijkbegeleider optreed. Wat deze praktijkbegeleiding precies inhoudt, is mede afhankelijk van mijn bevindingen, de aan de praktijkbegeleiding ten grondslag liggende redenen en uiteraard van hetgeen wij te dien aanzien afspreken. […] Deze praktijkbegeleiding heeft dan ook tot doel om de kwaliteit van de door [het advocatenkantoor van verweerder] aan haar cliënten geboden dienstverlening in de brede zin van het woord naar een zodanig niveau te krijgen dat deze, naar het oordeel van de Deken en de Raad van de Orde, aan de minimumvereisten voldoet.

Terecht stelde jij in ons laatste gesprek de vraag wat deze minimumvereisten dan precies zijn. Dat antwoord kan ik je niet geven en is ook niet aan mij om te verstrekken. Mijn doel is eenvoudigweg om de algehele kwaliteit naar een zo maximaal niveau te sturen. Dat laat onverlet dat ik, vanuit mijn eigen professionele inzichten, uiteraard wel kan stellen waar de dienstverlening mijns inziens nog tekort schiet en aldus onder een gangbaar minimumniveau is. Ik streef er immers naar om, na een dergelijke constatering, aanbevelingen te doen om die gemeende tekortkoming te verbeteren op een wijze die mijns inziens als aanvaardbaar kan worden beschouwd.”

2.19 Daarop reageerde verweerder, met de deken in de cc:

[…] Ik voel mij niet gesteund door je reactie als praktijkbegeleider. Het is een vrijwillig traject, waarbij jezelf meermalen tegenover mijzelf en [kantoorgenoot] hebt verkondigd dat het nu nog alleen nog gaat over finetunen. Dit zijn letterlijk je eigen woorden!

Het is beschamend dat je dit nu opeens anders ziet. Je ondermijnt hiermee de onderlinge samenwerking.

In plaats van begeleider heb je de jas aangetrokken van rapporteur, hetgeen de eerder wel aanwezige vertrouwensband beschadigt.

Ik overweeg de samenwerking te beëindigen, maar zal voorafgaand nog overleggen met de deken.”

2.20 In november 2021 heeft verweerder de begeleiding van mr. [B] stopgezet. De deken is voorafgaand aan het stopzetten van de begeleiding niet geraadpleegd door verweerder.

2.21 Op 30 november 2021 heeft de deken telefonisch contact gehad met verweerder over het stopzetten van de begeleiding.

2.22 Op 31 januari 2022 heeft een nieuw kantoorbezoek plaatsgevonden. Uit het verslag van het kantoorbezoek volgt:

[…] Het laatste verslag van mr. [B] dateert van begin november 2021.

Daarna had mr. [B] een afspraak staan, maar uiteindelijk is die afspraak door [verweerder] opgeschort en vervolgens heeft [verweerder] de overeenkomst met mr. [B] opgezegd. Naderhand had [verweerder] hierover nog contact met de deken en de adjunct-secretaris, waarbij de deken heeft gezegd dat hij niet wist of het opzeggen wel zo’n verstandige stap is geweest, kijkend naar wat mr. [B] tot dan had vastgesteld.

De deken geeft wederom aan dat het opzeggen van het contract met mr. [B] niet verstandig lijkt te zijn geweest. Als bekend, zou de deken op 31 december 2021 bezien of de praktijk van [verweerder] naar een niveau getild zou zijn waarvan de deken vindt dat dat niveau aanvaardbaar is. Nu mr. [B] werd bedankt voor bewezen diensten, zijn er geen aanvullende verslagen meer gekomen en heeft de deken de bevindingen van mr. [B] die in die verslagen zouden hebben gestaan, niet meer mee kunnen nemen.

[verweerder] zegt dat de hoofdreden voor het opzeggen van de overeenkomst was dat mr. [B] nog twee sessies wilde hebben, 2 x 1,5 uur. [verweerder] zegt dat hij meer dan 20 punten tussentijds heeft gehaald, dat is een groter rendement dat wat men anders zou hebben indien hij mr. [B] nog had ontvangen bij twee sessies. Ook de onderlinge verhouding was al helemaal niet goed. […]

[verweerder] zegt dat de deken zelf geen deskundige is op het gebied van p & f. Anderzijds zijn de [raadsleden D. en G.] twee deskundigen die niet onafhankelijk zijn, het zijn ook directe concurrenten. [verweerder] vraagt zich af, of het wel klopt dat dit op zo’n manier wordt getoetst. De deken zegt dat hij voorop wil laten staan dat er in de balie maar één toezichthouder is en dat is de deken en als toezichthouder heeft hij ondersteunende troepen nodig en die haalt de deken tot nu toe uit de raad van de orde. Dat gaat wellicht in de toekomst veranderen en heeft te maken met hoe de wetgever tegen zaken aan kijkt.

[verweerder] zegt dat beide partijen ([raadsleden D. en G.]) de schijn van partijdigheid tegen zich hebben. Ook heeft de deken een kantoorgenoot die dichtbij [verweerder] woont. [Raadsleden G. en D.] houden ook kantoor vlakbij en dat geldt ook voor mr. [B]. [verweerder] voelt zich niet comfortabel in deze setting. De deken zegt dat [verweerder] een heel andere inrichting van de praktijk heeft. [Raadslid D.] zegt dat hij ook niet direct in de toegevoegde praktijk zit; hij is geen directe concurrent. Oost-Brabant is een relatief kleiner arrondissement.

[verweerder] vraagt om de dossiers dan door een onafhankelijke derde te toetsen. Als dit een rechterlijk college was, ging meteen het bordje van de wraking omhoog.

[Raadslid G.] deelt mee dat hij zelf geen belang heeft bij de uitkomst van dit onderzoek. Het enige belang dat getoetst wordt, is het belang van de rechtzoekende. De praktijk van [raadslid G.] en de praktijk van [verweerder] raken elkaar niet.

[Raadslid D.] stelt de vraag “Stel dat de deken nu familierechtadvocaat was geweest?” [verweerder] zegt dat de dossiers getoetst zouden moeten worden door een onafhankelijke derde. De deken zegt dat hij geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van de [raadsleden D. en G.]. Ook is eerder al vastgesteld dat de praktijk van [verweerder] zich met name richt op echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek, dat is toch wel iets anders dan de praktijk op tegenspraak waarin de verhoudingen iets anders zijn. Het merendeel van de praktijk loopt via mediation. […]

[verweerder] zegt dat er in totaal 130 punten zijn nagelopen, dat hij alles heeft gedaan, dat alles is verwerkt, mr. [B] heeft 4 verslagen gemaakt en uiteindelijk zegt hij “Het gaat nog maar om de puntjes op de i.” En zijn eigen deskundigheid, daar zal [verweerder] zelf aan werken. [verweerder] geeft aan dat hij de achterstand heeft opgelopen, dat heeft hij ook uitgelegd aan de deken en de [raadsleden D. en G.], omdat hij in het verleden meer vertrouwde op de collegae die hier werkten en dat hij meer ondernemer was. Die handschoen heeft hij opgepakt en daarmee is hij druk bezig. Om dan weer een dossieronderzoek te doen, is dat passend?

[…]

[Raadslid D.] geeft aan dat hij destijds op kantoor is geweest met [raadslid N.]. Toen kwam naar voren dat [raadsleden D. en N.] schrokken van wat ze hier aantroffen. Zo erg zelfs dat de deken heeft besloten dat er een aanvullend onderzoek moest plaatsvinden en dat het onderzoek moest worden gedaan door twee specialisten. In verband daarmee heeft [raadslid G.] de rol overgenomen van [raadslid N.]. Dat is bepaald niet iets wat de deken of de raad dagelijks meemaken.

[Verweerder] merkt op dat toch bekend was dat er 25 jaar vlekkeloos werken aan vooraf ging. [Raadslid D.] zegt dat na het dossieronderzoek geconstateerd is dat het allesbehalve vlekkeloos was. [Verweerder] zegt dat hij nog nooit een klacht heeft gehad.

[Raadslid D.] zegt dat er wellicht ook veel mensen zijn die niet weten dat ze iets te klagen hebben. Toen de raad was geschrokken, was er ook aanleiding om iets te doen. Als [raadslid D.] het laatste verslag van mr. [B] leest, dan leest [raadslid D.] iets geheel anders dan alleen “de puntjes op de i”. […]

[Raadslid D.] zegt, dat wat mr. [B] constateert is dat een aantal elementaire basisvragen over partner- en kinderalimentatie niet van een soepel antwoord konden worden voorzien door [verweerder].

[Verweerder] zegt dat hij zich niet veilig voelt in zo’n setting. Mensen klappen af en toe ook dicht. Ook in het eerste gesprek bij de orde was er een zodanige setting in de kamer bij de orde. [Verweerder] procedeert nooit als advocaat, dat gaat van hard naar hard, dat is niet de setting waarin hij zich veilig voelt.

[…]

Dossieronderzoek

De deken, [raadsleden D. en G.] en de adjunct-secretaris bezien een aantal dossiers.

Het algemene beeld dat naar voren komt is dat [verweerder] de dossiervoering beter op orde heeft dan bij de vorige controle. In een aantal dossiers worden (interne) gespreksverslagen aangetroffen. En er blijkt van digitale besprekingen met cliënten. Ook wordt er meer aandacht besteed aan de identificatie van de cliënten.

Er zijn wel grote zorgen over de juridische kwaliteit van de stukken die in de dossier worden aangetroffen. Verder is het bijzonder opvallend dat in een aantal gevallen zonder dat daartoe een duidelijke reden is afstand wordt gedaan van alimentatie. Ook gegeven toelichtingen op de stukken en verificatie van de wensen van cliënten lijkt niet overal op orde.

Thans volgen enkele voorbeelden van bovenstaande constateringen: […]

CONCLUSIE

De conclusie van het bovenstaande is dat [verweerder] ter zake verslaglegging, de identificatie en opbouw van het dossier stappen heeft gezet, maar dat dit nog steeds verbetering behoeft.

