ECLI:NL:TADRSHE:2024:178 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-818/DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2024:178 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-12-2024 |
Datum publicatie: | 27-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-818/DB/OB |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Klager verwijt verweerder dat hij bewust tegen de rechtbank heeft gelogen door te stellen dat de zorgregeling van de man een stuk uitgebreider is dan de zorgregeling die de heer K met zijn kinderen heeft. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met de in de randnummers 27, 41 en 44 van het verweerschrift geponeerde stellingen en gebezigde bewoordingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder in het kader van de behartiging van de belangen van de man -vanuit het perspectief van de man - de achtergrond heeft geschetst, de praktische situatie rondom de omgang tussen de man en de kinderen en de nieuwe partner van de klaagster en zijn kinderen heeft toegelicht en heeft uitgelegd wat maakte dat de man zich wilde verweren tegen de door klaagster gewenste verhuizing en wijziging van de zorgregeling. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat hij met de stelling dat de man een ruimere zorgregeling had heeft bedoeld te verwoorden dat de man meer contactmomenten had met de kinderen dan de nieuwe partner met diens kinderen. Dat verweerder met de inhoud van het verweerschrift de rechtbank bewust op het verkeerde been heeft willen zetten, is niet aannemelijk geworden en dat verweerder gedragsregel 8 heeft overtreden evenmin. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 27 december 2024
in de zaak 24-818/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 11
november 2024 met kenmerk 48|24|080K van de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is gehuwd geweest met de heer Van E, hierna: “de man”. Uit het huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren. In 2020 is de echtscheiding uitgesproken.
1.2 Op 21 maart 2024 heeft mr. B, advocaat, namens klaagster een verzoek vervangende toestemming verhuizing alsmede wijziging van de zorg- en contactregeling ingediend bij de rechtbank. Aan het verzoekschrift waren producties gehecht, waaronder de zorgregeling tussen klaagster en de man alsook de zorgregeling tussen de heer K, zijnde de nieuwe partner van klaagster, en diens ex-echtgenote.
1.3 Op 26 april 2024 heeft verweerder namens de man een verweerschrift, tevens voorwaardelijk verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man, subsidiair wijziging zorgregeling, ingediend bij de rechtbank.
1.4 Randnummer 27 van het verweerschrift luidt als volgt:
“De door de vrouw gewenste verhuizing is ingegeven enkel door de relatie met de
heer [K]. Er zijn door de vrouw ook geen andere redenen aangevoerd en ook niet denkbaar.
De heer [K] heeft twee nog minderjarige kinderen met wie hij ook een zorgregeling
heeft. Op grond van deze zorgregeling heeft hij contact met de kinderen in de ene
week van donderdagmiddag tot maandagochtend en in de andere week van donderdagmiddag
vrijdagochtend. Derhalve een ruim weekend per twee weken en elke week een extra dag
met overnachting. Dat is een stuk minder dan dat de man contact heeft met zijn kinderen.”
1.5 Randnummer 41 van het verweerschrift luidt als volgt:
“(…) Een dergelijke compensatie heeft voor de nieuwe partner van de vrouw veel minder
impact dan de compensatie die aan de man moet worden aangeboden. Het door de man gemist
contact met zijn kinderen is namelijk veel groter dan het gemis aan contacten door
de nieuwe partner van de vrouw met zijn kinderen op het moment dat die nieuwe partner
naar Helmond zal verhuizen. (…)”
1.6 Randnummer 44 van het verweerschrift luidt als volgt:
“Ten aanzien van overweging 16 geldt, zoals hiervoor reeds omschreven, dat de man
meer dan regelmatig contact heeft met zijn kinderen ook op een spontane en vanzelfsprekende
wijze. Als de vrouw gaat verhuizen gaat dat contact verloren. Bovendien gaat niet
allen het doordeweekse spontane contact tussen de man en zijn kinderen verloren maar
ook het contact tussen de kinderen en opa en oma aan de zijde van de man. De zorgregeling
die de man met zijn kinderen heeft is een stuk uitgebreider dan de zorgregeling die
de nieuwe partner van de vrouw met zijn kinderen heeft. De man kent de oorsprong van
die laatste zorgregeling en de ontwikkeling ervan natuurlijk niet maar kennelijk heeft
de nieuwe partner van de man met zo een in omvang beperktere regeling vrede. De man
zou er, als het gaat om zijn kinderen, geen vrede mee hebben. De man wordt alleen
al bij de gedachte daar zeer verdrietig van.”
1.7 Op 24 mei 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende:
Verweerder heeft bewust tegen de rechtbank gelogen door te stellen dat de zorgregeling
van de man een stuk uitgebreider is dan de zorgregeling die de heer K met zijn kinderen
heeft. Dit handelen is in strijd met gedragsregel 8.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De voorzitter overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen. In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Klaagster verwijt verweerder dat hij bewust tegen de rechtbank heeft gelogen door te stellen dat de zorgregeling van de man een stuk uitgebreider is dan de zorgregeling die de heer K met zijn kinderen heeft.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met de in de randnummers 27, 41 en 44 van het verweerschrift geponeerde stellingen en gebezigde bewoordingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder in het kader van de behartiging van de belangen van de man -vanuit het perspectief van de man - de achtergrond heeft geschetst, de praktische situatie rondom de omgang tussen de man en de kinderen en de nieuwe partner van de klaagster en zijn kinderen heeft toegelicht en heeft uitgelegd wat maakte dat de man zich wilde verweren tegen de door klaagster gewenste verhuizing en wijziging van de zorgregeling. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat hij met de stelling dat de man een ruimere zorgregeling had heeft bedoeld te verwoorden dat de man meer contactmomenten had met de kinderen dan de nieuwe partner met diens kinderen.
4.5 De voorzitter overweegt dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten van partijen in een civielrechtelijk geschil. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om een oordeel te geven over de juistheid van de standpunten van partijen. Indien en voor zover klaagster het met de stellingen van de man over de omvang van de zorgregeling van de man enerzijds en de zorgregeling van de nieuwe partner van klaagster anderzijds niet eens was, heeft zij daartegen in de gerechtelijke procedure verweer kunnen voeren. De rechtbank kon de stellingen van partijen over de omvang van de respectievelijke zorgregelingen overigens ook controleren aan de hand van de overgelegde stukken, nu aan het door klaagster ingediende verzoekschrift producties waren gehecht, waaronder de zorgregeling tussen klaagster en de man alsook de zorgregeling tussen de nieuwe partner van klaagster en diens ex-echtgenote. Dat verweerder met de inhoud van het verweerschrift de rechtbank bewust op het verkeerde been heeft willen zetten, is niet aannemelijk geworden en dat verweerder gedragsregel 8 heeft overtreden evenmin.
4.6 De voorzitter komt tot de slotsom dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 december 2024