ECLI:NL:TADRSHE:2024:182 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-774/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:182
Datum uitspraak: 23-12-2024
Datum publicatie: 27-12-2024
Zaaknummer(s): 24-774/DB/OB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft geweigerd de hele alimentatie en het bedrag uit hoofde van het convenant te innen en klaagsters (overige) schade te verhalen op de man. Verweerster heeft de klacht uitdrukkelijk weersproken en heeft de inhoud en het verloop van de door haar verleende rechtsbijstand gemotiveerd toegelicht. Verweersters rechtsbijstand richtte zich aanvankelijk op de wijziging van het convenant. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster de aanpak van de zaak met klaagster heeft besproken en dat klaagster met die aanpak akkoord is gegaan. Indien klaagster zich niet kon vinden in de aanpak, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden, hetgeen zij ook heeft gedaan. Dat verweerster vanwege de ontstane vertrouwensbreuk haar werkzaamheden heeft moeten neerleggen en de zaak niet tot een afronding heeft kunnen brengen, kan haar in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden verweten. Tegenover het verweer van verweerster heeft klaagster de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klaagsters verwijt dat verweerster klaagster in de kou heeft laten staan. Naar het oordeel van de voorzitter getuigt de bijstand zoals geschetst, niet van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De klacht is kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 23 december 2024

in de zaak 24-774/DB/OB


naar aanleiding van de klacht van:

klaagster


over:

verweerster


De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 25 oktober 2024 met kenmerk 48|23|154K van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.


1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster heeft zich in 2022 gewend tot het kantoor B Advocaten met het verzoek haar bij te staan in een uit de echtscheiding voortvloeiend geschil met haar ex-echtgenoot, hierna: “de man”. Klaagster meende diverse vorderingen op de man te hebben. De vorderingen hadden betrekking op een door de man te betalen vergoeding van schade ten gevolge van door hem gepleegde vernielingen, op achterstallige alimentatie en op betaling van een bedrag uit hoofde van het echtscheidingsconvenant.

1.2 Verweerster is klaagster gaan bijstaan en heeft de opdracht aan klaagster bevestigd bij brief van 8 december 2022. In deze brief is vastgelegd dat verweersters rechtsbijstand (in eerste instantie) gericht zou zijn op de wijziging van het echtscheidingsconvenant en advisering over de aansprakelijkheidskwestie.

1.3 Op 30 juni 2023 heeft verweerster aan klaagster een conceptbrief aan de man gestuurd.

1.4 Nadat klaagster zich in juli 2023 had beklaagd over de door verweerster verleende bijstand heeft op 27 juli 2023 een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, verweerster en mr. W, in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Tijdens dit gesprek zijn afspraken over de verdere aanpak van de zaak gemaakt, waarna verweerster haar werkzaamheden voor klaagster heeft voortgezet. Verweerster heeft de gewijzigde strategie vastgelegd in een brief aan klaagster van 31 juli 2023.

1.5 Klaagster heeft vervolgens opnieuw haar ongenoegen kenbaar gemaakt over de bijstand van verweerster. Bij e-mail van 3 augustus 2023 heeft klaagster het kantoor verzocht om verdere bijstand door een andere advocaat van het kantoor. Op 4 augustus 2023 heeft verweerster de behandeling van de zaak wegens een vertrouwensbreuk neergelegd.

1.6 Mr. K, een kantoorgenoot van verweerster, heeft de behandeling van klaagsters zaak op zich genomen.

1.7 Op 9 november 2023 heeft klaagster tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
Verweerster heeft geweigerd de hele alimentatie en het bedrag uit hoofde van het convenant te innen en klaagsters (overige) schade te verhalen op de man. Verweerster heeft klaagster in de kou laten staan.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft geweigerd de hele alimentatie en het bedrag uit hoofde van het convenant te innen en klaagsters (overige) schade te verhalen op de man. Verweerster heeft de klacht uitdrukkelijk weersproken en heeft de inhoud en het verloop van de door haar verleende rechtsbijstand gemotiveerd toegelicht. Verweersters rechtsbijstand richtte zich aanvankelijk op de wijziging van het convenant. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster de aanpak van de zaak met klaagster heeft besproken en dat klaagster met die aanpak akkoord is gegaan. Indien klaagster zich niet kon vinden in de aanpak, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden, hetgeen zij ook heeft gedaan. Dat verweerster vanwege de ontstane vertrouwensbreuk haar werkzaamheden heeft moeten neerleggen en de zaak niet tot een afronding heeft kunnen brengen, kan haar in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden verweten. Tegenover het verweer van verweerster heeft klaagster de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klaagsters verwijt dat verweerster klaagster in de kou heeft laten staan. Naar het oordeel van de voorzitter getuigt de bijstand zoals geschetst, niet van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 23 december 2024