De deken maakt zich zorgen over de in het vervolg van dit verslag opgenomen opmerking van [verweerder] aangaande de verliezen die de onderneming volgens [verweerder] thans maakt doordat besprekingen met cliënten gevoerd moeten worden. Tevens maakt de deken zich ernstig zorgen over de wijze van communiceren door [verweerder], in het bijzonder nu [verweerder] zelf aangeeft dat hij niet altijd in staat is inhoudelijk en ad rem te kunnen reageren.

Op de juridische inhoud van de dossiers is nog het nodige aan te merken. Er worden veel juridische fouten gemaakt, er zijn veel onduidelijkheden. Ook blijkt uit de dossiers onvoldoende of er afspraken worden gemaakt die conform de wensen van cliënten zijn.

[Verweerder] geeft aan dat hij veel verbeterpunten heeft doorgevoerd. Die zien op de wijze van dossiervoering. De dossiervoering is verbeterd, maar voldoet nog niet aan de minimale daaraan te stellen eisen.

Daarnaast geeft [verweerder] aan dat hij op het vlak van juridische deskundigheid een slag heeft geslagen. Dat herkent de deken niet terug in de onderzochte dossiers. In bijna ieder dossier zijn er (forse) juridische fouten gemaakt waarvan de cliënten de dupe zijn. Ook op juridisch inhoudelijk vlak wordt dus niet voldaan aan de minimale eisen.

Hoewel de deken constateert dat [verweerder] een behoorlijke verbeterslag heeft gemaakt (welke verbeterslag zeer noodzakelijk was gezien de toestand waarin de praktijk zich bevond), bevindt het niveau zich per de datum van de controle (31 januari 2022) niet op het minimumniveau dat voor de deken aanvaardbaar is. De onderzoekers de [raadsleden D. en G.] bevestigen dit. Ook wordt de deken in die conclusie gesteund door de verslagen van mr. [B], zij het dat die van eerdere datum zijn. […]

2.23 Op 25 augustus 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, een van de raadsleden, de (huidige) adjunct-secretaris en verweerder. Uit het verslag van dit gesprek volgt:

[…] De deken zegt dat hij aan het begin van het gesprek al had aangegeven dat hij nog wat recente constateringen wil bespreken. Dat betreft de website van [verweerder]. [Verweerder] geeft aan dat (de aanpassing van) zijn website wat onderbelicht is gebleven. De deken en [raadslid D.] vragen hoe het kan dat daarop nog steeds staat dat mensen zich anoniem bij hem kunnen melden en dat hij volledig online een echtscheiding kan regelen. Daar begon het toch juist mee? [Raadslid D.] brengt in herinnering dat het kantoorbezoek en ook het nader onderzoek lieten zien dat [verweerder] niet aan identificatie deed, dat hij zijn secretaresse liet bellen voor een check op de postcode en dat dat de identificatie inhield.

[Verweerder] geeft aan dat hij dat ‘anoniem’ op zijn website niet kan plaatsen en geeft [raadslid D.] terug dat hij toch zelf heeft gezien hoe hij het doet. [Raadslid D.] geeft aan dat het daar niet om gaat en dat hij zich stoort aan de houding van [verweerder]. [Verweerder] wekt immers op zijn website nog steeds de indruk dat het mogelijk is om zich anoniem bij [verweerder] te melden als cliënt. [Verweerder] herhaalt dat hij dat niet kan plaatsen. De deken geeft aan dat het er toch echt staat en haalt de website erbij. Hij leest letterlijk de website voor. ‘Als u dat wenst, kan alles eventueel anoniem via e-mail, post en telefoon verlopen.’ En verderop. ‘Wij verzorgen echtscheidingen in Nederland en ook in het buitenland. U kunt daarbij zelf kiezen hoe u contact wilt hebben. Anoniem via WhatsApp, video-bellen, telefoon, e-mail of per post. Of via persoonlijke gesprekken op onze locaties (..)’ [Verweerder] geeft aan dat de website de eerste manier is om klanten te werven, een acquisitietool. [Raadslid D.] zegt dat hier zijn broek van afzakt. Er klopt niets aan de zin dat alles anoniem kan. [Verweerder] zegt dat de afspraak is dat cliënten voor het eerste gesprek moeten langskomen. De deken geeft aan dat deze uitingen op zijn website echt niet kunnen en dat [verweerder] die direct moet verwijderen als hij straks weer op kantoor komt.

De deken vraagt vervolgens of [verweerder] kan waarmaken dat de scheiding binnen 4 tot 6 weken is geregeld, zoals dat ook op zijn website staat. [Verweerder] geeft aan dat een echtscheiding binnen 3 tot 4 weken na de aanvraag geregeld kan zijn. [Raadslid D.] vraagt wat [verweerder] verstaat onder een aanvraag. Is dat het moment van de aanvraag bij hem op kantoor of het moment van het indienen van het verzoekschrift? [Raadslid D.] geeft [verweerder] terug dat hij op zijn website de indruk wekt dat de gehele scheiding binnen 4 tot 6 weken geregeld kan zijn. Klopt dat wel?

[Raadslid D.] vervolgt het gesprek door te benoemen dat [verweerder] onder tien vergrootglazen ligt, dat hem allerlei kansen worden geboden, dat hem heel duidelijk al eerder is gezegd dat zijn uitingen op de website niet kunnen en dat de deken en hij dan toch nog, na bijna twee jaar na het eerste kantoorbezoek, geconfronteerd worden met een website die nog steeds niet of weer niet deugt. [Verweerder] geeft aan dat hij twee jaar geen aandacht heeft besteed aan de website, waardoor hij ook minder klanten heeft gehad. De deken vraagt hoe het kan dat hij geen extra aandacht heeft besteed aan zijn website en ook of hij de website nu al eerder heeft aangepast of niet. [Verweerder] geeft aan dat er dingen op zijn site worden aangepast, maar dat er ook zaken nog niet zijn aangepast, zoals het gebruik van uitingen met het woord ‘anoniem’. Hij geeft aan dat hij best zaken op zijn website wil aanpassen, maar ook dat als je zo gaat kijken er op iedere website iets is aan te merken. Hij vindt en geeft dat ook aan dat [raadslid D.] en hij geen vrienden worden. [Raadslid D.] zit op 500 meter afstand van zijn kantoor, zij zijn directe collega’s en [verweerder] vindt dat [raadslid D.] niet in de positie is om hier kritiek op te hebben.

[…] [Raadslid D.] stelt wel vast dat [verweerder] inmiddels gelet op alle constateringen en alle handreikingen die hij in de wind slaat, behoorlijk alleen is komen te staan. [Verweerder] geeft in reactie hierop aan dat hij de afgelopen twee jaar veel gedaan heeft om zijn praktijk en zijn praktijkvoering te verbeteren. De deken reageert hierop door te zeggen dat hij wel tegen zijn advies in de begeleiding van een uitermate deskundige collega-advocaat, mr. [B], heeft stopgezet. […]

De deken benadrukt jegens [verweerder] dat er twee aspecten waren waarop (nader) onderzoek is gezet en dat waren de praktijkvoering en de inhoudelijke kant van zijn dossierbehandeling. In november 2021 is vastgesteld dat [verweerder] in de praktijkvoering stappen heeft gezet, maar dan moet hij nu toch weer vaststellen dat de website dus (nog/weer) niet op orde is. En, zo vervolgt de deken, dan is aan de inhoud nog niet eens toegekomen. De deken vervolgt dat hij vindt dat [verweerder] in de slachtofferrol zit. [Verweerder] geeft aan dat hij zich alle kritiek heeft aangetrokken. Hij heeft veel verbeterd, heeft 30 opleidingspunten gehaald en heeft, terwijl hij cursussen aan het volgen was, de telefoon niet kunnen opnemen. Dat sommige dingen in dossiers niet kloppen, zegt hem niet zoveel. Als je een collega laat meekijken, zal die collega altijd iets ontdekken en altijd vragen ‘waarom heb je dat zo gedaan?’. Dat zegt [verweerder] allemaal niet zoveel. Hij is 26 jaar advocaat en weet echt wel van de hoed en de rand.

De deken geeft [verweerder] terug dat hij daaraan twijfelt als er zoveel basale dingen niet kloppen. Mr. [B] heeft gezegd dat er dingen zijn verbeterd, met name in de praktijkvoering. [Raadslid D.] vult hierop aan en spreekt uit dat hij soms het idee heeft dat [verweerder] het snapt, maar soms, en dat gevoel overheerst op dit moment bij hem, ook helemaal niet. Hij brengt in herinnering dat de praktijk van [verweerder] niet eens op het rapportcijfer van een 6 zat. Gesteld dat dat nu wel zo is dan pas kom je op een niveau van ‘gewoon praktijkvoeren’ en pas daarna kom je aan de inhoud toe.

[Verweerder] erkent dat er veel te verbeteren was, waarop de deken hem vraagt waar we nu staan. [Verweerder] geeft aan dat er altijd dingen te verbeteren zijn. In het verleden heeft hij altijd meer aandacht besteed aan marketing. Dat is nu niet meer zo. De deken spreekt uit, zonder op een beslissing vooruit te lopen, dat hij de behoefte voelt om nog eens in dossiers van [verweerder] te duiken, gewoon om andermaal te kunnen constateren waar we staan.

