ECLI:NL:TADRSHE:2024:181 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-773/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:181
Datum uitspraak: 23-12-2024
Datum publicatie: 27-12-2024
Zaaknummer(s): 24-773/DB/OB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder klaagster niet als advocaat heeft bijgestaan. Klaagster is bijgestaan door verweerders kantoorgenoten mrs. S en K. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder enkel bij klaagsters zaak betrokken is geweest in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Voor zover de klacht betrekking heeft op de, volgens klaagster, ontoereikende kwaliteit van de door mrs. S en K verleende rechtsbijstand en op het teruggeven van het dossier door mr. K, overweegt de voorzitter dat een advocaat enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen handelen en nalaten. In zoverre is de klacht dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Dat verweerder klaagster tegen haar wil een advocaat in de schoenen heeft geschoven blijkt niet uit de stukken. Uit de stukken blijkt juist dat klaagster akkoord was met de overdracht van het dossier aan mr. K en dat zij met mr. K heeft gecorrespondeerd en gebeld. Niet is gebleken dat zij daarbij bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat mr. K haar bijstond. Dat verweerder zich als klachtenfunctionaris heeft schuldig gemaakt aan een gedraging waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, is geenszins gebleken. De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris kennelijk ongegrond is.


Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 23 december 2024

in de zaak 24-773/DB/OB


naar aanleiding van de klacht van:

klaagster


over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 25 oktober 2024 met kenmerk 48|23|153K van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.


1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster heeft zich in 2022 gewend tot het kantoor B Advocaten met het verzoek haar bij te staan in een uit de echtscheiding voortvloeiend geschil met haar ex-echtgenoot, hierna: “de man”. Klaagster meende diverse vorderingen op de man te hebben. De vorderingen hadden betrekking op een door de man te betalen vergoeding van schade ten gevolge van door hem gepleegde vernielingen, op achterstallige alimentatie en op betaling van een bedrag uit hoofde van het echtscheidingsconvenant. Mevrouw mr. S, kantoorgenoot van verweerder, is klaagster gaan bijstaan.

1.2 Nadat klaagster zich had beklaagd over de door mr. S verleende bijstand heeft op 27 juli 2023 een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, mr. S en verweerder, in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Tijdens dit gesprek zijn afspraken gemaakt, waarna mr. S haar werkzaamheden voor klaagster heeft voortgezet.

1.3 Klaagster heeft vervolgens opnieuw haar ongenoegen kenbaar gemaakt over de bijstand van mr. S. Bij e-mail van 3 augustus 2023 heeft klaagster het kantoor verzocht om verdere bijstand door een andere advocaat van het kantoor. Op 4 augustus 2023 heeft mr. S de behandeling van de zaak wegens een vertrouwensbreuk neergelegd.

1.4 In dat verband heeft op 20 september 2023 een bespreking plaatsgevonden, waarbij klaagster, verweerder en mr. K, een kantoorgenoot van verweerder, aanwezig waren. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat mr. K klaagster verder zou bijstaan en is gesproken over de aanpak van klaagsters zaak en de mogelijkheden om de man tot betaling te bewegen.

1.5 Klaagster heeft vervolgens ook over het optreden van mr. K haar ongenoegen geuit. Mr. K heeft de behandeling van de zaak als gevolg van een vertrouwensbreuk neergelegd. Verweerder heeft klaagster hiervan bij brief d.d. 4 oktober 2023 op de hoogte gesteld en heeft haar geadviseerd zich tot een ander kantoor te wenden.

1.6 Mr. K heeft bij e-mail van 11 oktober 2023 aan klaagster medegedeeld dat zij het dossier voor klaagster had klaargelegd. Klaagster heeft het dossier vervolgens opgehaald.

1.7 Op 9 november 2023 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft klaagster tegen haar wil een advocaat in de schoenen geschoven, heeft klaagster aangespoord om het faillissement van de man aan te vragen en zelf in de schuldsanering te gaan. Dit terwijl klaagster de man aansprakelijk wilde stellen voor de schade, de man wilde bewegen tot betaling van het bedrag waarop klaagster nog aanspraak kon maken uit hoofde van het convenant en de alimentatie wilde innen. Het teruggeven dossier was niet compleet.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder klaagster niet als advocaat heeft bijgestaan. Klaagster is bijgestaan door verweerders kantoorgenoten mrs. S en K. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder enkel bij klaagsters zaak betrokken is geweest in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris.

4.2 Voor zover de klacht betrekking heeft op de, volgens klaagster, ontoereikende kwaliteit van de door mrs. S en K verleende rechtsbijstand en op het teruggeven van het dossier door mr. K, overweegt de voorzitter dat een advocaat enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen handelen en nalaten. In zoverre is de klacht dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

4.3 Voor zover de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris overweegt de voorzitter als volgt. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van klachtenfunctionaris, geldt het advocatentuchtrecht slechts met de hierna te formuleren beperking. Indien een advocaat zich bij de vervulling van een andere taak dan die van advocaat zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten dat (ook) in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan die advocaat dan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris aan de hand van deze maatstaf toetsen.

4.4 Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder twee gesprekken met klaagster heeft gevoerd. Dat verweerder klaagster daarbij heeft aangespoord om het faillissement van de man aan te vragen en zelf in de schuldsanering te gaan heeft verweerder uitdrukkelijk weersproken, terwijl van een dergelijk advies ook niet blijkt uit de overgelegde stukken. Het eerste gesprek had betrekking op klaagsters klacht over mr. S. Bij gelegenheid van dat gesprek is de zaak besproken en zijn afspraken gemaakt op grond waarvan mr. S haar werkzaamheden heeft voortgezet. Het tweede gesprek had betrekking op de overdracht van het dossier aan mr. K. Tijdens dat gesprek is gesproken over de (on)mogelijkheden in klaagsters zaak en is afgesproken dat mr. K klaagster verder zou bijstaan. Dat verweerder klaagster tegen haar wil een advocaat in de schoenen heeft geschoven blijkt niet uit de stukken. Uit de stukken blijkt juist dat klaagster akkoord was met de overdracht van het dossier aan mr. K en dat zij met mr. K heeft gecorrespondeerd en gebeld. Niet is gebleken dat zij daarbij bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat mr. K haar bijstond. Dat verweerder zich als klachtenfunctionaris heeft schuldig gemaakt aan een gedraging waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, is geenszins gebleken. De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
- de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de kwaliteit van de door mrs. S en K verleende rechtsbijstand en op het teruggeven van het dossier door mr. K, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- de klacht, voor het overige, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.

Griffier Voorzitter


Verzonden op: 23 december 2024