[…]

[Raadslid D.] benadrukt nog eens dat hij een kans heeft gekregen van de deken en dat als hij dan heel objectief naar zijn website kijkt en er staan nog steeds uitingen op als zou het mogelijk zijn anoniem contact met [verweerder] te zoeken en als zou de hele scheiding online geregeld kunnen worden, dan vindt hij het heel moeilijk [verweerder] op zijn woord te geloven dat er veel verbeterd is. De deken voegt hier aan toe dat [verweerder] hem bijna uitdaagt een dekenbezwaar in te dienen en geeft hem terug dat als hij dat graag wil, al is het maar om de zaak getoetst te krijgen, hij het vooral moet zeggen. […]

[Verweerder] herhaalt dat het feitelijk onjuist is wat er op 31 januari jl. is geconstateerd en antwoordt op de vraag van de deken wat hij zou willen dat hij niet voor een gang naar de tuchtrechter is. Hij geeft aan het te waarderen dat hij van de deken een kans heeft gekregen. […]

De deken en [raadslid D.] vragen zich hardop af of [verweerder] denkt dat de deken en [raadslid D.] de indruk hebben dat [verweerder] de hele gang van zaken serieus neemt. De deken vraagt [verweerder] opnieuw hoe ‘online scheiden’, waarmee hij zich op zijn website profileert, werkt. [Verweerder] geeft terug dat het ‘zo’ werkt in de marketing, waarop de deken direct teruggeeft dat daar wat hem betreft de denkfout zit. Zo ontstaan er namelijk misverstanden. Over de termijn waarop er volgens de website van [verweerder] gescheiden kan worden (4 tot 6 weken) geeft [verweerder] terug dat deze termijn als vanzelf niet gehaald wordt, omdat de praktijk is dat zijn cliënten vaak maar de helft van de benodigde stukken opsturen waardoor de cliënten zichzelf de schuld geven van het feit dat een snelle scheiding niet behaald wordt. De deken zegt dat het erop lijkt dat de praktijk weer wordt zoals die 25 jaar is geweest als hij op de website van [verweerder] moet afgaan en hij geeft [verweerder] terug dat hij (d.i. [verweerder]) weet hoe de tuchtrechter daarover zal oordelen.

[…] Met mr. [B] gaat hij niet opnieuw de samenwerking aan, omdat hij een persoonlijk issue met hem heeft. [Verweerder] is van opvatting dat zijn praktijk op orde is en is vast van plan dat te bestendigen. […]”

2.24 Op 9 november 2022 heeft opnieuw een kantoorbezoek plaatsgevonden. Uit het verslag van het kantoorbezoek volgt:

“[…] Algemene opmerkingen van [raadsleden D. en G.] en [stafjurist van de Orde] ter zake de onderzochte dossiers:

· de dossiers bevatten in de regel nu wel een alimentatieberekening (in tegenstelling tot de eerder onderzochte dossiers). Er gebeurt lang niet altijd iets met deze berekeningen terwijl partijen niet of onjuist worden gewezen op de gevolgen van de afspraken;

· de identificatie van cliënten is nog altijd vaak (of inmiddels niet meer) niet op orde;

· er worden “besprekingsverslagen” gemaakt maar die bevatten voornamelijk algemene informatie (gezien onder andere de opmerking over “de nieuwe werkwijze” en de standaardteksten in de “verslagen” lijkt het erop dat deze “verslagen” enkel worden gemaakt in het kader van dit lopende onderzoek, in ieder geval is geen sprake van echte verslagen);

· er wordt nog steeds een standaardwerkwijze gehanteerd, waarbij cliënten standaardkeuzen maken zonder dat ze eerst worden gewezen op de specifieke mogelijkheden van hun geval en zonder dat hen daarvan de consequenties worden geschetst waarbij ze niet, onvoldoende of niet juist worden voorgelicht;

· besprekingen vinden nog altijd digitaal plaats (op één uitzondering na op verzoek van cliënten);

· tijdens digitale besprekingen mag men de camera uitzetten, zodat niet kan worden gecontroleerd of beide partijen in volledige vrijheid hun beslissingen (kunnen) nemen;

· in veel dossiers is het onduidelijk of partijen wel weten wat ze afspreken en wat de juridische en financiële gevolgen daarvan zijn, partijen worden daar niet concreet op gewezen (besprekingen vinden op afstand plaats, veelal gaat het maar om een enkel gesprek per dossier, het lijken standaard besprekingen te zijn, convenanten worden op afstand getekend et cetera);

· juridisch is het nog steeds niet overal op orde, er worden veel fouten gemaakt;

· de opdrachtbrieven lijken steeds concepten te blijven;

· er wordt niet gecontroleerd op tegenstrijdige belangen.”

2.25 Op 1 maart 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerder. Verweerder is hierin bijgestaan door zijn gemachtigde. De deken heeft verweerder in dit gesprek als allerlaatste kans de mogelijkheid geboden om zich opnieuw onder begeleiding te stellen van een praktijkbegeleider. Het gesprek is daarop geschorst. Verweerder heeft dit aanvaard. Uit het verslag van dit gesprek volgt:

“De deken geeft aan dat hij [verweerder] geen draai om de oren heeft willen geven. Het is jammer dat het zo lang heeft geduurd, maar hij heeft hem een laatste kans willen geven. Van die laatste kans is dat laatste verslag van gemaakt. De deken somt op wat hij daaruit opmaakt:

- Verslagen hebben een algemeen karakter en worden niet dossierspecifiek gemaakt;

- Opnieuw het punt van de identificatie, deze wordt niet goed vastgelegd, waarmee [verweerder] terug bij af is. Het is niet controleerbaar aan de hand van een vastgelegd documentnummer en een vastgelegde geldigheidsdatum of hij de identiteit van zijn cliënten controleert. Tuchtrechter zal zeggen: blijkt nergens uit. Vastlegging is razend belangrijk.

- Er wordt nog steeds niet of nauwelijks fysiek gesproken met elkaar. Er is de mogelijkheid van het uitzetten van de camera. De deken geeft aan dat dit hem niet bevalt, omdat [verweerder] de belangen van beide cliënten bedient en moet bewaken.

[Verweerder] geeft aan dat dit niet de praktijk is. Hij wil niet aan dat laatste punt worden opgehangen. Dus het uitzetten van de camera als mogelijkheid kan hij in zijn uitingen verwijderen. Hij geeft aan dat als hij ziet dat iemand zich ondergesneeuwd voelt, hij dat benoemt en het gesprek stopt. De praktijk is echter volgens [verweerder] dat dat niet gebeurt.

Anoniem een echtscheidingsverzoek behandelen, gebeurde al niet. [Verweerder] geeft aan dat hij met anoniem bedoelde dat cliënten desgewenst het logo van zijn kantoor niet op zijn briefpapier krijgen  vermeld, zodat bijvoorbeeld kinderen die nog van geen echtscheiding weten, niet een enveloppe zien met daarop de naam en het logo van [verweerder]. [De stafjurist] stelt vast dat dit een nieuw argument is wat zij nog niet eerder heeft gehoord.

De deken vervolgt het gesprek door aan te geven dat dit punt nu niet uitvergroot hoeft te worden. Vaststaat dat de praktijkvoering nog steeds beter kan (en moet), maar dat het ook gaat om de inhoud. De vastlegging van afspraken en de voorlichting aan cliënten moet veel beter. Alimentatieberekeningen zitten niet altijd in het dossier. Nog steeds. [Verweerder] ontkent dit waarop de deken aangeeft dat hij leest wat hij heeft gelezen. [Verweerder] zegt dat deze berekeningen nu wel worden gemaakt en dat klanten daar soms boos over zijn.

De deken gaat verder door aan te geven dat de bevindingen ook zijn dat voor [verweerder] onvoldoende duidelijk is wat de gevolgen zijn van het afstand doen van alimentatie. Verder is er ook onvoldoende kennis van het huwelijksvermogensrecht. Mr. [B] heeft dit geconstateerd en ook [raadsleden D. en G.] hebben dit vastgesteld. Dat is zorgelijk. [Verweerder] erkent dat hij inderdaad de begrippen verrekening en verdeling door elkaar heeft gehaald. Dat wil volgens hem niet zeggen dat hij onvoldoende kennis heeft van het huwelijksvermogensrecht.

Hij stelt [verweerder] voor dat hij (ook nu nog) niet naar de tuchtrechter stapt, maar dat hij wel wil dat [verweerder] zich opnieuw laat begeleiden. De deken zegt dat [verweerder] niet direct ‘nee’ of ‘ja’ hoeft te zeggen, maar het in overweging mag nemen. […]

De deken vraagt zich hardop af hoe we nu moeten omgaan met de laatste bevindingen, omdat hij vindt dat er niet aangemodderd kan blijven worden. Hij erkent dat hij het lastig vindt. De makkelijkste weg is misschien nog wel een gang naar de tuchtrechter, zo geeft de deken aan, omdat hij nog steeds kan terugvallen op het verleden, maar hij wil dat niet. Hij denkt dat het verstandig is dat [verweerder] de begeleiding weer oppakt en dat hij daarover wil praten.

[…]

Na de schorsing geeft [de gemachtigde van verweerder] aan dat hij wil de-escaleren. […] Ook het aanstellen van een praktijkbegeleider is prima. [De gemachtigde van verweerder] geeft aan dat een dergelijk traject wel in tijd beperkt moet zijn en dat ook de kosten echt een aandachtspunt is. […] De deken zegt dat hij over de naam van een praktijkbegeleider gaat nadenken. Wel is het zo dat hij hier – uiteraard – al zijn gedachten over heeft gevormd. In sonderende zin is hij bereid deze namen te noemen. De deken begint met de namen van de advocaten die onlangs gestopt zijn.  […]”

2.26 Op 18 maart 2023 heeft verweerder per e-mail zijn bezwaren geuit tegen de begeleiding door de gekozen praktijkbegeleider, omdat zij onder meer vFAS-lid zijn en geen toevoegingen behandelen.

2.27 Op 27 maart 2023 heeft de deken vier nieuwe namen van (oud-)advocaten aan verweerder voorgehouden. Verweerder had tegen één van de advocaten geen bezwaren, mr. [Van G.]. Verweerder heeft met mr. [Van G] kennisgemaakt en op 14 april 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken, de adjunct-secretaris, verweerder en mr. [Van G]. Uit het verslag van dit gesprek volgt:

“[Verweerder] geeft desgevraagd aan dat hij met mr. [Van G] nog geen stukken heeft gewisseld. Hij heeft haar wel gezegd dat hij al drie jaar onder verscherpt toezicht staat en dat dat in zijn ogen disproportioneel is. Verder heeft hij gezegd dat hij persoonlijk heel veel moeite heeft met de onafhankelijkheid van dit onderzoek. Dat blokkeert hem nog iedere dag en dat heeft hij mr. [Van G] verteld. Hij geeft aan dat hij haar niet in detail heeft uitgelegd hoe een en ander is gegaan.

[…] Over hoe naar aanleiding daarvan verder te gaan is op 1 maart jl. gesproken met [verweerder] en zijn advocaat, [de gemachtigde van verweerder]. In dat gesprek heeft de deken een aantal opties genoemd, zoals een gang naar de tuchtrechter en het opnieuw aanstellen van een praktijkbegeleider. Niets doen, was in ieder geval geen optie. De deken heeft gezegd dat hij vooruit wil blijven kijken en [verweerder] een laatste kans wil bieden om samen met een praktijkbegeleider de zaken definitief op orde te krijgen. Hij benadrukt dat hij als het gaat om de kwaliteit van de dienstverlening nooit de eis van de vFas heeft gesteld. In die positie is hij ook niet.

[Verweerder] geeft aan dat hij nooit erkenning heeft gehad voor feit dat hij nooit klachten heeft gehad en altijd hoge reviews scoort. Bovendien is een toevoegingspraktijk naar zijn mening ook echt anders. De deken zegt dat dit de vraag is. Hij stelt vast dat er echt dingen zijn blijven liggen. [Verweerder] geeft aan dat hij in ieder dossier alimentatieberekeningen maakt en dat de informatievoorziening veel concreter en veel meer dossiergeoriënteerd is. En dan is het verwijt nog steeds dat hij zijn cliënten te algemeen informeert. Dat is in zijn ogen echt onjuist. Hij besteedt juist heel veel tijd aan informatievoorziening. De algemene conclusies zijn naar zijn stellige overtuiging veel te zwaar aangezet. De deken zegt dat hierin wellicht ook een rol voor mr. [Van G] is weggelegd, maar daar komt hij nog op terug.

De deken vervolgt dat hij in het laatste gesprek heeft gezegd dat hij nog een laatste keer een coach wil inschakelen en dat dit een overzichtelijk en eindig traject moet zijn met een concrete eindtermijn. [Verweerder] onderbreekt de deken en vraagt of er dan weer een toezichtonderzoek komt. Als dat zo is, is het in zijn beleving echt een herhaling van zetten en komt hij nooit van dit hele toezichtstraject af. Dat vindt hij echt disproportioneel.

[…]

[Verweerder] zegt dat hij het echt onterecht vindt dat de [raadsleden D. en G.] dat punt van die identificatie zo opblazen. Hij houdt dat bij in een apart mapje. Hij geeft aan dat hierover tijdens dat kantooronderzoek op 9 november 2022 verder met hem ook niet gesproken is. Er heeft geen gesprek plaatsgevonden en ook geen terugkoppeling. Hij had dat namelijk gewoon kunnen uitleggen. Desgevraagd geeft [verweerder] aan dat er tijdens dat onderzoek geen enkele ruimte was voor zijn inbreng. Die ruimte werd door [raadsleden D. en G.] echt niet gelaten. Hij vindt het echt disproportioneel en vraagt zich oprecht af of een nader traject nog nodig is. Dat zeggen advocaten om hem heen, aan wie hij dit zo voorlegt, ook.

[Verweerder] vraagt of er alternatieven bespreekbaar zijn. Als het gaat om opleiding kan hij namelijk ook met mr. [Van G] bespreken wat hij nodig heeft.

De deken vraagt zich af of we het gesprek van 1 maart jl. gaan overdoen. Hij heeft daar namelijk helemaal geen behoefte aan.

[Verweerder] zegt dat hij zijn opleidingsbehoefte best wil bespreken met mr. [Van G]. Daar heeft hij geen enkel probleem mee. Mr. [B] trad op als de advocaat van [verweerder], zo geeft hij aan. En toch stuurde hij rapporten naar de deken. Hij zei mondeling andere dingen dan hij naar de deken schreef. Mr. [B] is volgens [verweerder] een hele bange man, die zich constant indekt. De deken geeft aan dat mr. [B] zeer secuur is. Dat zal hij niet ontkennen. [Verweerder] vond hem een verkapte rapporteur en geeft aan dat zijn vertrouwensrelatie met hem onderuit is gehaald.

De deken reageert hierop door aan te geven dat hij echt goed heeft onthouden dat [verweerder] gezegd heeft dat hij het vervelend vindt dat er mensen meekijken en dat hij behoefte heeft aan een moment dat het eindigt. Daar is hij het volstrekt mee eens en het moment om daarover afspraken te maken is in dit gesprek.

[Verweerder] vraagt de deken welk cijfer hij aan het onderzoeksrapport van 9 november 2022 geeft.

De deken antwoordt dat hij geen rapportcijfers geeft.

[Verweerder] zegt dat hij een makkelijk doelwit is, omdat hij een klein kantoor heeft. De deken geeft aan dat dat niets uitmaakt. Ieder signaal wordt onderzocht. De deken herinnert [verweerder] eraan dat hij gezegd heeft ‘ik doe het al 25 jaar zo’, waarop de deken heeft gezegd dat dat zorgelijk is. De deken erkent verder dat [verweerder] een verbeterslag heeft gemaakt. [Verweerder] zegt dat hij zijn BV heeft gewijzigd, dat hij vorig jaar € 130.000 verlies heeft geleden en dat coaching kostentechnisch eigenlijk niet uit kan. De deken erkent dat [verweerder] een prima ondernemer is, meer ondernemer dan advocaat. [Verweerder] vervolgt dat hij zijn verdienmodel heeft losgelaten en tijd en moeite erin heeft gestoken om het goed te doen. Zijn focus was altijd al op de cliënten gericht en is dat nog steeds. De deken zegt dat [raadsleden D. en G.] zeggen dat zijn dienstverlening kwalitatief onder de maat is. [Verweerder] zegt dat hij niet focust op snelheid, wel dat hij daar reclame mee maakt. De deken zegt dat hij dat niet snapt. [Verweerder] geeft aan dat hij er wel mee adverteert, maar dat cliënten er gaandeweg een zaak achter komen dat het niet zo werkt. Een gemiddelde zaak loopt vier tot acht maanden, dat is niet buitengewoon snel. Hij pusht niet op snelheid. Zijn financieel verlies komt ook door het verlies aan motivatie.

De deken vraagt of hij dit ook zo met mr. [Van G] heeft besproken. [Verweerder] geeft aan dat zij hebben stilgestaan bij wat die coaching zou moeten inhouden en verder ook dat hij gezegd heeft dat hij niet veel geld heeft voor coaching en bovendien dat zijn motivatie ver te zoeken is.

Mr. [Van G] merkt op dat [verweerder] behoefte heeft aan duidelijkheid en dat zij die ook wil. Pas dan kun je in haar ogen beoordelen of het nog in te zetten traject mogelijk disproportioneel is. Mr. [Van G] geeft aan dat zij niet het idee had dat [verweerder] de coaching an sich ter discussie wilde stellen. Zij vraagt [verweerder] of het een goed idee is om het traject verder te gaan uitwerken.

De deken voegt hier nog aan toe dat de conclusie ook kan zijn dat de praktijkvoering en de kwaliteit van de dienstverlening wel op orde zijn. Het kan ook zo zijn, als [verweerder] bezwaren blijft houden, dat hij het dossier zal voorleggen aan de tuchtrechter. Hij doet dat liever niet, maar geeft [verweerder] nog maar eens aan dat de vraag of hij zich laat begeleiden of niet, geen absolute vrije keuze is. Die begeleiding wordt hem door de deken opgelegd.

[Verweerder] geeft aan dat mr. [B] zich klachtwaardig richting hem heeft opgesteld door richting de deken één op één stukken door te zetten. De deken geeft nogmaals aan dat hij heel goed begrijpt dat dit hele traject heel vervelend is, ook voor hem, maar dat hij een signaal had dat hij serieus moest nemen. De deken wilde [verweerder] naar een hoger niveau tillen. Het traject verdient overall geen schoonheidsprijs. Dat heeft hij ook al vaker dan eens gezegd. Dat ligt deels bij het bureau, deels ook bij [verweerder], maar dat is allemaal geen reden om er niets mee te doen. De deken zal zijn ‘slot ei’ moeten leggen.

[Verweerder] blijft protesteren. Hij geeft aan er weinig vertrouwen meer in te hebben, omdat er altijd wat te klagen valt, nu ook over zijn collega, [kantoorgenoot] waarvan ook dossiers in het onderzoek zijn betrokken. Als je zoekt, is er altijd wat te vinden. De deken geeft aan dat het inderdaad wat ongelukkig is dat dit dossier is getrokken en in het verslag is terecht gekomen. Wel vraagt hij zich af waar dit gesprek toe gaat leiden. De deken geeft nogmaals aan dat hij geen zin heeft in een herhaling van zetten en op dit punt in het gesprek zijn geduld ook wat aan het verliezen is. Hij vraagt [verweerder] of we de inhoud van de praktijkbegeleiding kunnen gaan bespreken.

[…]

De deken herhaalt dat er geen alternatief bespreekbaar is en dat er geen keuze is. Wat hij begrijpt is dat [verweerder] wil weten hoeveel uur hij ongeveer kwijt is aan begeleiding. Voor de deken is belangrijk dat duidelijk moet zijn wat de positie van mr. [Van G] is. Mr. [Van G] is niet de advocaat van [verweerder]. Zij is primair aangezocht door de deken en moet ook aan hem rapporteren. Hij zal namelijk uiteindelijk een beslissing moeten nemen.

[De stafjurist] geeft aan dat zij niet begrijpt dat [verweerder] de positie van mr. [Van G] ter discussie stelt. Juist omdat hij eerder moeite had met een concullega als onderzoeker maar ook als mogelijke begeleider stond er op het lijstje van potentiële praktijkbegeleiders ook een oud-advocaat. Die heeft [verweerder] niet gekozen met als gevolg dat we nu weer in dezelfde discussie zijn beland als die we eerder hebben gevoerd. [verweerder] geeft aan dat hij de kantoorgenoot van mr. [Van G] kent (mr. [naam]) en dat hij daarom heeft gekozen voor mr. [Van G].

[Verweerder] geeft aan dat coaching een vertrouwensrelatie vereist en dat deze wordt doorkruist door de rapportageplicht die de deken oplegt. Mr. [Van G] geeft aan dat als de afspraken helder zijn, dat voor haar akkoord is. Zij geeft aan dat zij daar wel mee kan omgaan. Het is wel belangrijk dat de te maken afspraken goed op papier komen.

De deken geeft aan dat er toch ook geen enkel misverstand kon bestaan over wat de taak van mr. [B] was. Hij moest toch ook rapporteren aan de deken?

[Verweerder] geeft aan dat mr. [B] niet voldeed niet aan alle eisen van vertrouwelijkheid, althans niet aan de eisen die je daaraan mag stellen.

[…]

Voor wat betreft de uren die mr. [Van G] zou moeten maken, geeft de deken aan dat dat ook een beetje aan haar is; wat vindt de begeleider nodig? Mr. [Van G] zal primair een inschatting moeten maken van de intensiteit van het traject. De deken schat in dat zij een paar uur per maand zeker nodig zal hebben. Hij wil in ieder geval dat het traject een periode van ongeveer zes maanden beslaat, te rekenen vanaf de handtekening onder de overeenkomst van opdracht. Zes maanden acht de deken redelijk, mede met het oog op de zomervakantie. Hij kan zich verder voorstellen dat mr. [Van G] [verweerder] twee keer per maand bezoekt en één keer per maand schriftelijk verslag uitbrengt aan de deken. Dat mag kort zijn. De deken wenst verder een eindevaluatie aan het slot van het traject. Na die zes maanden eindigt het.

[Verweerder] vraagt zich af of dat daadwerkelijk zo is. Eindigt het dan echt? De deken geeft aan dat zes maanden niet disproportioneel is. [Verweerder] zegt dat hij een hele overzichtelijke praktijk heeft, waarin er geen raket naar de maan gaat. Hij is echt van oordeel dat hiermee met een kanon op een mug wordt geschoten. De deken geeft aan dat als dat zo is, het traject misschien ook wel eerder kan eindigen. Mr. [Van G] geeft aan zes maanden wel redelijk te vinden. Zij zal zich moeten inlezen, ze zal [verweerder] dingen willen meegeven en zij zal moeten kunnen beoordelen of hij daar in de praktijk ook iets mee doet. Dat kost gewoon wel wat tijd.

[…]

[Verweerder] geeft aan dat als je naar de organisatorische kant kijkt, hij alles goed doet. De opdrachtbevestiging en het echtscheidingsconvenant heeft hij met mr. [B] helemaal opnieuw opgezet. Die zijn gewoon in orde. Hij geeft wel eerlijk aan dat hij zijn deskundigheid minder aandacht heeft gegeven dan het ondernemerschap. Is het niet een insteek dat we primair kijken naar de deskundigheid, zo vraagt hij.

De deken geeft aan dat hij zijn deskundigheid getoetst wil hebben aan de hand van concrete dossiers. Zijn deskundigheid moet blijken uit de dossiers. De deken wil niet alleen een opleidingsplan afspreken.

Mr. [Van G] voegt hieraan toe dat zij zich alleen op basis van dossiers een oordeel kan vormen over deskundigheid van [verweerder] en eventuele lacunes daarin. Het kan dus zijn, zo vervolgt zij, dat we op deskundigheidspunten uitkomen, maar misschien ook wel niet. Zij weet nog niets en moet ergens beginnen.

De deken vindt een nieuw begin ook goed, omdat niet uit te sluiten valt dat we wellicht zijn terechtgekomen in tunnelvisies.

[Verweerder] geeft aan dat hij het disproportioneel blijft vinden. De deken sloopt een eenmanspraktijk en de man erachter. Hij respecteert de rol van de deken, maar wil wel nog eens benadrukken hoe het voor hem voelt. Als hij iemand in een lichtblauw pak voorbij ziet komen dan krijgt hij vlekken, ook bij het voorbij rijden van de vrachtwagen van afvalverwerkingsbedrijf [B].

[…]

Er zal door mr. [Van G] getoetst moeten worden aan het kader uit het verslag van 6 januari 2021. In aanvulling daarop wil de deken ook dat mr. [Van G] toetst of [verweerder] voldoet aan de kernwaarden van artikel 10a Advocatenwet. Het kader wordt door [de stafjurist] genoemd:

1. Wordt voldaan aan de identificatieplicht? (art. 7.1 e.v. Voda)

2. Wordt op adequate wijze de opdracht bevestigd en duidelijk met de cliënt gecommuniceerd wat de advocaat voor hem/haar gaat doen? (o.a. art. 7.5 Voda)

3. Verifieert de advocaat wat de belangen en de wensen van cliënten zijn en adviseert hij hen adequaat over de juridische mogelijkheden en gevolgen?

4. Voert de advocaat de opdracht persoonlijk uit? (Gedragsregel 13)

5. En als de advocaat de opdracht door medewerkers laat uitoefenen heeft hij zich er dan van overtuigd dat zij daartoe bekwaam zijn? (Gedragsregel 13 lid 2)

6. Betracht de advocaat afdoende vertrouwelijkheid over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen? (Gedragsregel 3)

[Verweerder] geeft aan dat hij moeite heeft met steeds het voorbeeld dat cliënten de mogelijkheid hebben om de camera uit te zetten. Dit staat standaard in een briefje van hem, maar dat gebeurt in de praktijk niet. De deken vraagt zich af waarom [verweerder] dan dat zinnetje in zijn brieven laat staan. Dat is hetzelfde als dat is gebleken dat op de website gaandeweg het toezichtstraject nog steeds (of weer) staat dat er snel en anoniem kan worden gescheiden. Haal dat nu gewoon van de website is de oproep van de deken en zet het er ook niet opnieuw op terug. [Verweerder] geeft aan dat dit een tekst is van twintig jaar geleden en dat dat ziet op het eventueel versturen van post in een blanco enveloppe, zonder het logo van kantoor, zodat het niet zichtbaar is dat die post van een advocatenkantoor afkomstig is.

[…]

Mr. [Van G] houdt [verweerder] voor dat het maken van alimentatieberekeningen een keuze is. Je hoeft niet standaard een berekening te maken. Je moet wel samen met je cliënten inventariseren of er voldoende aanleiding is een dergelijke berekening te maken. En dan moet je dus wel weten waar je op moet letten.

[Verweerder] geeft aan dat iedere intake op dit moment al zo’n anderhalf uur duurt. Daar heeft hij echt een verbeterslag in gemaakt. Hij vindt het toets lijstje dan ook niet fair. De deken geeft aan dat hij het lijstje als een houvast ziet. De algehele hamvraag is of de praktijk van [verweerder] voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Dat wil hij weten.

[Verweerder] herhaalt nog maar eens dat hij inmiddels ‘de organisatie’ is omdat hij alles zelf doet. In zijn ogen is de meeste winst te halen in het bevorderen van zijn deskundigheid. Daar wil hij het nog wel eens laten vallen. [Verweerder] had gehoopt dat we al een stapje verder waren dan we nu afspreken. […]

Mr. [Van G] zegt ook nog eens dat zij denkt dat we een half jaar nodig hebben. Zij moet zich inlezen, zij moet opvolging kunnen zien en dat kost nu eenmaal tijd. Ze zal korte verslagen schrijven richting de deken. […]

[Verweerder] geeft aan dat hij het gesprek nog verder wil voortzetten met [de gemachtigde van verweerder]. Hij wil de gemaakte afspraken met hem bespreken, omdat het voor hem onduidelijk is wat het concrete doel is. De deken betreurt dit en wil niet dat er, zoals te doen gebruikelijk, enkele dagen na dit gesprek een mail komt van [verweerder] waarin hij alles wat besproken is betwist of in een ander daglicht ziet. De deken vraagt of het mr. [Van G] wel duidelijk is.

Mr. [Van G] zegt dat zij de verslagen gaat lezen om te bezien wat er aan tekortkomingen is gesignaleerd. Dan leest zij ook het kader nog eens goed na en dan gaat zij aan de hand daarvan samen met [verweerder] naar zijn dossiers kijken en hem daarin begeleiden. Zij rapporteert één keer per maand kort schriftelijk aan de deken en stelt na zes maanden haar slotconclusies op. De deken beslist dan vervolgens wat er gaat gebeuren.

[…]

[Verweerder] zegt dat [de gemachtigde van verweerder] ook zou kunnen adviseren dat hij zelf de ‘onvolkomenheden’ gaat aanpakken zonder praktijkbegeleiding en dat [raadsleden D. en G.] na verloop van tijd dan weer langs kunnen komen om de praktijk te beoordelen. De deken houdt [verweerder] voor dat dit niet verstandig is en dat hij op mr. [Van G] moet vertrouwen, zij is open genoeg. Als mr. [Van G] constateert dat het juist is wat hij zegt, namelijk dat alles op orde is, dan eindigt het traject eerder. […]

2.28 Op 30 april 2023 heeft verweerder zijn opmerkingen op het verslag van het gesprek van 14 april 2023 doorgegeven aan de deken.

2.29 Op 30 mei 2023 heeft de adjunct-secretaris bij verweerder navraag gedaan over de stand van zaken van de begeleiding, nadat de deken van verweerder niets had vernomen en hij van mr. [Van G] had vernomen dat verweerder bezwaren had tegen de voorwaarden die de deken verbond aan de praktijkbegeleiding.

2.30 Op 5 juni 2023 schreef verweerder aan de deken:

“[…] Inmiddels had ik met [A] overleg over haar begeleiding als coach, waarvoor eerst een overeenkomst van opdracht dient te worden gesloten.

Ter voorbereiding daarop dient duidelijkheid te komen over de onderstaande punten:

1. Hoedanigheid als coach

De deken heeft aangegeven dat hij [A] een zeer uitgebreide onderzoeks- en rapportagetaak wenst te geven. Deze taak is echter onverenigbaar met de primaire taak als coach, waarbij juist vrijwilligheid en vertrouwen voorop staat. In verband daarmee dient [Angela] dus slechts op te treden als coach en juist niet in de hoedanigheid van advocaat-onderzoeker. In dit kader wijs ik ook op de problematische rol van een advocaat-onderzoeker, zie ook Advocatenblad 2023/03 bladzijde 75-77.

2. Proportionaliteit

De door de deken voorgestelde begeleiding van tweemaal per maand een aantal uren gedurende zes maanden is niet akkoord, als zijnde disproportioneel en daarmee ook nog onbetaalbaar voor een eenmanspraktijk. Ik verwijs in het bijzonder naar mijn reactie op het verslag van het laatste kantoorbezoek op 9 november 2022. Ik concludeer daarin dat de constateringen deels onjuist zijn en voor zover wel juist, dat deze van minimaal gewicht zijn en simpel op te lossen. De zeer algemene conclusies worden niet gedragen door de constateringen. Daarnaast staan de betreffende onderzoekers niet onafhankelijk van hetgeen ze onderzoeken, zodat hun rapportage niet bruikbaar is.

Wat overblijft is mijn voorstel voor een meer beperkte opdracht aan [A]:

  • de huidige praktijk wordt met mij doorgenomen, aan de hand van lopende dossiers, dus als 'frisse start' zonder tunnelvisie;
  • optreden in de hoedanigheid als coach, niet zijnde advocaat-onderzoeker;
  • tweemaal 3 uur dossierbespreking met tussentijds een periode waarin eventuele tekortkomingen als verbeteringen in de praktijk worden doorgevoerd;
  • eindrapportage aan de deken, met een rapportcijfer welke voorafgaand ter inzage aan mij wordt voorgelegd.”

2.31 Op 18 oktober 2023 heeft de deken het dekenbezwaar ingediend over verweerder.

3  KLACHT

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.

a. Verweerder schiet ernstig tekort in de zware zorgplicht die op hem rust bij het optreden als enige advocaat van twee partijen om op hun gezamenlijk verzoek een echtscheidingsconvenant op te stellen en een echtscheiding tot stand te brengen, zoals door het Hof van Discipline uiteen is gezet in zijn beslissing van 9 april 2018 (ECLI:NL:TAHVD:2018:61);

b. Verweerder handelt in strijd met de artikelen 7.1 en 7.2 van de Verordening op de advocatuur en gedragsregel 16, doordat uit kantoorbezoeken en de bevindingen van de aangesteld praktijkbegeleider blijkt dat verweerder:

i. structureel intakes deed zonder (fysieke) ontmoeting, waarbij het getuige zijn website zelfs mogelijk was om anoniem te scheiden en/of de camera tijdens een digitale bespreking uit te zetten,

ii. cliënten bij aanvang van de opdracht niet of niet kenbaar op de juiste wijze identificeerde;

iii. geen of althans veel te weinig informatie verschafte over de rechten van de cliënt en de risico’s die aan een zaak kleefden;

iv. onvoldoende inhoudelijke kennis had van het rechtsgebied personen- en familierecht

  1. Verweerder handelt in strijd met de kernwaarde integriteit, partijdigheid en kwaliteit door direct na de ontvangst van een aanvraagformulier via zijn website een conceptechtscheidingsconvenant op te stellen, bijna nooit met een inhoudelijke bespreking, In het convenant noch in het begeleidend schrijven werd duidelijke inhoudelijke informatie gegeven over de juridische (on)mogelijkheden en risico’s. Verweerder gebruikte standaardteksten die niet waren toegespitst op de concrete situatie van cliënten. In de onderzochte dossiers werden, op één dossier na, geen alimentatieberekeningen gemaakt terwijl ook is vastgesteld dat partijen in bijna alle onderzochte zaken afstand deden van alimentatie. Verweerder heeft zijn cliënten volstrekt onvolledig ingelicht, maar heeft zich bovendien niet vergewist van het feit of zijn cliënten begrepen dat zij met minder genoegen namen en bovendien dergelijke concessies welbewust aanvaarden.
  2. Verweerder bewaarde ten onrechte en in strijd met de AVG identificatiebewijzen in de dossiers. Ook is gebleken dat verweerder een eenmaal ingevoerde juiste wijze van identificatie (deels) teniet had gedaan.
  3. Verweerder heeft tot tweemaal toe met de deken gemaakte afspraken geschonden en zich daarmee aan het toezicht van de deken te onttrekken, door eerst zonder voorafgaand overleg met de deken de praktijkbegeleiding door mr. [B] eenzijdig op te zeggen en daarna niet over te gaan tot aanstelling van een nieuwe praktijkbegeleider;

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.

4.2 Verweerder wijst er allereerst op dat hij al 26 jaar lang advocaat is met een hoge klantwaardering en nagenoeg geen klachten. Ook is bij een eerder kantoorbezoek omstreeks 2014 slechts een aantal kleine verbeterpunten aangegeven. De praktijkvoering is sindsdien echter precies hetzelfde gebleven.

Praktijkvoering eind 2020/begin 2021

4.3 Hij erkent dat zijn praktijk eind 2020 en begin 2021 niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Dat was voor verweerder ook reden om onmiddellijk na deze constateringen zijn praktijk grondig aan te pakken. Ook heeft verweerder, nadat hij heeft ingestemd met praktijkbegeleiding, nagenoeg alle opmerkingen en suggesties van mr. [B] uitgevoerd. Verweerder heeft er dus alles aan gedaan om de tekortkomingen en schendingen in zijn praktijk op te lossen en te repareren. De praktijk is sindsdien sterk verbeterd. De klachten over deze periode moeten volgens verweerder dan ook worden afgewezen.

Eerste afspraak met deken: praktijkbegeleiding door mr. [B]

4.4 Verweerder licht toe dat hij en mr. [B] een verschil van inzicht hadden over de rol als praktijkbegeleider, maar daarbij wel rapporteerde aan de deken. Ook acht verweerder mr. [B] niet geschikt als praktijkbegeleider vanwege het verschil in praktijkvoering. Daardoor ontstond ook een ander ambitieniveau met betrekking tot de kennis die verweerder moest verwerven.

4.5 Verweerder benadrukt dat hij de opdracht aan mr. [B] niet heeft beëindigd zonder de deken daarover te informeren. De deken werd steeds in de cc opgenomen. Ook heeft verweerder zich tot twee keer toe rechtstreeks over dit onderwerp tot de deken gewend, maar de deken heeft hier niet op gereageerd.

4.6 Verder geeft verweerder aan dat hij, vanwege zijn gezondheid en financiële situatie, zijn deskundigheid had moeten kunnen bevorderen door cursussen te volgen en opleidingspunten te halen. De deken heeft dat niet geaccepteerd, wat een schending van de proportionaliteit en subsidiariteit is.

4.7 Het dekenbezwaar dient ook op dit onderdeel te worden afgewezen.

Tweede afspraak met deken: praktijkbegeleiding door mr. [Van G]

4.8 Verweerder benadrukt dat hij zijn praktijkvoering inmiddels nog heeft aangepast en verbeterd, zodat de constateringen uit het kantoorbezoek van januari 2022 niet meer van belang zijn. Ook uit hij opnieuw zijn bedenken tegen de onderzoekers vanuit de Raad van de Orde, net als over de vFAS-kwaliteitsmaatstaf die zij hanteren.

4.9 Desondanks heeft verweerder nogmaals ingestemd met een nieuwe praktijkbegeleider. Dat betekent niet dat hij het eens is met de bevindingen van de onderzoekers, maar het is als eenmanskantoor niet verstandig om daarover de strijd aan te gaan met de deken. Daaraan verbond verweerder de voorwaarde dat de praktijkbegeleiding proportioneel in duur en intensiteit moesten zijn. Daar kwam bij dat verweerder opnieuw geconfronteerd dreigde te worden met een praktijkbegeleider die ook aan de deken moest rapporteren.

4.10 De praktijkbegeleiding die de deken voorstelde was niet proportioneel wat betreft de tijdsbesteding en de kosten. Ook wist hij wederom niet wat hij van de praktijkbegeleider kon verwachten en welke juridische positie deze had. Daarom heeft verweerder terecht niet ingestemd met de door de deken gestelde voorwaarden en condities voor de tweede praktijkbegeleiding. Er was dus ook geen sprake van niet-nakoming.

4.11 Verweerder verzoekt het dekenbezwaar ook op dit deel af te wijzen.

4.12 Tot slot benadrukt verweerder dat de twee eerder gegrond bevonden tuchtklachten uit 2007 en 2014 komen. Verweerder verzoekt daar rekening mee te houden als de raad toch van oordeel is dat sprake is van klachtwaardig handelen.

5 BEOORDELING

Opmerkingen vooraf en toetsingskader

5.1 In artikel 10a lid 1 van de Advocatenwet is bepaald dat voor een advocaat in het belang van een goede rechtsbedeling een aantal daar opgesomde kernwaarden leidend zijn. Volgens artikel 45a van de Advocatenwet is de deken belast met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald. Het draait, samengevat, in deze zaak om de volgens de deken structureel tekortschietende praktijkvoering van verweerder, zodat met name de kernwaarde deskundigheid in het gedrang is. De tekortschietende praktijkvoering heeft ertoe geleid dat verweerder op 31 maart 2021 opdracht heeft gegeven aan een praktijkbegeleider die aan de deken verslag heeft uitgebracht. Nadat verweerder bezwaren naar voren bracht tegen de praktijkbegeleiding en/of de door de deken aangewezen praktijkbegeleider en deze tot een einde kwam heeft de deken zijn bezwaar ingediend.

5.2 De raad stelt voorop dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdracht, privileges en bevoegdheden op zorgvuldige wijze om te gaan. Zijn optreden dient een goede rechtsbedeling te bevorderen, niet alleen in het belang van zijn cliënt, maar ook in het openbaar belang. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen, is van belang dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, want wordt bijvoorbeeld ingeperkt door de artikelen 7.1 en 7.2 van de Verordening op de advocatuur en gedragsregel 16

5.3 Daarbij geldt krachtens vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat op een advocaat, die optreedt als enige advocaat van twee partijen om op hun gemeenschappelijk verzoek een echtscheidingsconvenant op te stellen en een echtscheiding tot stand te brengen, een zware zorgplicht rust, die onder meer met zich meebrengt dat hij beide partijen goed voorlicht en dat hij zich ervan vergewist dat beide partijen een te treffen regeling begrijpen. Indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken, dan dient de advocaat zich ervan te vergewissen dat deze partij begrijpt met minder genoegen te nemen en dat deze partij een dergelijke concessie welbewust aanvaardt (HvD 7 december 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:3; HvD 7 januari 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:44; en HvD 9 april 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:61).

Kwaliteit van de dienstverlening – onderdelen a), b) iii en iv, en c)

5.4 De deken heeft een omvangrijk onderzoek gedaan naar de praktijkvoering van verweerder. Wat betreft de raad volgt uit dit onderzoek voldoende dat door verweerder aan de zware zorgplicht die op hem rust, nu hij uitsluitend gezamenlijke echtscheidingsverzoeken behandelt, niet wordt voldaan.

5.5 De deken heeft eind 2020 geconstateerd dat de echtscheidingsverzoeken door verweerder routinematig werden behandeld door verweerder. Uit de controle volgt dat in de dossiers onvoldoende werd vastgelegd en dat cliënten niet (aantoonbaar) werden ingelicht over de mogelijkheden en de risico’s van de echtscheiding, noch in een bespreking noch op schriftelijke wijze. Verweerder erkent ook dat zijn praktijk op dat moment niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Er is dus sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

5.6 Verweerder is nadien (met name door druk vanuit de deken) aan de slag gegaan met het verbeteren van zijn praktijkvoering. De deken heeft hiervoor mr. [B] bereid gevonden, waarna deze aan de slag is gegaan bij verweerder om te adviseren over verbeterpunten. Eerst was de praktijkorganisatie aan de beurt, waarna de juridisch inhoudelijke kwaliteit van verweerder zou worden bijgespijkerd. Tot dit laatste is het echter niet gekomen, omdat verweerder de praktijkbegeleiding eenzijdig heeft beëindigd.

5.7 De deken heeft hierop een nieuw kantoorbezoek doen uitvoeren op 9 november 2022. Uit het verslag van dit bezoek volgt dat inmiddels meer informatie vastgelegd lijkt te zijn in de dossiers, maar lijkt dat volgens de onderzoekers vooral voor de vorm te zijn vanwege het lopende onderzoek. De informatie lijkt vooral standaardinformatie te zijn. Er worden nu wel alimentatieberekeningen gemaakt, maar daar wordt lang niet altijd wat mee gedaan. De raad begrijpt dit zo dat verweerder na de praktijkbegeleiding nog steeds zijn cliënten niet voldoende informeert over de mogelijkheden en risico’s van zijn dienstverlening. Hoewel verweerder veel verbeterpunten van mr. [B] heeft verwerkt – 182 in totaal volgens verweerder – heeft dit dus nog niet tot de noodzakelijke verbetering geleid. Dat is mogelijk verklaarbaar omdat verweerder de praktijkbegeleiding eenzijdig heeft beëindigd, voordat het traject van verbetering van de inhoudelijke kennis van verweerder goed op gang is gekomen. Dit leidt echter tot de conclusie dat de praktijkvoering van verweerder nog steeds niet voldoet aan de zware zorgplicht die op verweerder rust. Er is tot op heden dus nog sprake van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.

5.8 De bezwaren van verweerder tegen de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, leiden er ook niet toe dat de raad twijfel heeft aan de juistheid van de uitgevoerde onderzoeken. Verweerder voert aan dat de twee onderzoekers zijn directe concurrenten zijn, maar de deken heeft daarover al voldoende duidelijk gemaakt dat zij een ander soort praktijk in het familierecht voeren en als leden van de Raad van de Orde handelden. Daarbij geldt dat de deken zich ervan dient te vergewissen dat het door de onderzoekers uitgevoerde onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Bovendien was verweerder actief via internet met een landelijk verzorgingsgebied, zodat de raad niet inziet hoe de afstand tussen verweerders feitelijke werkplek en die van de onderzoekers relevant is.

5.9 Verweerder heeft verder gesteld dat zijn praktijkvoering – zo vat de raad dat samen – geen tekortkomingen heeft in de dienstverlening, maar dat het enkel gaat om de verslaglegging. De raad gaat aan dit verweer voorbij. Het lag op de weg van verweerder om concreter – en zeker al in een eerdere fase toen de onderzoeksrapporten werden opgesteld – te onderbouwen dat zijn praktijkvoering wel conform de daaraan te stellen eisen verloopt. Bovendien miskent verweerder de op hem rustende en onder overweging 5.3 verwoorde zware zorgplicht door het achterwege laten van een adequate verslaglegging. Van een advocaat die in een echtscheidingsprocedure voor beide partijen optreedt, mag verwacht worden dat die advocaat een schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken en de verstrekte juridische informatie niet achterwege laat. Vastlegging van het besprokene is namelijk niet alleen van belang om achteraf te kunnen nagaan wat precies is afgesproken, maar ook om partijen de gelegenheid te geven om onafhankelijk van elkaar alles rustig na te lezen en te overdenken. Zo kunnen beide partijen bij zichzelf nagaan of hetgeen is afgesproken ook werkelijk in overeenstemming is met hun eigen wensen. (vergelijk RvD Arnhem-Leeuwarden 2 november 2020, ECLI:NL:TADRARL:2020:213, onder 5.2).

5.10 Bezwaargronden a), b) iii en iv, en c) zijn gegrond.

Identificatie van cliënten – onderdelen b) i en ii

5.11 Uit de verslagen van de kantoorbezoeken aan verweerder volgt genoegzaam dat de identificatie door verweerder meerdere keren niet correct is verlopen. Zo hebben de onderzoekers in meerdere dossiers in de periode dat zij de kantoorbezoeken hebben verricht geconstateerd dat de identificatie niet goed is verlopen. Zo was niet controleerbaar of en hoe deze identificatie is gebeurd. Ook heeft verweerder meerdere malen de identificatie telefonisch gedaan aan de hand van een eerder ingestuurde kopie van een identificatiebewijs. Aan de hand van identificatiebewijzen van cliënten kan verweerder echter niet controleren of de persoon die hij spreekt ook daadwerkelijk de persoon is van wie het identificatiebewijs afkomstig is. Verweerder heeft daarmee niet voldaan aan zijn vergewisplicht uit artikel 7.1 lid 1 van de Voda.

5.12 Daarnaast volgt uit het dossier dat verweerder zijn diensten aanbiedt met de mogelijkheid om anoniem of met de camera uitgeschakeld te scheiden. Ook in uitnodigingen voor digitale besprekingen wordt dat als optie meegegeven. Verweerder heeft tijdens het kantoorbezoek van 25 januari 2021 verklaard dat ‘nu op zijn kantoor de werkwijze wordt gehanteerd dat even de camera wordt aangezet en wordt gekeken of de cliënt “klopt” met de paspoortfoto’. Daarna kan de camera weer uit worden gezet. De raad stelt daarmee vast dat de nieuwe werkwijze van verweerder is dat het gehele echtscheidingsproces, op de identificatie na, volledig ‘anoniem’ en zonder visueel contact geschiedt. De deken trekt ook op dat punt terecht aan de bel. De raad vraagt zich af op welke wijze verweerder met deze werkwijze meent te voldoen aan de zware zorgplicht die op hem rust bij het behandelen van gezamenlijke echtscheidingsverzoeken. Door het hele proces op afstand en zonder beeld van de cliënten te hebben, kan de raad zich niet voorstellen dat verweerder goed heeft kunnen nagaan of ieder van zijn cliënten daadwerkelijk begreep welke afspraken er werden gemaakt en dat hij of zij achter die te maken afspraken stond. De raad acht deze werkwijze twijfelachtig en ook niet in overeenstemming met de zorgplicht die op verweerder rust. Verweerder betwist dat zijn cliënten anoniem kunnen scheiden. Hij zegt dit alleen voor marketing op zijn website heeft staan maar dat dit in de praktijk niet zou gebeuren. De raad acht deze verklaring niet geloofwaardig, mede gelet op het feit dat verweerder die optie daarnaast ook structureel in brieven voor de uitnodiging voor gesprekken heeft genoemd en hij heeft verklaard dat de camera ‘even wordt aangezet en wordt gekeken of de cliënt “klopt” met de paspoortfoto’.

5.13 Klachtonderdelen b) i en ii zijn gegrond.

Bewaren van kopieën van identiteitsbewijzen – onderdeel d

5.14 Onbetwist is verder dat verweerder in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming kopieën van de identiteitsbewijzen van zijn cliënten in de dossiers bewaarde. Verweerder zegt dat hij die werkwijze inmiddels heeft aangepast en dat hij de opgeslagen kopieën van de identificatiebewijzen ook al heeft verwijderd.

5.15 Uit het dossier volgt dat verweerder ook in één geval de wijze van identificatie in het dossier heeft genoteerd, maar later om een hem moverende reden weer heeft verwijderd. Uit het verslag van het kantoorbezoek op 9 november 2022 volgt namelijk: “Op navraag van [raadslid D.], nu de gemelde notitie niet in het dossier werd aangetroffen, licht [verweerder] toe dat hij de gegevens van het ID-bewijs (het documentnummer en de vervaldatum) toch niet meer noteert (voorheen deed hij dat wel). Er worden in ieder geval geen kopieën van ID-bewijzen meer in de dossiers bewaard.”. Hierdoor is niet meer controleerbaar of de identificatie daadwerkelijk is verlopen.

5.16 Bezwaargrond d) is gegrond.

Schending van met de deken gemaakte afspraken – onderdeel e

5.17 Tot slot wordt verweerder verweten tot tweemaal toe met de deken gemaakte afspraken te hebben geschonden. De raad constateert dat dit het geval is. De deken heeft heldere afspraken gemaakt met verweerder, ter voorkoming van het indienen van een dekenbezwaar. Hoewel verweerder aanvankelijk aan de slag is gegaan met de praktijkbegeleiding door mr. [B], heeft hij de begeleiding eenzijdig beëindigd toen begonnen werd met het bijspijkeren van de juridische kennis van verweerder. Ook dat viel echter onder de afspraken die met de deken zijn gemaakt. Anders dan door verweerder wordt gesteld, is het de raad niet gebleken dat verweerder de praktijkbegeleiding in overleg met de deken heeft stopgezet. Verweerder heeft de deken wel in de cc meegenomen in zijn e-mails van 5 november 2022 aan mr. [B], waarin hij aangaf dat hij overweegt de samenwerking te stoppen maar daarvoor eerst nog met de deken zal overleggen. Niet gebleken is dat dit gesprek met de deken is gevoerd. Sterker nog, de deken was het niet eens met de stopzetting van de begeleiding.

5.18 De deken heeft verweerder uiteindelijk nog een tweede kans gegeven om zich te laten begeleiden, ter voorkoming van een dekenbezwaar. Verweerder heeft daarmee ingestemd. Enige tijd erna had verweerder echter opnieuw bezwaren en heeft hij bedankt voor de begeleiding. Dat de praktijkbegeleiding nog niet van start was gegaan, doet daar volgens de raad niets aan af. Er waren immers al afspraken gemaakt met de deken, waardoor deze niet (eerder) naar de tuchtrechter is gestapt.

5.19 Het stond verweerder weliswaar vrij om geen begeleiding te wensen, mede vanuit kostenperspectief. Verweerder had dan echter niet eerst moeten instemmen met de praktijkbegeleiding om een dekenbezwaar te voorkomen, om vervolgens die afspraken niet na te komen. Uit de redenen van verweerder om de praktijkbegeleiding met mr. [B] te stoppen, samen met alle andere bezwaren van verweerder tegen de lopende onderzoeken, wordt door de raad bovendien afgeleid dat verweerder zich weinig aan lijkt te trekken van de positie van de deken als toezichthouder op de advocatuur en dat hij zich probeert te onttrekken van het toezicht door de deken. Zo heeft verweerder zelf de keuze gemaakt om cursussen te gaan volgen in plaats van de praktijkbegeleiding. Daargelaten dat dit niet in overeenstemming is geweest met de afspraken met de deken, miskent verweerder daarmee ook dat het volgen van cursussen niet betekent dat hij de inhoud daarvan ook daadwerkelijk in de praktijk kan brengen en dus geen gelijkwaardig alternatief kan zijn.

5.20 Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat een advocaat betaamt. Bezwaaronderdeel e) is gegrond.

Conclusie

5.21 Het voorgaande leidt tot de vaststelling dat de praktijkvoering structureel tekortschiet. Het optreden van verweerder bevordert een goede rechtsbedeling in kwalitatief en normatief opzicht niet, want die is in velerlei opzicht onvoldoende, zodat artikel 10a van de Advocatenwet is geschonden. De raad zal het dekenbezwaar in al zijn onderdelen gegrond verklaren.

6 MAATREGEL

6.1 Uit de onderzoeken die de deken heeft uitgevoerd, volgt een beeld van de praktijkvoering van verweerder dat de raad heeft geschokt. De verslaglegging, dossieropbouw en juridische deskundigheid door verweerder is gedurende de tijd dat de onderzoeken hebben gelopen, een periode van ruim twee jaar, structureel onder de maat gebleken. De raad slaat daarbij met name aan op verweerders verklaring dat zijn praktijk zo al jaren ongewijzigd werd gevoerd. Daarmee zou zo kunnen zijn dat naar verweerders eigen zeggen 12.000 gehuwden die bij verweerder langskwamen voor een gezamenlijk echtscheidingsverzoek mogelijk al 26 jaar lang – de periode dat verweerder actief is als advocaat – niet goed zijn voorgelicht over de gevolgen van de echtscheiding en hun rechten daarin. Zo is niet gebleken dat verweerder zijn cliënten goed heeft voorgelicht over het afzien van alimentatie, ondanks grote inkomensverschillen tussen de echtelieden, of over bijvoorbeeld gevolgen voor pensioenen. De tekortkomingen in de praktijk van verweerder zijn zeer ernstig en de raad vraagt zich af hoeveel voormalige cliënten van verweerder uit onwetendheid – wegens het gebrek aan gedegen juridische voorlichting door verweerder – financieel zijn benadeeld.

6.2 Daar komt dan ook nog eens bij dat verweerder in strijd met de AVG kopieën van identiteitsbewijzen van deze personen heeft bewaard in de dossiers en zich heeft willen onttrekken van het toezicht door de deken.

6.3 De raad begrijpt dat de aanleiding tot het dekenbezwaar op verweerder zowel financieel als mentaal een flinke tol heeft gehad, omdat zijn businessmodel onderuit is gegaan en hij zijn praktijkvoering flink heeft moeten aanpassen. Dat dit hem raakt, is dan ook logisch. De raad moet echter, net zoals verweerder dat had moeten doen, de belangen van de rechtszoekenden vooropstellen. Er geldt immers niet voor niets een zware zorgplicht voor advocaten die gemeenschappelijke echtscheidingsverzoeken behandelden.

6.4 Verweerder lijkt zich de ernst van de toestand van zijn praktijk echter niet te beseffen. Uit het dossier volgt dat verweerder het toezicht door de deken disproportioneel vindt en dat alles eigenlijk wel mee vindt vallen. Daarbij houdt hij zich vooral vast aan het cijfer dat hij uit zijn klantwaarderingsonderzoek heeft gekregen – waarvan hij bovendien ook zegt dat boze klanten geen vragenlijst krijgen. Ondanks de ernstige tekortkomingen, heeft de deken verweerder aanzienlijk de ruimte gegeven om zich te laten begeleiden. Verweerder heeft die kans echter niet met beide handen aangegrepen, maar heeft zich vooral druk gemaakt om de hoedanigheid van zijn begeleider – die blijkens het dossier duidelijk bedoeld was als praktijkbegeleider en rapporteur – en alle bezwaren die hij heeft tegen de advocatuurlijke toezichtsorganen. Verweerder dient die toezichtfunctie vanuit de deken, zoals de Advocatenwet dat heeft bepaald, echter te accepteren. Ook nadat de deken hem een tweede kans heeft gegeven om zich te laten begeleiden, ondanks dat verweerder de eerste begeleider de deur heeft gewezen, heeft verweerder zich vooral beziggehouden met de tijd die hij aan de begeleiding kwijt zou zijn, in plaats van zich druk te maken om de tekortkomingen in zijn dienstverlening aan zijn cliënten. Ook tekenend vindt de raad de verklaring van verweerder ter zitting dat je ‘het paard naar het water kan leiden, maar je kan het niet doen drinken.’ Verweerder laat zich blijkbaar niet sturen door de deken en geeft te kennen zich ook weinig aan te trekken van de tuchtrechter.

6.5 Vanwege dat gebrek van het besef hoe ernstig de situatie van verweerder is en het niet willen meewerken aan het opschroeven van de kwaliteit van zijn dienstverlening, is de raad er niet van overtuigd dat verweerder in de toekomst wel gaat voldoen aan de zware zorgplicht die op hem rust om zijn cliënten goed te informeren. De deken acht een schorsing echter voldoende om verweerder op het juiste pad te brengen en wil hem dus blijkbaar nog een kans geven. Verweerder heeft in zoverre geluk met een deken die zich mild opstelt, niet alle geconstateerde onregelmatigheden in de praktijk van verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het dekenbezwaar en toch nog voldoende vertrouwen heeft in verweerder om hem een derde kans te geven. De raad zal de deken daarom volgen en de maatregel van schorsing opleggen, deels voorwaardelijk en deels onvoorwaardelijk.

6.6 De deken heeft het noodzakelijk gevonden dat verweerder opdracht heeft verleend om zich te laten begeleiden. De deken achtte een dergelijke praktijkbegeleiding voor een goede rechtsbedeling noodzakelijk. Feit is dat verweerder bezwaren daartegen heeft en dat de praktijkbegeleiding is gestopt. Dit plaatst de raad voor de afweging praktijkbegeleiding wellicht als bijzondere voorwaarde op te leggen. Deze begeleiding en daaruit volgende sores hebben bij verweerder echter mede bijgedragen aan de door hem ondervonden zware tol. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gezegd dat het zo niet langer kon doorgaan en dat verweerder er aan onder door ging. Hij sliep niet meer, had een zwaard boven zijn hoofd hangen en dat moest weg. Er moest licht aan het einde van de tunnel komen, aldus de gemachtigde. Verweerder heeft bepleit dat hij zelf zou mogen kiezen langs welke weg hij de verbetering van de deskundigheid realiseert. Onder deze omstandigheden acht de raad het niet gepast een dergelijke voorwaarde op te leggen. Consequentie daarvan is dat op verweerder een zware verantwoordelijkheid komt te rusten, die hij ook te dragen heeft, als volgt. De algemene voorwaarde luidt, als gebruikelijk, dat het voorwaardelijk deel van de schorsing ten uitvoer zal worden gebracht indien verweerder zich opnieuw schuldig maakt aan een schending van artikel 46 van de Advocatenwet, waaronder in dit geval ook te verstaan: indien de structureel tekortschietende praktijkvoering wordt voortgezet.  De zware verantwoordelijkheid om een dergelijk voortzetten niet te continueren zal daarom worden gesanctioneerd door een voorwaardelijke schorsing van lange duur. Daarbij gaat de raad ervan uit dat de deken ook de vinger aan de pols zal houden bij verweerder om te controleren of de verbeterslag nu – op zeer korte termijn – wel zal worden gemaakt.

6.7 De raad acht een schorsing van in totaal 30 weken noodzakelijk voor verweerder. Daarvan zal de raad 4 weken onvoorwaardelijk opleggen, zodat verweerder de tijd heeft om te reflecteren op zijn handelen en de ernstige toestand van zijn praktijk. Het resterende deel van 26 weken zal voorwaardelijk worden opgelegd, zodat verweerder een stok achter de deur heeft om zijn praktijk op orde te brengen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 30 weken op;

- bepaalt dat hiervan 26 weken niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven];

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.2;

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. A.A.T. van Ginderen en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 26 februari 2024